ECLI:NL:RBLIM:2024:10166

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
C/03/317812 / HA ZA 23-213 en C/03/321995 / HA ZA 23-406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door verzakking van bedrijfsruimte na sloopwerkzaamheden

In deze zaak vorderde de eiseres schadevergoeding van de aannemer en uitvoerder van sloopwerken, nadat haar bedrijfsruimte was verzakt door graafwerkzaamheden die verband hielden met de sloop van een belendend pand. De eiseres, die een winkel exploiteerde, kon haar activiteiten niet meer voortzetten en verhuisde naar een andere locatie. De rechtbank oordeelde dat de verzakking het gevolg was van ondeugdelijk uitgevoerde sloopwerkzaamheden. De uitvoerder werd aansprakelijk gesteld voor de schade, terwijl de opdrachtgever niet hoefde te vrijwaren. De onderaannemer werd niet aansprakelijk geacht, omdat deze geen sloopwerkzaamheden had uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op schadevergoeding, inclusief kosten voor voorraden, inventaris en andere schadeposten, en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 18 december 2024
in de hoofdzaak met zaaknummer: C/03/317812 / HA ZA 23-213 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in de hoofdzaak],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres
advocaat mr. H.H.T. Beukers;
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1],
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2],
beiden gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons;
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer: C/03/321995 / HA ZA 23-406 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1],
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2],
beiden gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons;
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Lubach;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de vrijwaring sub 2],
te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna [eiseres in de hoofdzaak] genoemd worden.
Gedaagden in de hoofdzaak tevens eisers in de vrijwaringszaak zullen gezamenlijk [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] en afzonderlijk [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] genoemd worden.
Gedaagden in de vrijwaringszaak zullen de Gemeente respectievelijk [gedaagde in de vrijwaring sub 2] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 26 juli 2023;
  • de akte uitlaten na tussenvonnis van [eiseres in de hoofdzaak] van 23 augustus 2023;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 18;
  • de akte overlegging productie 19 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] ;
  • de bij schrijven van 15 mei 2024 door [eiseres in de hoofdzaak] in het geding gebrachte producties 73 t/m 82;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] met producties 1 tot en met 28;
- de conclusie van antwoord van de Gemeente met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde in de vrijwaring sub 2] met producties 1 tot en met 11;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak] voert een onderneming op het gebied van de verkoop van verpakkingsmaterialen. Zij heeft dat mede gedaan vanuit een pand gelegen aan de [adres 1] te [vestigingsplaats 1] . [eiseres in de hoofdzaak] huurde dit pand van [naam eigenaar] (hierna: ‘ [naam eigenaar] ’).
3.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] drijft een onderneming in het aannemen en uitvoeren van sloopwerken. Ook de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] gedreven onderneming houdt zich, onder meer, bezig met het aannemen en uitvoeren van sloopwerken.
3.3.
Het door [eiseres in de hoofdzaak] gehuurde pand van [naam eigenaar] was tegen het naastgelegen pand aan de [adres 2] gebouwd, zodanig dat deze panden een gemeenschappelijke zijgevel hadden. Het pand aan de [adres 2] was onderdeel van het zogenaamde [naam pand] en was eigendom van de Gemeente, die het [naam pand] wenste te slopen.
3.4.
Bij offerte gedateerd op 3 mei 2019 heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] aan de Gemeente – kort gezegd – het uitvoeren van de sloop van het [naam pand] geoffreerd [1] . De opdracht is door de Gemeente aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] verstrekt. Bij de daarop gevolgde sloop van het [naam pand] is de gemeenschappelijke zijgevel van de panden [adres 1] en [adres 2] blijven staan.
3.5.
Op 30 juni 2020 heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] op verzoek van de heer [naam projectuitvoerder] , projectuitvoerder van de Gemeente (hierna: ‘ [naam projectuitvoerder] ’ ) een ‘proefsleuf’ gegraven, waarbij over een breedte van 1 à 1,50 meter een funderingsstrook die in het terrein van het voormalige [naam pand] lag, is verwijderd, zodat de fundering onder het door [eiseres in de hoofdzaak] gehuurde pand zichtbaar was.
3.6.
Bij brief van 27 juli 2020 van de Gemeente, gericht aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] , heeft de Gemeente opdracht gegeven tot het uitvoeren van werkzaamheden conform een aangehechte prijsopgave van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] [2] , welke opdracht betrekking had op het slopen van de voorheen gezamenlijke zijgevel van de panden [adres 1] en [adres 2] en het vervolgens herbouwen van een zijgevel ten behoeve van het pand [adres 1] . De aldus opgedragen werkzaamheden zijn uitgevoerd door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] .
3.7.
Op 28 juli 2020 [3] heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] aan [gedaagde in de vrijwaring sub 2] (als onderaannemer) opdracht verstrekt voor, kort gezegd, het vernieuwen van de zijgevel, inclusief aansluiting van die gevel aan het bestaande dak.
3.8.
Begin september 2020 is de sloop van de gedeelde zijgevel gestart.
3.9.
Op 8 september 2020 heeft [naam projectuitvoerder] het volgende WhatsApp-bericht aan de uitvoerder van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] gezonden:
“ [naam] ben op [straatnaam] de fundering moet wel weg volgens de heren ter plaatse mogen ze maar tot aan de vloerhoogte weghalen maar dit is niet juist. Svp wil jij kontakt opnemen met hun.”
3.10.
Op 28 september 2020 ontdekten medewerkers van [eiseres in de hoofdzaak] dat er water het pand was binnengestroomd.
3.11.
Een expert van Interpolis, de verzekeraar van [eiseres in de hoofdzaak] , die was ingeschakeld om de schade te inventariseren, heeft bij een bezoek aan het pand op
29 september 2020 geconstateerd dat het pand kraakte en heeft daarom de afdeling Bouw en Woningtoezicht van de Gemeente geïnformeerd. De betrokken ambtenaar heeft geconcludeerd dat sprake was van een gebrek in de fundering en dat de stabiliteit van de staalconstructie daardoor niet meer gewaarborgd was, zodat het pand constructief onveilig was. Naar aanleiding daarvan heeft de Gemeente besloten dat het pand niet meer mocht worden gebruikt totdat de fundering zou zijn hersteld. [4] Daardoor kon [eiseres in de hoofdzaak] geen gebruik meer maken van het pand.
3.12.
In opdracht van de Gemeente heeft expertisebureau Royal HaskoningDHV (verder te noemen: Royal Haskoning) onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. In haar rapport van 26 oktober 2020 [5] rapporteert Royal Haskoning onder meer het volgende:
3.2
Beschrijving van de ontstane schade
“Het is zo goed als zeker dat er ten gevolge van de sloopactiviteiten zakkingen en verplaatsingen aan de fundering van nr. [adres 1] opgetreden zijn (...)
(…)
Draagkracht van funderingen op staal wordt mede geleverd door de opsluiting door grond aan de zijkanten. Deze opsluiting zorgt ervoor dat de druk op het ondervlak van de fundering niet leidt tot zijdelings wegdrukken van de grond (Squeezing). Door de aanwezige ontgraving was deze opsluiting aan een zijde weggevallen. Ook het vermogen van de funderingspoer om spatkrachten (horizontale reactiekrachten uit de stalen spanten) op te vangen, was teniet gedaan. Door een combinatie van in zeer ernstige mate afgenomen draagkracht in verticale en horizontale zin en een grote hoeveelheid regenval die ervoor gezorgd kan hebben dat de grond nog minder draagkrachtig werd, zijn er horizontale verplaatsingen en zakkingen opgetreden aan de funderingspoeren van de stalen spanten. Bij het een na laatste spant (aan Noordzijde) zijn de verplaatsingen opgelopen tot ongeveer 25 mm naar buiten (naar het Oosten) en wel 80 mm naar beneden.” [6]
en:
4. Conclusies en aanbevelingen
4.1
Schade
“Het is zo goed als zeker dat de verplaatsingen en verzakkingen ter plaatse van de Oostgevel van het pand [adres 1] veroorzaakt zijn door de werkzaamheden ten behoeve van de sloop van het pand [adres 2] . De combinatie van een aanwezige ontgraving naast een fundering (wegvallen zijdelingse opsluiting) met relatief veel regenval (verweking van de draagkrachtige laag) heeft geleid tot de opgetreden schade.” [7]
3.13.
Naar aanleiding van de ontstane schade heeft ook het expertisebureau Lengkeek (verder te noemen: Lengkeek) op verzoek van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente een onderzoek verricht naar de oorzaak van de schade en daarover op
20 september 2021 een rapport [8] uitgebracht. Lengkeek constateert naar aanleiding van foto’s van de proefsleuf die is gegraven op 30 juni 2020 [9] :
“Te zien is op de linker foto dat onder de bestaande muur een (zoals bleek ongewapende) aangestorte “neus” ligt, waarop de muur van het [naam pand] stond. Hieruit kon worden afgeleid dat de buitenmuur was 'gefundeerd' op een tegen de fundering van het [naam pand] aangestorte en niet verankerde strook beton ter breedte van de muur. De donkergrijze (bijna zwarte) funderingsstrook voor de muur betreft de oude fundering van het [naam pand] en die is op de rechter foto zichtbaar. Naar het zich laat aanzien lag die funderingsstrook er al toen het pand [adres 1] werd gebouwd en is daartegen destijds de hiervoor genoemde “neus” gestort en werd daar vervolgens de muur van het pand [adres 2] op gemetseld.
Bedacht dient hierbij te worden dat de bestaande stalen kolommen van deze muur (welke kolommen blijven staan) op betonnen poeren rusten maar die zijn dus op de foto niet zichtbaar. De “neus” kreeg in de oude situatie zijn draagkracht van de funderingsstrook van het [naam pand] . Voor de poeren waarop de kolommen zijn bevestigd geldt dat niet, die poeren zijn (voorzover dat bekend is) op de vaste grondlaag aangebracht tijdens de bouw van het pand [adres 1] . De kolommen onder de spanten van [adres 1] waren gefundeerd op betonnen poeren met een opstorting. Die zijn op bovenstaande foto's niet zichtbaar maar zijn sowieso tijdens het gehele voorbereidingstraject niet waargenomen.”
3.14.
Bij het bespreken van de oorzaak van de verzakking refereert Lengkeek als volgt aan deze constateringen [10] :
Volgens verzekerde is de fundering van de hoofdconstructie (staal) van het pand [adres 1] verzakt omdat de poeren daaronder in de richting van het [naam pand] geen ondersteuning meer hadden van de naastgelegen grond. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] heeft hier volgens verzekerde te diep uitgegraven, waardoor deze calamiteit kon ontstaan.
De discussie die zich hierover voordoet gaat over de poeren waarop de stalen kolommen van het gebouw [adres 1] staan. Dat is feitelijk een andere discussie dan de discussie over de opstort waarop het gemetselde deel van de muren stond (tegen de ondergrondse betonstrook welke onder het [naam pand][sic]
was gelegen), dat is de discussie die wij op blad 10 en 11 van dit rapport in hoofdzaak behandelen,[zie de citaten onder 3.13., toevoeging rechtbank]
).
3.15.
Naar aanleiding van foto’s die op 28 en 29 september 2020 door [naam constructeur] , de constructeur van de Gemeente, zijn gemaakt schrijft Lengkeek [11] :
Te zien is dat van voor tot achter de grond naast de gevel relatief diep was uitgegraven. Wij schatten op basis van deze foto in dat dit circa minimaal 30cm onder de aanlegdiepte van de poer is. U ziet op de derde (detail)foto onder de gevelbeplating een soort "betonblok” en dat is 1 van de hiervoor steeds omschreven poeren. Deze is verzakt en dat is op deze foto goed te zien. De grondslag hieronder ontbreekt deels. (…)
3.16.
Zij concludeert ten aanzien van de opgetreden verzakkingsschade het volgende:
“Op basis van het beschikbare materiaal blijkt ons inziens genoegzaam dat de oorzaak van het verzakken van het pand [adres 1] er in is gelegen dat de grond daarnaast te diep werd uitgegraven door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] als gevolg waarvan de poerconstructie ondermijnd was (mogelijk mede doordat als gevolg van regenval de grond verzwakte) en geen zijdelingse tegendruk meer had en zodoende naar de oostzijde kon afschuiven.’’ [12]
en ten aanzien van de waterschade het volgende:
“De waterschade in het gebouw is meest aannemelijk er het gevolg van dat de dakbedekking naar de nieuwe buitenmuur niet of niet voldoende werd aangeheeld. [13]
3.17.
De verzekeraar van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] heeft door expertisebureau Crawford BosBoon (verder te noemen: Crawford BosBoon) een onderzoek laten doen naar de oorzaak van de schade. In een rapport van 14 oktober 2021 concludeert deze het volgende:
Gebeurtenis 1 - waterschade
Gelet op het bovenstaande kunnen wij niet anders dan concluderen dat de instroom van water is ontstaan voor de verzakking van de kolommen van de draagconstructie en niet andersom.
Tevens concluderen wij dat, gelet op de verklaring van de heer [naam projectuitvoerder] inzake de op maandag 28 september 2020 aangebrachte stroken dakbedekking, de constructie op vrijdag 25 september 2020 niet wind- en waterdicht is achtergelaten, waardoor water het pand in kon stromen.
Wij merken op dat de werkzaamheden voor het wind- en waterdicht maken van het
pand aan [adres 1] uitgevoerd dienden te worden door een onderaannemer van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] , te weten [naam bv] , gevestigd te [vestigingsplaats 3] .
Gebeurtenis 2 - funderingschade
Wij stelden vast dat in het aan ons ter hand gestelde rapport van Lengkeek Expertises met kenmerk 4060908 van 20 september 2021 een hele verhandeling is opgenomen over een door BosBoon Expertise nader onderzocht vermeend alternatief
bezwijkmechanisme. Wij hebben daaromtrent reeds in ons rapport-4 van
24 september 2021 uitgebreid aangegeven dat door ons geen alternatief bezwijkmechanisme is aangetroffen.
Ten aanzien van de gebreken in het pand aan [adres 1] zijn wij van mening dat het aannemelijk is dat deze zijn veroorzaakt door het verschuiven van de poeren van het genoemde pand.” [14]

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiseres in de hoofdzaak] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] én [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk, althans één van hen, onrechtmatig jegens haar heeft/hebben gehandeld bij de uitvoering van de sloopwerkzaamheden en dientengevolge jegens [eiseres in de hoofdzaak] aansprakelijk is/zijn voor de als gevolg daarvan door [eiseres in de hoofdzaak] geleden schade;
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak] ten titel van schadevergoeding € 1.052.187,98, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair vanaf de dag van de onrechtmatige gedraging, te weten op 7 september 2020, subsidiair vanaf de dag van aansprakelijkstelling, te weten 5 oktober 2020, meer subsidiair vanaf de dag van afwijzing van de aansprakelijkheid, te weten 5 november 2021 en uiterst subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
de zaak ter zake de overige gevolgschade verwijst naar de schadestaatprocedure;
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak] van € 6.775,- ten titel van buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
4.2.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben de vorderingen weersproken. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5.Het geschil in de vrijwaringszaak

5.1.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde in de vrijwaring sub 2] en de Gemeente hoofdelijk, althans één van hen, veroordeelt tot al hetgeen waartoe [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld jegens [eiseres in de hoofdzaak] , met veroordeling van de Gemeente en [gedaagde in de vrijwaring sub 2] , althans één van hen, in de kosten van deze procedure in vrijwaring alsmede de kosten van de procedure in de hoofdzaak, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
2. de Gemeente en [gedaagde in de vrijwaring sub 2] veroordeelt tot betaling van de (na)kosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening aan het vonnis is voldaan;
5.2.
De Gemeente en [gedaagde in de vrijwaring sub 2] hebben de vorderingen weersproken. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres in de hoofdzaak] dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en/of [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en daarom de door [eiseres in de hoofdzaak] als gevolg daarvan geleden schade (inclusief buitengerechtelijke incassokosten) dienen te vergoeden. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] is bij de voorbereiding en uitvoering van de sloop van de zijgevel in strijd gehandeld met de wettelijke voorschriften uit het Bouwbesluit, althans (anderszins) onzorgvuldig gehandeld. Voordat deze stellingen en de reactie van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] nader worden besproken, zal worden ingegaan op de vraag wie de door [eiseres in de hoofdzaak] aan te spreken partij(en) is of zijn.
Welke partij kan worden aangesproken?
6.2.
[eiseres in de hoofdzaak] heeft erop gewezen dat ter zake de sloopwerkzaamheden door de Gemeente op 27 juli 2020 een bestelopdracht [15] aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] is gezonden. Niet in geschil is dat de werkzaamheden naar aanleiding daarvan zijn uitgevoerd. [eiseres in de hoofdzaak] heeft daarmee haar stelling dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] de opdrachtnemer van de Gemeente was, voldoende onderbouwd. Daartegenover hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] gesteld dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] de aannemer was van de sloopwerken, allereerst onder verwijzing naar de offerte van 3 mei 2019 (zie 3.4. hiervoor). Vast staat echter dat voor de sloop van de zijgevel een aparte opdracht is verstrekt, zodat de verwijzing naar de niet op die werkzaamheden betrekking hebbende offerte van 3 mei 2019 niet relevant is. Verder stellen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] dat de bestelopdracht van 27 juli 20202 aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] is gezonden, maar dat is feitelijk onjuist. De conclusie is dat [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] de stelling van [eiseres in de hoofdzaak] onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken, zodat als vaststaand wordt aangenomen dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] de opdrachtnemer van de Gemeente was ter zake van de werkzaamheden rondom de sloop van de zijgevel.
6.3.
Niet is geschil is dat de feitelijke (sloop)werkzaamheden zijn uitgevoerd door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] . Indien komt vast te staan dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] in de wijze waarop zij die sloopwerkzaamheden heeft verricht, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in de hoofdzaak] , is [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] op grond van het bepaalde in artikel 6:171 BW naast [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] aansprakelijk jegens [eiseres in de hoofdzaak] . Uitgaande van haar standpunt dat de wijze van uitvoering van de werkzaamheden onrechtmatig is geweest, kan [eiseres in de hoofdzaak] daarvoor dus zowel [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] als [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] aanspreken.
Oorzaak verzakking
6.4.
Partijen zijn het in grote lijnen eens over de oorzaak van de verzakking van het pand van [naam eigenaar] , in die zin dat zij er kennelijk beiden van uitgaan dat de verzakking een gevolg is van het feit dat de grond naast het pand te diep is uitgegraven. In zoverre komt dat overeen met de conclusies van de deskundigen die op verzoek van de verschillende betrokkenen onderzoek hebben gedaan. Een en ander wordt het kernachtigst verwoord door Lengkeek:
“(…) de oorzaak van het verzakken van het pand [adres 1] [is] er in gelegen dat de grond daarnaast te diep werd uitgegraven door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] , als gevolg waarvan de poerconstructie ondermijnd was (mogelijk mede doordat als gevolg van regenval de grond verzwakte) en geen zijdelingse tegendruk meer had en zodoende naar de oostzijde kon afschuiven.”
6.5.
De rechtbank begrijpt, op grond van het deskundigenrapport van Lengkeek (zie ook rov. 3.13. en 3.14.) dat dit als volgt moet worden begrepen. Voorafgaand aan de sloop lag er onder het [naam pand] , althans de zijde daarvan die aansloot aan het pand van [naam eigenaar] , een betonnen funderingsstrook (hierna: ‘de funderingsstrook’). Toen het pand van [naam eigenaar] werd gebouwd, is tegen deze funderingsstrook een strook ongewapend, niet verankerd, beton ‘aangestort’ (hierna: ‘de neus’). De gezamenlijke zijgevel steunde op de neus. De fundering van het pand van [naam eigenaar] als zodanig bestond uit de betonnen ‘poeren’ die op een vaste grondlaag rustten. Deze poeren waren voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden ingesloten door de omliggende grond. Dat het pand van [naam eigenaar] is gaan verzakken, komt (met name, zie ook rov. 6.6 hierna) doordat de grond naast de poeren te diep is uitgegraven, en wel tot circa 30 centimeter onder de aanlegdiepte (de onderkant) van de poeren. Daardoor hadden de poeren onvoldoende tegendruk aan de zijkant en onderkant en zijn zij gaan verzakken en wegdraaien. Naar de rechtbank begrijpt, gaat het er daarbij om dat het zich voorheen naast de poeren bevindend materiaal te diep is weggegraven en/of weggenomen, waardoor de tegendruk wegviel. Dat het weggegraven materiaal (mogelijk) ook de neus en funderingsstrook betrof, is in dit kader niet relevant, in die zin dat de verzakking niet plaatsvond omdat neus en/of funderingsstrook op zichzelf belangrijk waren voor de fundering van het pand. Deze hadden weliswaar een zelfstandige functie voor de ondersteuning van de zijgevel maar niet voor de fundering van het pand als zodanig. Anders gezegd: uit het deskundigenbericht kan slechts worden afgeleid dat een oorzaak van de verzakking het weghalen van materiaal is en niet dat dit materiaal mogelijk (deels) bestond uit de neus en de funderingsstrook.
6.6.
Door de opsteller van het deskundigenrapport van Lengkeek is aan de in rov. 6.5 genoemde conclusie ter mondelinge behandeling nog als oorzaak toegevoegd dat de ontgraving niet alleen te diep is geweest, maar dat deze ontgraving ook te lang open heeft gelegen. Was de ontgraving eerder aangevuld, dan zou de verzakkingsschade zich niet hebben voorgedaan. Dat het niet tijdig aanvullen van de ontgraving mede de oorzaak was van de verzakking is door partijen niet betwist – en past ook bij de in de rapporten al beschreven oorzaak van het weggevallen zijn van zijdelingse tegendruk – zodat dit vaststaat.
Onrechtmatigheid
6.7.
Derhalve dient te worden beoordeeld of [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door teveel af te graven en vervolgens het ontgravene niet (tijdig) op te vullen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Nu [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] zich presenteert als professioneel sloopbedrijf, mag van haar ook de kennis en kunde worden verwacht om de aangenomen sloopwerkzaamheden veilig uit te voeren. Uit de diverse rapporten van partijdeskundigen [16] , [17] en [18] (waaruit hierboven is geciteerd) blijkt dat dat niet is gebeurd, zoals [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] ook feitelijk erkennen. Daarmee heeft [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] onzorgvuldig en dus onrechtmatig gehandeld jegens, onder meer, [eiseres in de hoofdzaak] , zijnde de rechtmatige gebruiker van het pand dat is verzakt als gevolg van de wijze waarop [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
Toerekening
6.8.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben aangevoerd dat de onrechtmatige daad niet aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] kan worden toegerekend, omdat zij handelde op instructie van de Gemeente. Zij verwijzen daartoe naar het Whatsapp-bericht zoals geciteerd in rov. 3.9 en de overige communicatie die daar rondom plaatsvond. Dit verweer gaat niet op.
Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of (mede) uit dit WhatsApp-bericht kan worden opgemaakt dat de Gemeente opdracht heeft gegeven om de funderingsstrook te verwijderen. De rechtbank kan dat echter in het midden laten. Het is immers, zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, niet de verwijdering van de funderingsstrook en/of ‘neus’ op zichzelf, maar het te diep graven dat mede heeft geleid tot de verzakking. Voor zover [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben bedoeld te betogen dat, met het diepe afgraven, maar zonder verwijdering van de funderingsstrook en/of ‘neus’ de verzakking niet zou hebben plaatsgevonden, is die stelling onvoldoende gemotiveerd. Omdat de gestelde instructie van de Gemeente dus niet als oorzaak van de verzakking kan gelden, kan alleen al om die reden het handelen naar aanleiding van die instructie door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] niet afdoen aan de toerekenbaarheid aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] voor haar handelen.
Daar komt bij dat, zelfs als wel zou worden aangenomen dat [naam projectuitvoerder] opdracht heeft gegeven tot te diep uitgraven, dit evenmin tot die conclusie kan leiden. Gelet op de van haar te verwachten kennis, had [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] immers geen uitvoering mogen geven aan enige instructie die zou betekenen dat de sloopwerkzaamheden niet veilig zouden worden uitgevoerd. Dit alles nog afgezien van het feit dat op [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] als professioneel sloper bovendien een plicht rustte om te waarschuwen voor de aan de wijze van uitvoering van het werk verbonden gevaren en om deze sloop zodanig uit te voeren dat dit niet tot verzakking zou leiden (bijvoorbeeld door de sleuf eerder te dichten). Weliswaar is, met de verwijzing naar het WhatsApp-bericht van [naam projectuitvoerder] gesteld dat de Gemeente door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] is gewaarschuwd, maar dat bericht gaat niet kenbaar over hetgeen door de deskundigen als oorzaak is aangewezen, kort gezegd: te diep graven in combinatie met niet tijdig aanvullen. Niet kan dus worden aangenomen dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] een waarschuwing heeft gegeven die zag op het voorkomen van de latere oorzaak van verzakking.
6.9.
De verwijzing van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] naar § 5 lid 2 van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012) – waarin onder meer staat dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de door dezen voorgeschreven werkwijze – is niet relevant, omdat die bepaling, mits toepasselijk, enkel geldt in de verhouding tussen de opdrachtgever (lees: de Gemeente) en de opdrachtnemer (lees: [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] ) en dus niet ziet op de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer jegens een derde (lees: [eiseres in de hoofdzaak] ).
Rechtvaardigingsgrond
6.10.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben nog aangevoerd dat de verzakkingschade mede is te wijten aan hevige regenval in het weekend voorafgaande aan de (constatering van de) verzakking, hetgeen volgens hen als overmacht kan worden aangemerkt.
6.11.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] daarmee willen stellen dat de grond door de regenval in het weekend voorafgaand aan het ontdekken van de schadevoorvallen ernstig is verweekt, hetgeen mede heeft geleid tot de verzakkingsschade, en niet dat de grond voordien al was verweekt. Wat daar ook van zij, als professioneel sloper had van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] mogen worden verwacht dat zij met de mogelijke gevolgen van regenval, gelet op de situatie ter plekke, rekening zou hebben gehouden en de noodzakelijke (voorzorgs)maatregelen zou hebben getroffen, bijvoorbeeld door het ontgraven deel (ver)snel(d) weer op te vullen. Gesteld noch gebleken is dat die regenval en de hoeveelheid daarvan onverwacht waren.
Conclusie ten aanzien van de aansprakelijkheid
6.12.
Conclusie uit een en ander is dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres in de hoofdzaak] en dat dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres in de hoofdzaak] geleden schade. Anders dat [eiseres in de hoofdzaak] in haar vorderingen vermeldt, heeft de hoofdelijkheid betrekking op de aansprakelijkheid en niet op de daaraan ten grondslag liggende onrechtmatigheid, zodat dit op de hierna te vermelden wijze zal worden verwerkt in het dictum.
6.13.
Omdat de aansprakelijkheid op grond van het vorenstaande al is vastgesteld, behoeft de overige door [eiseres in de hoofdzaak] aangevoerde aansprakelijkheidsgrond geen beoordeling.
6.14.
Het causale verband tussen de onrechtmatige wijze van slopen door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en de verzakking van het pand van [naam eigenaar] wordt door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet betwist, zodat daarvan kan worden uitgegaan. In het hierna volgende zal worden ingegaan op de beoordeling van de schade die [eiseres in de hoofdzaak] stelt te hebben geleden door de verzakking.
De schadeposten
In het algemeen
6.15.
Allereerst zal de rechtbank de verweren behandelen die moeten worden beschouwd als verweren tegen de diverse schadeposten in het algemeen.
6.16.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] stellen dat op de overeenkomst met de Gemeente de Veras voorwaarden van toepassing heeft zijn. Artikel 24.1 van die voorwaarden bevat – kort gezegd – een beperking van het bedrag waarvoor aansprakelijkheid zou kunnen gelden. Naar de rechtbank begrijpt, stellen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] dat deze aansprakelijkheidsbeperking ook geldt in de verhouding tussen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] en [eiseres in de hoofdzaak] . Dat standpunt moet worden verworpen. Als er een aansprakelijkheidsbeperking is overeengekomen, geldt die immers slechts in de (contractuele) relatie met de Gemeente.
6.17.
Het tweede algemene verweer is gebaseerd op het feit dat [eiseres in de hoofdzaak] van haar verzekeraar, Interpolis, al een vergoeding van (een deel van) haar schade heeft ontvangen. Ook dit verweer moet worden gepasseerd. Uit de verklaring van [eiseres in de hoofdzaak] ter mondelinge behandeling, die door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet is weersproken, blijkt dat de door Interpolis gedane uitkering dient ter vergoeding van andere schade dan thans nog door [eiseres in de hoofdzaak] gevorderd.
Ten aanzien van de diverse schadeposten
6.18.
In het navolgende zal de rechtbank de diverse schadeposten beoordelen die door [eiseres in de hoofdzaak] zijn opgevoerd. De rechtbank zal daarbij de volgorde en de aanduiding van de schadeposten aanhouden die [eiseres in de hoofdzaak] zelf gebruikt.
Voorraden:
6.19.
[eiseres in de hoofdzaak] stelt dat in het pand handelsvoorraden aanwezig waren, waarvan de inkoopwaarde ten tijde van het schadevoorval (op 28 september 2020)
€ 155.296,-- bedroeg. De voorraad is volgens [eiseres in de hoofdzaak] als gevolg van de gedwongen sluiting van het pand van [naam eigenaar] waardeloos geworden. Weliswaar heeft de Gemeente toegestaan dat op 12 oktober 2020 enkele voorraden mochten worden weggenomen uit het pand, maar dat betrof alleen voorraden die waren gepersonaliseerd voor bepaalde afnemers, die spoedige levering wensten en eisten. De inkoopwaarde van de voorraad die niet mocht worden meegenomen bedroeg € 142.685,10, aldus [eiseres in de hoofdzaak] . Zij wijst er verder op dat de schade-experts van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] en de Gemeente de conclusie delen dat de resterende voorraad blijvend onbruikbaar en daarmee waardeloos is geworden.
6.20.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] stellen dat het pand eerder leeg gehaald had kunnen worden en dat [eiseres in de hoofdzaak] dus de mogelijkheid had om meer voorraden uit het pand te verwijderen dan zij heeft gedaan. Dat verweer moet worden verworpen. Vast staat dat [eiseres in de hoofdzaak] bij brief van 5 oktober 2020 [19] een verzoek aan de Gemeente heeft gericht om, ondanks de sluiting van het pand, voorraden uit het pand te mogen halen. Daarop heeft de Gemeente bij brief van 8 oktober 2020 [20] aan [eiseres in de hoofdzaak] bericht dat [eiseres in de hoofdzaak] slechts is toegestaan een bepaald deel van de voorraad mee te nemen. Verder heeft [eiseres in de hoofdzaak] onweersproken gesteld dat in de daaropvolgende overleggen de Gemeente geen toestemming heeft gegeven de andere voorraden op te halen. Derhalve valt niet in te zien wat [eiseres in de hoofdzaak] meer of anders had kunnen doen om de resterende voorraad uit het pand te halen.
6.21.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben niet betwist dat de in het pand achtergebleven voorraden waardeloos zijn geworden. Ook is de door [eiseres in de hoofdzaak] gestelde waarde van die voorraden ten tijde van de sluiting van het pand niet weersproken. Dit betekent dat de vordering ter zake van de voorraden tot het gevorderde bedrag van € 142.685,10 toewijsbaar is.
Inventaris:
6.22.
Volgens [eiseres in de hoofdzaak] zijn door de waterschade ook verschillende inventariszaken verloren gegaan, of, omdat zij niet elders dan in het gehuurde pand kunnen worden gebruikt, waardeloos geworden. De totale aanschafwaarde van die zaken bedraagt volgens [eiseres in de hoofdzaak] € 50.494,76. Uitgaande van een verwachte gemiddelde gebruiksduur van minimaal tien jaar en het feit dat de gemiddelde werkelijke gebruiksduur tot het ontstaan van de schade vijf jaar bedraagt, acht [eiseres in de hoofdzaak] het reëel om de dagwaarde van de verloren gegane inventariszaken te begroten op de helft van dit bedrag, derhalve op € 25.247,38.
6.23.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben in de conclusie van antwoord aangevoerd dat enkele door [eiseres in de hoofdzaak] opgevoerde inventariszaken ook gebruikt hadden kunnen worden in de door [eiseres in de hoofdzaak] nieuw gehuurde locatie in Maastricht. [eiseres in de hoofdzaak] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter onweersproken gesteld dat zij na de sluiting van het pand niet meer kon beschikken over bedrijfsmiddelen die nog in het pand waren en dat zij deze daarom ten behoeve van haar nieuwe pand nieuw heeft moeten aanschaffen. [eiseres in de hoofdzaak] doelt daarbij op een informatiezuil, een printer, handscanners, een veiligheidscamera, een koffieautomaat en een router met switch. [21] Het verlies van de zaken leidt naar het oordeel van de rechtbank daarom tot schade aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak] die kan worden toegerekend aan de verzakking waarvoor [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] verantwoordelijk zijn. Dat betekent dat de vordering tot vergoeding van de daarmee gemoeide schade voor toewijzing gereed ligt. Tegen een berekening op basis van de – niet betwiste – aanschafwaarde van deze zaken, hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] geen bezwaar gemaakt. Wel hebben zij gesteld dat de door [eiseres in de hoofdzaak] gehanteerde afschrijving van 50% onjuist is. Deze dient volgens hen 75% te zijn, omdat deze zaken in drie a vijf jaar zouden worden afgeschreven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres in de hoofdzaak] gesteld dat een aan te nemen werkelijke gebruiksduur van bedrijfsinventaris van tien jaar zonder meer redelijk is en dat daar niet aan afdoet dat een boekhoudkundig een kortere afschrijvingstermijn wordt gehanteerd. De rechtbank volgt [eiseres in de hoofdzaak] in die stelling en zal de schade als gevolg van het verlies van de hier besproken inventariszaken daarom vaststellen op 50% van de aanschafwaarde. Dat betreft ([€ 1.650,-- + € 701,65 + € 535,-- + € 600,-- + € 933,58 + 547,50] x 50% =) € 2.483,87.
6.24.
Ten aanzien van enkele andere inventariszaken hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] aangevoerd dat [eiseres in de hoofdzaak] deze nog had kunnen gebruiken als zij het pand weer in gebruik zou hebben genomen. In reactie daarop heeft [eiseres in de hoofdzaak] aangevoerd dat zij, zolang het pand gesloten was, daarin geen winkel kon exploiteren en zij daarom op zoek moest naar een nieuw pand en dat zij vele investeringen niet naar het nieuwe pand kon meenemen. Concreet – en voor zover gekoppeld aan het hier besproken onderdeel van de vordering – noemt zij daarbij de aanrijdbeveiliging, het interieur, een buitenschuifdeur, de gevelbestickering, de balie en de showroom. De rechtbank volgt [eiseres in de hoofdzaak] in haar stelling dat, nu zij voorlopig geen gebruik meer kon maken van het door haar gehuurde pand, de noodzaak van verhuizing naar een ander pand een aan de schadeveroorzakende gebeurtenis toe te rekenen omstandigheid is. De in het gehuurde pand gedane investeringen die daardoor verloren zijn gegaan, leiden tot schade die [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] als verantwoordelijke voor deze gebeurtenis moeten vergoeden. Op de concreet in dit kader door [eiseres in de hoofdzaak] aangehaalde posten zijn [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet meer ingegaan, zodat dit deel van de vordering voor toewijzing gereed ligt. Het gaat om een bedrag van ([€ 512,64 + € 25.937,41 + € 7.141,-- + € 315,-- + € 2.780,23 + € 2.322,11] x 50% =) € 19.504,20.
6.25.
Tegen de vordering gebaseerd op de bij Gamma aangeschafte inventaris van
€ 406,20 is geen verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering om die reden toewijsbaar is.
6.26.
De vordering ten aanzien van de investering in buitenreclame en vlaggen moet worden afgewezen. Die kosten houden immers verband met het feit dat [eiseres in de hoofdzaak] zich niet opnieuw in [vestigingsplaats 1] heeft gevestigd maar in [vestigingsplaats 3] . Niet gesteld of gebleken is dat de omstandigheden haar tot specifiek die keuze hebben gedwongen. Daarmee is ook onvoldoende gesteld ter onderbouwing van het standpunt dat het niet meer geschikt zijn van deze materialen redelijkerwijs als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis kan gelden.
Gederfde investeringen/huurdersbelang:
6.27.
[eiseres in de hoofdzaak] stelt investeringen te hebben gedaan in het door haar gehuurde pand, in de verwachting dat zij nog vele jaren op dezelfde locatie de winkel zou exploiteren. Door de noodzakelijke beëindiging van de huurovereenkomst heeft zij slechts gedeeltelijk profijt gehad van haar investeringen. De totale waarde van de investeringen bedraagt volgens [eiseres in de hoofdzaak] € 31.923,02. Omdat al deze investeringen zijn gedaan in 2015 en de verwachte levensduur van de zaken minimaal twintig jaar is, en uitgaande van de veronderstelling dat [eiseres in de hoofdzaak] zonder het ontstaan van de waterschade niet eerder dan 2035 zou zijn verhuisd naar een ander pand, is het volgens haar reëel om de dagwaarde van de investeringen, en daarmee de ter zake geleden schade, te stellen op 75%. De aldus berekende schade bedraagt dan € 23.942,27.
6.28.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] stellen dat indien herstel van het pand zou zijn afgewacht en terugkeer mogelijk was geweest, deze investeringen niet verloren zouden zijn gegaan. Het feit dat het pand niet binnen korte tijd is hersteld, komt niet voor rekening en risico van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] Om die reden kan deze schadepost volgens [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet op hen verhaald worden. Subsidiair voeren [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] aan dat indien terugkeer naar het pand in [vestigingsplaats 1] niet reëel zou worden geacht een vergoeding van 66% van de kosten redelijk is.
6.29.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer. Vast staat immers dat [eiseres in de hoofdzaak] het pand vanaf het moment van sluiting door de Gemeente niet meer heeft kunnen gebruiken en dus haar investering kwijt is. Het subsidiaire verweer van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] slaagt wel. Er kan immers niet van uit worden gegaan dat [eiseres in de hoofdzaak] gedurende de door haar gestelde periode haar winkel in het pand van [naam eigenaar] zou hebben gevestigd. De rechtbank verwijst daartoe naar de overweging onder 6.40. hierna. Bij de berekening van deze schadepost zal daarom het door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] gestelde afschrijvingspercentage van 66% worden gehanteerd, wat leidt tot een toe te wijzen bedrag van € 10.534,60.
Kosten van verwijdering van de voorraad op 12 oktober 2020:
6.30.
[eiseres in de hoofdzaak] stelt dat de voorraden die zij met toestemming van de Gemeente nog heeft kunnen ophalen in de hypothetische situatie zonder schadevoorval door klanten zouden zijn afgenomen in de winkel. Vanwege het schadevoorval heeft [eiseres in de hoofdzaak] die voorraden elders moeten opslaan en/of bezorgen. Daarmee waren kosten gemoeid, die door [eiseres in de hoofdzaak] worden becijferd op € 1.000,-- aan personeelskosten, € 376,38 aan transportkosten, € 15.900,-- aan opslagkosten en € 795,70 respectievelijk
€ 1.031,90 voor de aanschaf van karren en een pompwagen (voor het transport), zijnde
€ 19.103,98 in totaal.
6.31.
De in dit verband gevorderde personeelskosten (€ 1.000,--) en transportkosten (€ 376,38) liggen, als door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] erkend, voor toewijzing gereed.
6.32.
De vordering ter zake van opslagkosten (€ 15.900,--) is gebaseerd op de stelling van [eiseres in de hoofdzaak] dat zij de betreffende voorraad in haar ‘warehouse’ in [vestigingsplaats 4] heeft moeten opslaan en deze opslagruimte dus niet beschikbaar was voor verhuur. [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] betwisten dat [eiseres in de hoofdzaak] de intentie had om die ruimte te verhuren en voorts, indien dat al het geval zou zijn geweest, dat er al een beoogd huurder was. [eiseres in de hoofdzaak] heeft daarop gesteld dat zij deze schade abstract heeft begroot. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres in de hoofdzaak] aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een concrete huurder was die de ruimte die is gebruikt voor de opslag zou hebben gehuurd. Voor het abstract begroten van de beweerdelijke schade bestaat geen aanleiding. De vordering ter zake de opslagkosten zal derhalve worden afgewezen.
6.33.
Ten aanzien van de vordering ter zake de karren en de pompwagen (€ 795,70 respectievelijk € 1.031,90) hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] gesteld dat deze materialen nog steeds bruikbaar zijn en verkocht kunnen worden, zodat hooguit de helft van het gevorderde voor toewijzing gereed ligt. [eiseres in de hoofdzaak] is daar niet meer op ingegaan. Omdat de rechtbank het ook aannemelijk acht dat deze materialen nog een (al dan niet via verkoop te gelde te maken) restwaarde vertegenwoordigen, zal deze vordering voor de helft, dus tot een bedrag van € 913,80, worden toegewezen.
6.34.
Ter zake deze post ligt derhalve in totaal een bedrag van € 2.290,18 voor toewijzing gereed.
Kosten leeghalen pand:
6.35.
Deze vordering (€ 51.146,24) ligt, als door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] erkend, voor toewijzing gereed.
Tijdelijk verkooppunt en inrichting:
6.36.
Deze vordering (€ 21.688,91) ligt, als door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] erkend, voor toewijzing gereed.
Vervoers- en bezorgkosten:
6.37.
Na het sluiten van het van [naam eigenaar] gehuurde pand heeft [eiseres in de hoofdzaak] haar klanten, naar zij stelt, bediend door een bezorgservice aan te bieden, om deze klanten voor nu en voor de toekomst te behouden. De bezorgdienst was volgens haar nodig, omdat niet alle klanten bereid waren om naar het filiaal in [vestigingsplaats 4] te gaan om daar de spullen te kopen. De totale daarmee gemoeide kosten hebben volgens [eiseres in de hoofdzaak] € 188.459,69 bedragen, bestaande uit:
- de huur van een transportbus (€ 280,--),
- gebruikskosten van de transportbus (€ 578,68),
- de aanschaf van een bestelauto Peugeot Expert (€ 1.062,50),
- belettering Peugeot Expert (€ 1.450,--),
- gebruikskosten Peugeot Expert (€ 3.096,30),
- gebruikskosten bestelauto Peugeot Partner (€ 850,20),
- gebruikskosten busje van (gelieerde vennootschap Mokrupak (€ 2.716,30),
- personeelskosten (€ 110.700,--),
- de aanschaf van pinautomaat (€ 99,--)
- bezorgkosten via derden (€ 67.662,71).
Ten aanzien van de laatste post heeft [eiseres in de hoofdzaak] in haar akte voorafgaand aan de mondelinge behandeling het bedrag bijgesteld naar € 48.213,20, maar haar vordering niet expliciet verminderd.
6.38.
Als verweer tegen deze vordering hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] onder meer aangevoerd dat niet is aangetoond dat de kosten in verband staan met het schadeveroorzakend voorval. Zij hebben er in dit kader onder meer op gewezen dat blijkens de overgelegde rittenregistraties er voorafgaand aan het schadeveroorzakend voorval ook door [eiseres in de hoofdzaak] werd bezorgd. [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] stellen aan te nemen dat de transportkosten ook te maken hebben met extra bezorgingen gedurende de coronaperiode, gedurende welke periode niet-essentiële winkels enige tijd zijn gesloten. [eiseres in de hoofdzaak] heeft dit laatste standpunt weliswaar weersproken, stellende dat de zij een winkel uitbaatte die als essentieel werd aangemerkt, maar is niet concreet ingegaan op het algemene verweer dat niet is aangetoond dat de (meer) bezorgkosten zijn opgekomen als gevolg van de verzakking van het pand. Derhalve kan het causaal verband tussen deze kosten – voor zover ze zijn gemaakt – en de gebeurtenis waarvoor [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] aansprakelijk zijn niet worden vastgesteld. Dit onderdeel van de vordering moet daarom worden afgewezen.
Verhuiskosten:
6.39.
Vanwege de gedwongen sluiting van het pand en de onzekerheid van herstel had [eiseres in de hoofdzaak] , naar zij stelt, geen andere keuze dan te verhuizen. Vanwege de langdurige onbruikbaarheid van het pand heeft [eiseres in de hoofdzaak] de huurovereenkomst opgezegd. [eiseres in de hoofdzaak] heeft een nieuwe winkelruimte gevonden in [vestigingsplaats 3] . De huurprijs van het nieuwe pand bedraagt € 6.666,67 per maand, terwijl de huur van het pand van [naam eigenaar] € 2.975,93 bedroeg. Het verschil daartussen moet volgens [eiseres in de hoofdzaak] als schade worden bestempeld en moet worden betrokken in de schadestaatprocedure, omdat sprake is van voortdurende schade, die thans nog niet in totaliteit kan worden begroot. De voorbereidings- en verbouwingskosten, inclusief vergunningen en projectbegeleiding, in verband met de nieuwe locatie, bedragen volgens [eiseres in de hoofdzaak] op het moment van dagvaarding € 295.552,58. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] betreft ook dit schade die [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] moeten vergoeden.
6.40.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben onder meer aangevoerd dat de huurovereenkomst tussen [naam eigenaar] en [eiseres in de hoofdzaak] maar liep tot 1 januari 2022 en dat uit een door [naam eigenaar] opgesteld verslag van een bespreking tussen [naam eigenaar] en de Gemeente van 9 maart 2020 [22] blijkt dat [eiseres in de hoofdzaak] had aangegeven dat de vestiging in [vestigingsplaats 1] zo goed draaide dat deze vestiging wel eens te klein zou kunnen zijn, om welke reden [eiseres in de hoofdzaak] nog niet wist of zij het huurcontract nog zou willen verlengen na
1 januari 2022. Volgens [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] lag het daarom al in de lijn der verwachting dat [eiseres in de hoofdzaak] haar activiteiten op een andere locatie haar activiteiten zou voortzetten. Dit maakt, aldus [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] , dat de verhuiskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6.41.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben aldus gemotiveerd betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en het feit dat [eiseres in de hoofdzaak] is verhuisd (zij het eerder dan mogelijk voorzien). Daar heeft de [eiseres in de hoofdzaak] niets concreets tegenover gesteld. De blote stelling dat zonder schadesituatie de huurovereenkomst met [naam eigenaar] zonder redelijke twijfel zou zijn verlengd, is in het licht van het verweer van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] onvoldoende. Dit betekent dat de vorderingen voor zover gebaseerd op een verhuizing als zodanig moet worden afgewezen.
Interne kosten/crisismanagement:
6.42.
In verband met het schadevoorval stelt [eiseres in de hoofdzaak] kosten te hebben moeten maken, bestaande in de afhandeling van de schade, het opzetten van een (tijdelijke) winkel in [vestigingsplaats 4] , het aansturen van personeel dat van fysieke verkoop naar telefonische verkoop moest overgaan, bezorgroutes maken, een nieuwe locatie voor de winkel zoeken en de daarbij behorende verbouwingswerkzaamheden voorbereiden en begeleiden. De totale daarmee gemoeide kosten bedragen tot aan het moment van dagvaarden volgens [eiseres in de hoofdzaak] € 200.000,--.
6.43.
Ter zake deze vordering hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] als verweer aangevoerd dat een vergoeding gebaseerd op werkzaamheden gedurende maximaal tien uur per week en gedurende een maximale periode van twee jaar redelijk is en dus maximaal een bedrag van € 104.000,-- voor vergoeding in aanmerking komt.
6.44.
De rechtbank acht, bij gebreke van een nadere onderbouwing, niet aangetoond dat het door [eiseres in de hoofdzaak] gestelde aantal uren aan werkzaamheden voor crisismanagement zijn verricht. Nu wel aannemelijk is dat dergelijke kosten zijn gemaakt, zal de rechtbank het door [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] als redelijk erkende bedrag, te weten € 104.000,--, toewijzen.
Reiskosten personeel
6.45.
Omdat de medewerkers van de [vestigingsplaats 1] vestiging van [eiseres in de hoofdzaak] veelal in buurt van die locatie wonen, hebben deze, na de gedwongen sluiting van het pand in [vestigingsplaats 1] extra kilometers moeten maken om naar de locatie in [vestigingsplaats 4] te reizen. De vergoeding die [eiseres in de hoofdzaak] in verband daarmee verschuldigd is geworden aan die medewerkers bedraagt volgens [eiseres in de hoofdzaak] tot en met juni 2022 € 19.471,20.
6.46.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] betwisten deze kosten. Zij wijzen erop dat [eiseres in de hoofdzaak] bloot heeft gesteld dat twee medewerkers dagelijks van [vestigingsplaats 1] naar [vestigingsplaats 4] zouden hebben gereden.
6.47.
[eiseres in de hoofdzaak] heeft haar standpunt niet verder onderbouwd. Wel stelt zij dat zij zich niet vrij acht om ‘zomaar’ arbeidsovereenkomsten van haar medewerkers te overleggen. Wat daar ook van zij, dat betekent niet dat [eiseres in de hoofdzaak] haar stellingen niet hoeft te onderbouwen (bijvoorbeeld door het overleggen van deels geanonimiseerde gegevens). De rechtbank wijst deze vordering als niet voldoende onderbouwd af, waarbij zij nog opmerkt dat in de spreekaantekeningen van [eiseres in de hoofdzaak] [23] sprake is van één medewerker, terwijl ook daarop een toelichting ontbreekt.
Plaagdierinspectie
6.48.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben deze vordering erkend, zodat deze vordering (€ 360,--) voor toewijzing gereed ligt.
PostNL doorzendservice:
6.49.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben deze vordering erkend, zodat deze vordering (€ 83,98) voor toewijzing gereed ligt.
WML en Eneco:
6.50.
Diverse werklui hebben volgens [eiseres in de hoofdzaak] water nodig gehad voor de werkzaamheden in en op het pand van [naam eigenaar] . [eiseres in de hoofdzaak] is in verband daarmee (na sluiting van het pand) kosten verschuldigd geworden die in het jaar 2020 € 33,80 hebben bedragen en in 2021 € 97,50. Ook in verband met stroom- en gasverbruik na sluiting van het pand (over de periode van oktober 2020 t/m januari 2022) heeft [eiseres in de hoofdzaak] diverse facturen, tot een totaal van € 6.855,31 moeten betalen, terwijl zij het pand niet kon gebruiken. In verband met de vroegtijdige beëindiging van de leveringsovereenkomst met Eneco (ten gevolge van de beëindiging van de huurovereenkomst met [naam eigenaar] ) is zij daarnaast een boete van € 350,-- verschuldigd geworden aan Eneco. De totale aan WML en Eneco verschuldigde kosten bedragen € 7.336,61.
6.51.
Met uitzondering van het bedrag van de boete, hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] deze vordering erkend.
6.52.
Omdat het de rechtbank aannemelijk voorkomt dat de boete verschuldigd is als gevolg is van de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst ter zake van energielevering die weer het gevolg is van het schadeveroorzakend voorval, zal de rechtbank ook de vordering ter zake het bedrag van de boete toewijzen.
6.53.
Ter zake deze post ligt derhalve € 7.336,61 voor toewijzing gereed.
Winstderving:
6.54.
Ten slotte stelt [eiseres in de hoofdzaak] als gevolg van het schadevoorval winst te hebben gederfd. De gederfde winst als gevolg van de voorraad die verloren is gegaan kan volgens [eiseres in de hoofdzaak] worden begroot op 40% van de waarde van die voorraad. Deze waarde bedroeg € 142.685,10 (zie 6.19. hiervoor) zodat de winstderving in zoverre wordt gesteld op € 57.074,04. Voor de overige gevolgschade, voor het grootste deel winstderving over de periode dat [eiseres in de hoofdzaak] na het schadevoorval geen winkel had geopend in Zuid-Limburg, vordert [eiseres in de hoofdzaak] verwijzing naar de schadestaatprocedure.
6.55.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] betwisten dat de sluiting van de vestiging in [vestigingsplaats 1] heeft geleid tot schade in de zin van verlies van omzet/winst voor [eiseres in de hoofdzaak] . [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] wijzen er op dat de omzet in de maanden oktober, november en december 2020 (dus de maanden direct na de schadegebeurtenis) veel hoger is geweest dan in dezelfde maanden in 2019. Te weten € 246.071,-- in 2020 ten opzichte van € 214.457,-- in 2019.
6.56.
Vast staat dat [eiseres in de hoofdzaak] geen winst heeft kunnen behalen met de voorraad die verloren is gegaan. [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben niet betwist dat de omvang van die winst kan worden begroot op 40% van de inkoopwaarde. De daarmee corresponderende vordering ter hoogte van € 57.074,04 ligt daarom voor toewijzing gereed.
6.57.
Voor toewijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure volstaat dat de mogelijkheid dat aanvullende winstderving of andere schade als gevolg van het handelen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] aannemelijk is. Het feit dat [eiseres in de hoofdzaak] gedwongen (vervroegd) is moeten verhuizen als gevolg van de verzakking, maakt dat mogelijkheid dat [eiseres in de hoofdzaak] aanvullend schade heeft geleden voldoende aannemelijk is. Dit betekent dat aan de voorwaarde voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldaan. De omstandigheid dat [eiseres in de hoofdzaak] direct na de verzakking een hogere omzet heeft gedraaid dan in dezelfde periode een jaar eerder, maakt dat niet anders. Dat sluit immers niet uit dat zij zonder verzakking nog meer had kunnen omzetten.
Buitengerechtelijke kosten
6.58.
[eiseres in de hoofdzaak] stelt dat, omdat [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] na verschillende verzoeken tot erkenning van aansprakelijkheid daartoe niet bereid bleken, zij genoodzaakt was om professionele bijstand in te schakelen. Namens [eiseres in de hoofdzaak] heeft haar advocaat vele
gesprekken tussen partijen gevoerd en brieven geschreven, aldus [eiseres in de hoofdzaak] . De hiermee gemoeide kosten komen volgens haar als buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking en worden door haar begroot op 6.775,00.
6.59.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] betwisten dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, in die zin dat er volgens hen geen andere werkzaamheden zijn verricht dan ter instructie en voorbereiding van de gerechtelijke procedure.
6.60.
[eiseres in de hoofdzaak] is op het standpunt van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet meer ingegaan, noch heeft zij haar vordering anderszins nader onderbouwd, zodat niet voldaan is aan de stelplicht ter zake en de vordering van [eiseres in de hoofdzaak] op dit punt moet worden afgewezen.
Resumé
6.61.
Uit het vorenstaande volgt dat de geldvordering van [eiseres in de hoofdzaak] in totaal bedraagt:
€ 142.685,10 (voorraden)
€ 2.483,87 (inventaris)
€ 19.504,20 (inventaris)
€ 406,20 (inventaris Gamma)
€ 10.534,60 (huurdersbelang)
€ 2.290,18 (verwijderen voorraad)
€ 51.146,24 (leeghalen pand)
€ 21.688,91 (tijdelijk verkooppunt)
€ 104.000,00 (crisismanagement)
€ 360,00 (plaagdierinspectie)
€ 83,98 (PostNL)
€ 7.336,61 (WML/Eneco)
€ 57.074,04(winstderving)
€ 419.593,93
6.62.
[eiseres in de hoofdzaak] vordert de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de onrechtmatige gedraging, althans de dag van aansprakelijkstelling althans de dag waarop aansprakelijkheid is afgewezen, althans vanaf de dag van dagvaarding. [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] hebben er terecht op gewezen dat de wettelijke rente loopt vanaf het moment dat de verbintenis tot schadevergoeding opeisbaar is en dat dit het moment is dat de schade geacht moet worden te zijn geleden. Daarnaast hebben [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] aangevoerd dat [eiseres in de hoofdzaak] niet heeft gesteld wanneer dit – per schadepost – het geval is geweest, zodat de wettelijke rente niet eerder dan vanaf de dag der dagvaarding kan worden toegewezen. [eiseres in de hoofdzaak] is hierop niet meer ingegaan en heeft dus ook niet gesteld vanaf wanneer welke schade(post) is opgekomen. De rechtbank kan dit niet invullen, zodat de rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
6.63.
Omdat op [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] een verplichting rust tot vergoeding van dezelfde schade, zullen zij op de voet van artikel 6:102 BW hoofdelijk tot vergoeding daarvan worden veroordeeld.
Proceskosten
6.64.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak] op:
- dagvaarding € 111,93;
- griffierecht € 8.519,00;
- salaris advocaat €
5.428,00(2,0 punten × tarief € 2.714,00);
Totaal € 14.058,93

7.De beoordeling in de vrijwaringszaak

Ten aanzien van de Gemeente

7.1.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] voeren ter onderbouwing van hun vordering aan dat de Gemeente het volledig weghalen van de fundering en het graven van de sleuf heeft voorgeschreven, zodat de Gemeente op grond van § 5 lid 2 UAV 2012 daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.
7.2.
Onder verwijzing naar het (in de hoofdzaak) onder rov. 6.8. overwogene herhaalt de rechtbank dat de beweerdelijk door de Gemeente verleende instructie niet als oorzaak voor de verzakking van het pand kan gelden en ook dat – wanneer dat anders zou zijn – [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] niet hebben voldaan aan de op hen rustende waarschuwingsplicht jegens de Gemeente. Om beide redenen kan niet worden geoordeeld dat de Gemeente [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] moet vrijwaren voor de aanspraken van [eiseres in de hoofdzaak] . De vorderingen van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] zullen daarom worden afgewezen.
7.3.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze aan de zijde van de Gemeente op:
- griffierecht € 8.519,00
- salaris advocaat €
2.714,00(1,0 punten × tarief € 2.714,00);
Totaal € 11.233,00.
Ten aanzien van [gedaagde in de vrijwaring sub 2]
7.4.
Ter onderbouwing van haar vordering ten aanzien van de verzakkingsschade stellen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] dat [gedaagde in de vrijwaring sub 2] niet had mogen overgaan tot het plaatsen van de stalen constructie, nu bij haar bekend was, althans bekend had kunnen zijn, dat de situatie ter plekke afwijkend was van de aan haar ter beschikking gestelde tekeningen. Indien [gedaagde in de vrijwaring sub 2] daarover contact zou hebben opgenomen met [naam constructeur] , alvorens de wand te plaatsen, dan had [naam constructeur] wellicht nog tijdig een aanvullend constructief advies kunnen uitbrengen en zou de schade niet zijn ontstaan.
7.5.
[gedaagde in de vrijwaring sub 2] stelt dat de verzakkingsschade is ontstaan door de sloopwerkzaamheden. Deze werkzaamheden behoorden niet tot de aan [gedaagde in de vrijwaring sub 2] verstrekte opdracht en zijn door haar ook niet uitgevoerd, zodat [gedaagde in de vrijwaring sub 2] niet aansprakelijk kan zijn voor de verzakkingsschade, zo stelt zij. Dit verweer slaagt. Vast staat dat [gedaagde in de vrijwaring sub 2] inderdaad geen opdracht had sloopwerkzaamheden uit te voeren en dat zij dat ook niet heeft gedaan. Ook staat vast dat de verzakkingsschade het gevolg is van de sloopwerkzaamheden. Dat erkennen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] al in de dagvaarding, waar zij in randnummer 6.18 het volgende stelt:
“Partijen zijn het erover eens dat de verzakking van de hoofddraagconstructie van het pand [adres 1] het direct gevolg is van het te diep uitgraven van de naastgelegen strook grond door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] , waardoor de poerconstructie werd ondermijnd en zijdelingse tegendruk aan de oostzijde van het pand wegviel. Het gevolg was een zakking van de poerconstructie en een zogenaamde hoekverdraaiing daarvan. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] betwist op zich de schade-oorzaak niet. Ook de door haar verzekeraar ingeschakelde expert heeft zich bij die conclusie aangesloten.”
Ook volgt dit uit de deskundigenberichten van Lengkeek, CrawfordBosBoon en Royal Haskoning, waaruit hierboven is geciteerd. Dat betekent dat alleen al om die reden de vordering van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] ter zake de verzakkingsschade moet worden afgewezen.
7.6.
Voor wat betreft de waterschade stellen [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] – kort gezegd – dat [gedaagde in de vrijwaring sub 2] er voor had moeten zorgen dat het pand waterdicht was. [gedaagde in de vrijwaring sub 2] voert daartegen verweer.
7.7.
Omdat [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] in de hoofdzaak niet worden veroordeeld tot vergoeding van waterschade, hebben zij geen belang bij hun vordering met betrekking tot dit punt in de vrijwaringsprocedure. De vordering met betrekking tot deze schade zal daarom eveneens worden afgewezen.
7.8.
[gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaring sub 2] op:
- griffierecht € 8.519,00;
- salaris advocaat €
2.714,00 (1,0punten × tarief € 2.714,00);
Totaal € 11.233,00.
7.9.
Met betrekking tot de gevorderde nakosten overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

8.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
8.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres in de hoofdzaak] heeft gehandeld bij de uitvoering van de sloopwerkzaamheden en dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] dientengevolge jegens [eiseres in de hoofdzaak] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [eiseres in de hoofdzaak] geleden schade;
8.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak] ten titel van schadevergoeding € 419.593,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
8.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak] van de overige door [eiseres in de hoofdzaak] geleden gevolgschade, nader op te maken bij staat;
8.4.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak] , welke zijn begroot op € 14.058,93, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
8.5.
verklaart de onderdelen 8.2 en 8.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
8.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de vrijwaringszaak
8.7.
wijst de vorderingen af,
8.8.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Gemeente, welke zijn begroot op € 11.233,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
8.9.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in de vrijwaring sub 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaring sub 2] , welke zijn begroot op € 11.233,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
8.10.
verklaart de onderdelen 8.8 en 8.9 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn, mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. M. Driever, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024. [24]

Voetnoten

1.Productie 1 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
2.Productie 2 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
3.Productie 12 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
4.Productie 5 van [eiseres in de hoofdzaak] .
5.Productie 7 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
6.Productie 7 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] , p. 5.
7.Productie 7 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring] , p. 10.
8.Productie 3 van [eiseres in de hoofdzaak] .
9.p. 11/12.
10.p. 20.
11.p. 23.
12.p. 27.
13.p. 27.
14.Productie 4 van [eiseres in de hoofdzaak] , p. 6 en 7.
15.Productie 2 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
16.Productie 2 van [eiseres in de hoofdzaak] .
17.Productie 4 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
18.Productie 7 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
19.Productie 73 van [eiseres in de hoofdzaak] .
20.Productie 74 van [eiseres in de hoofdzaak] .
21.Zie nummer 13 van de spreekaantekeningen van [eiseres in de hoofdzaak] .
22.Productie 17 van [gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in de vrijwaring]
23.Zie onder 23 van de spreekaantekeningen van [eiseres in de hoofdzaak] .
24.type: MT