ECLI:NL:RBLIM:2024:10163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/03/326481 / HA ZA 24-38
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering uit nalatenschap en de zorg van een goed bewindvoerder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, een halfbroer van de gedaagden, een uitkering van € 8.000,00 uit de nalatenschap van zijn overleden vader. De vader had in zijn testament een bewind ingesteld over de aan eiser en zijn broer nagelaten goederen, waarbij de gedaagden als bewindvoerders zijn aangesteld. Eiser heeft verzocht om een uitkering voor de aanschaf van een auto en een telefoon, maar de gedaagden hebben dit geweigerd, omdat zij dit niet in het belang van eiser achten en in strijd met de bedoeling van het bewind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden de zorg van een goed bewindvoerder in acht hebben genomen en dat het belang van eiser bij de uitkering relatief gering is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden in redelijkheid hebben kunnen besluiten om de uitkering te weigeren, gezien de financiële situatie van eiser en de eerdere uitkeringen die hij heeft ontvangen. De vordering van eiser is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/326481 / HA ZA 24-38
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] alsmede in hoedanigheid van bewindvoerder over de aan [eiser] nagelaten goederen,
te Landgraaf,
2.
[gedaagde sub 2],
in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] alsmede in hoedanigheid van bewindvoerder over de aan [eiser] nagelaten goederen,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de akte houdende wijziging van eis van [eiser] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 oktober 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Vader van partijen was de heer [erflater] (hierna: de vader), die op [overlijdensdatum] 2022 is overleden. [eiser] heeft een andere moeder dan [gedaagden] en is dus een halfbroer van hen. [naam broer] (hierna: [naam broer] ) is de broer van [eiser] en de halfbroer van [gedaagden] .
2.2.
De vader heeft bij testament van 16 maart 2020 over zijn nalatenschap beschikt (dagvaarding, productie 2). In dit testament zijn de vier kinderen voor een gelijk deel tot erfgenaam gemaakt. [gedaagden] zijn tot executeurs over de nalatenschap benoemd. Voorts heeft de vader in het testament bepaald dat een bewind als bedoeld in boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld over de aan [eiser] en [naam broer] nagelaten goederen. [gedaagden] zijn tot bewindvoerder over de goederen benoemd.
2.3.
Als reden voor het bewind over zowel de aan [eiser] als de aan [naam broer] nagelaten goederen is in het testament het volgende bepaald:
“Dit bewind, zijnde een bewind als bedoeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, is ingesteld daar de rechthebbende tot de genoemde leeftijd ongeschikt is zelf in het beheer van het uit mijn nalatenschap verkregene te voorzien.”
Ten aanzien van het bewind is in het testament voorts onder meer (en voor zover van belang) bepaald dat:
- dit voortduurt totdat de rechthebbende de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt;
- de rechthebbende naast de bewindvoerder bevoegd is tot handelingen die dienen tot gewoon onderhoud van de goederen die hij in gebruik heeft;
- het beheer voor het overige uitsluitend toekomt aan de bewindvoerder;
- de beschikking over de goederen van het onder bewind gestelde vermogen uitsluitend aan de bewindvoerder toekomt.
2.4.
[eiser] is geboren op [geboortedatum] 2004. Het aandeel van [eiser] in de nalatenschap bedraagt ongeveer € 65.000,--. [eiser] heeft [gedaagden] verzocht om uitkering van een bedrag van € 8.000,00 uit de nalatenschap voor de aanschaf van een tweedehandsauto en een nieuwe telefoon. In hun brief van 7 november 2023 aan (de advocaat van) [eiser] hebben [gedaagden] onder meer het volgende geschreven:
“Uw cliënt heeft het afgelopen jaar na het overlijden van onze vader gelden ontvangen uit een verzekering bij Aegon en uit een spaarrekening, in totaal een bedrag van circa
€ 17.000. Daarnaast ontvangt hij maandelijks een nabestaandenutkering van de Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen.
Uw cliënt, die inwonend is bij zijn moeder, beschikte derhalve over een substantieel bedrag van waaruit hij op eenvoudige wijze zou hebben kunnen voorzien in de kosten van de aanschaf van een nieuwe telefoon. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding en zoals gewijzigd bij akte houdende wijziging van eis - samengevat- om:
1) [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om een deugdelijke boedelbeschrijving te overleggen van de nalatenschap van [erflater] , overleden te [overlijdensplaats] op [overlijdensdatum] 2022, onderbouwd met verificatoire bescheiden, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dan wel gedeelte van een dag, althans een door de rechtbank vast te stellen dwangsom, vanaf de dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven na betekening van het vonnis;
2) te bepalen dat aan [eiser] door [gedaagden] uit zijn aandeel in de nalatenschap een bedrag van € 8.000,00 wordt uitgekeerd, uiterlijk op de dag na betekening van het vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dan wel gedeelte van een dag, althans een door de rechtbank vast te stellen dwangsom, vanaf de dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven na betekening van het vonnis, althans om [gedaagden] in dat geval te veroordelen tot betaling uit eigen vermogen van de wettelijke rente over het bedrag van € 8.000,00 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de algehele voldoening;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De hoedanigheid waarin [gedaagden] procederen
4.1.
Het verweer dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat [gedaagden] hadden moeten worden gedagvaard in hun hoedanigheid van executeur respectievelijk bewindvoerder, behoeft geen bespreking. [gedaagden] hebben dit verweer tijdens de mondelinge behandeling laten varen, omdat - mede naar aanleiding van de wijziging van eis - duidelijk is geworden dat [gedaagden] niet
pro sezijn gedagvaard maar in hun hoedanigheid van executeur respectievelijk bewindvoerder.
De afgifte van een boedelbeschrijving
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [eiser] verklaard dat de door [gedaagden] als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde boedelbeschrijving een afdoende beschrijving geeft van de nalatenschap en dat om die reden de onder 1) genoemde vordering wordt ingetrokken. Op die vordering hoeft dus niet meer te worden beslist.
De vordering tot uitkering uit de nalatenschap
4.3.
[eiser] wenst dat [gedaagden] met gebruikmaking van hun beschikkingsbevoegdheid aan hem een uitkering van € 8.000,00 uit de nalatenschap verstrekken in verband met bijzondere uitgaven die hij wenst te doen. [gedaagden] weigeren dit, omdat zij dit niet in het belang van [eiser] achten en daarmee in strijd met de bedoeling van het bewind. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.4.
De wet voorziet niet in een bijzondere regeling indien er een geschil is tussen de rechthebbende en de bewindvoerder omtrent de wijze waarop de bewindvoerder volgens de rechthebbende gebruik moet maken van zijn bevoegdheid tot beschikken over de onder bewind gestelde goederen. De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.5.
Bij de beoordeling van de vordering zijn de volgende uitgangspunten van belang. Uit hetgeen hieromtrent in het testament is bepaald, volgt dat de vader het bewind heeft ingesteld ten behoeve van [eiser] als rechthebbende. Zowel het beheer als de beschikking over de goederen is in het testament uitsluitend toebedeeld aan de bewindvoerder. Daarmee wijkt het testament af van het bepaalde in artikel 4:167 lid 1 BW, waarin is bepaald dat bewindvoerder en rechthebbende gezamenlijk beschikkingsbevoegd zijn.
4.6.
Het behoort daarmee tot de exclusieve bevoegdheid van [gedaagden] als bewindvoerders om te beslissen of zij al dan niet aan een verzoek van [eiser] als rechthebbende voldoen om een bepaalde beschikkingshandeling te verrichten. Bij het nemen van die beslissing moeten zij de zorg van een goed bewindvoerder, zoals bedoeld in artikel 4:163 BW, in acht nemen. Dit brengt mee dat zij voorop moeten stellen wat het doel is van het bewind en dat zij het belang dat [eiser] heeft om in de door hem gewenste zin te beslissen, tegen dat doel moeten afwegen.
4.7.
Uit de betreffende bepaling in het testament volgt dat de vader [eiser] tot zijn 25ste niet geschikt achtte tot het zelfstandig voeren van het beheer over de nagelaten goederen. Kennelijk is het de bedoeling geweest van de vader dat voorkomen wordt dat [eiser] ondoordachte uitgaven doet die hij op een latere leeftijd kan betreuren en die de omvang dan wel waarde van de nagelaten goederen ongewenst aantasten.
4.8.1.
[gedaagden] vinden dat de reden van de door [eiser] gewenste uitkering uit de nalatenschap, te weten: de aanschaf van een tweedehands auto en een horloge, in strijd is met het doel van het ingestelde bewind, omdat deze uitgaven volgens hen, in ieder geval voor de gestelde bedragen, niet noodzakelijk zijn en niet goed doordacht door [eiser] . Als reden voor hun weigering hebben [gedaagden] ook aangevoerd dat [eiser] in verband met het overlijden van de vader alsmede wegens het bereiken van de 18-jarige leeftijd aanzienlijke eenmalige uitkeringen heeft ontvangen en dat hij uit hoofde van een wezenpensioen een maandelijkse uitkering ontvangt.
4.8.2.
[eiser] , die nog een opleiding volgt, stelt dat hij een auto nodig heeft om naar school te kunnen gaan en eventueel naar zijn werk zodra hij een baan gevonden heeft. De reden voor de gewenste aanschaf van een horloge en de prijs ervan zijn door [eiser] verder niet toegelicht. De bedragen die hij in verband met het overlijden van de vader althans na diens overlijdens heeft ontvangen, heeft hij volledig aangewend voor bestedingen die hij op dat moment noodzakelijk vond, zo heeft hij ter zitting verklaard.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat [eiser] heeft bij de aanschaf van een auto, gezien hetgeen hij op dit punt heeft aangevoerd, betrekkelijk gering is. Om die reden hebben [gedaagden] in redelijkheid kunnen besluiten dat het verstrekken van een bedrag uit de nalatenschap voor deze doeleinden in strijd is met het doel van het ingestelde bewind. Ook is de rechtbank met [gedaagden] van oordeel dat de eenmalige uitkeringen van in totaal meer dan € 18.000,-- die [eiser] na het overlijden van de vader heeft ontvangen en de maandelijkse uitkeringen van € 1.100,00 netto die hij sinds het overlijden van de vader ontvangt - zoals tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan - ruimschoots hadden volstaan om de door [eiser] gewenste bestedingen te voldoen. Dat de door hem ontvangen bedragen door [eiser] aan andere doeleinden zijn besteed, komt voor zijn risico.
Ook om die reden is zijn belang om nu reeds uitkeringen uit de nalatenschap te verkrijgen gering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagden] met hun weigering de zorg van een goed bewindvoerder in acht hebben genomen.
4.10.
Uit hetgeen [eiser] ter zitting heeft verklaard, blijkt dat het hem vooral dwars zit dat zijn broer [naam broer] wel een uitkering uit de nalatenschap heeft verkregen van [gedaagden] voor de aanschaf van een andere auto. Bovendien was de koopprijs van deze auto aanzienlijk hoger dan het bedrag dat [eiser] thans uitgekeerd wil krijgen. [eiser] is van oordeel dat hij hierdoor niet gelijk wordt behandeld.
4.11.
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagden] de zorg van een goed bewindvoerder in acht neemt, is in beginsel niet van belang welke beslissingen zij jegens [naam broer] hebben genomen in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de aan [naam broer] nagelaten goederen. Daar komt bij dat [gedaagden] gemotiveerd en onbetwist hebben gesteld dat de situatie van [naam broer] niet vergelijkbaar is met die van [eiser] . De vader had al voor zijn overlijden te kennen gegeven dat hij voor [naam broer] een grotere auto wilde regelen, omdat hij dit in verband met de geboorte van een kind en de daardoor veranderde gezinssituatie wenselijk vond. Hij wilde [naam broer] bij de aanschaf van een andere auto ook financieel bijstaan. Door het toch nog onverwachte overlijden van de vader heef hij die financiële hulp niet meer kunnen bieden. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat zij door de verstrekking van een uitkering uit de nalatenschap hebben gehandeld in overeenstemming met de wens van de vader.
4.12.
De slotsom van het vorenstaande is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.