ECLI:NL:RBLIM:2024:10161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
ROE 22/1563
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhavend optreden tegen de kap van taxusbomen op een begraafplaats en de herplantplicht

In deze zaak heeft eiseres, die grafrechten heeft op een begraafplaats, een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de Parochie wegens de kap van twee taxusbomen. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft het verzoek afgewezen, maar later een herplant- en instandhoudingsplicht opgelegd. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft eerst beoordeeld of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat eiseres, ondanks de afstand tot de begraafplaats, als belanghebbende kan worden beschouwd vanwege haar grafrechten. De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de vraag of de taxusbomen terecht gekapt zijn en of de herplantplicht voldoende is. De rechtbank oordeelt dat de taxusbomen zonder vergunning zijn gekapt, wat een overtreding vormt. Echter, de rechtbank oordeelt dat de opgelegde herplantplicht voldoende is en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, het college
(gemachtigde: mr. M.E.J.M. Vorstermans).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Parochie [naam parochie] uit Maastricht, de Parochie
(gemachtigde: mr. C.A.W.M. Mingels).

Inleiding

Op 23 april 2021 heeft eiseres het college schriftelijk verzocht om handhavend op te treden tegen de Parochie wegens het kappen van twee taxusbomen op de begraafplaats te [woonplaats] .
Het college heeft dit verzoek op 16 juni 2021 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Op 8 juni 2022 heeft het college beslist op het bezwaar van eiseres. In dit bestreden besluit heeft het college het bezwaar ontvankelijk en deels gegrond verklaard. Het college heeft alsnog een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de Bomenverordening gemeente Maastricht aan de Parochie opgelegd.
Eiseres heeft op 29 juli 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, aangevuld met beroepsgronden op 17 augustus 2022 en 22 november 2024.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De Parochie heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. G. Debeije (eveneens gemachtigde van eiseres), de heer [naam deskundige] (deskundige van eiseres), de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de Parochie.

Beoordeling door de rechtbank

1.
De voorgeschiedenis en feiten
1.1.
Eiseres woont in [woonplaats] aan de [adres 1] . Daarnaast is zij mede-eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] , dit betreft de woning van haar (inmiddels overleden) ouders. Eveneens in [woonplaats] ligt de begraafplaats van de Parochie. [naam parochie]
en de bijbehorende begraafplaats van de Parochie bevinden zich op hetzelfde kadastrale perceel ( [kadasternummer] ), waarbij de ingang van de begraafplaats aan de [straatnaam 1] gelegen is.
1.2.
Eind 2019 heeft de Parochie twee taxusbomen (hierna: de taxusbomen) die zich op de begraafplaats bevonden, laten kappen. Alvorens dit te (laten) doen heeft de Parochie geen omgevingsvergunning voor het kappen aangevraagd bij het college, terwijl het daartoe wel verplicht was.
1.3.
Dit heeft ertoe geleid dat eiseres het college op 23 april 2021 heeft verzocht om handhavend op te treden richting de Parochie. Op 16 juni 2023 heeft het college daarop besloten om niet tot handhavend optreden over te gaan. Als wel een omgevingsvergunning voor het kappen zou zijn aangevraagd, zou die volgens het college niet geweigerd zijn. En aan een eventuele opgelegde herplantplicht is inmiddels voldaan. Vervolgens is door eiseres bezwaar gemaakt, hetgeen geleid heeft tot het bestreden besluit waarbij het college alsnog een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de Bomenverordening gemeente Maastricht aan de Parochie heeft opgelegd.
1.4.
Op de begraafplaats te [woonplaats] liggen de graven van de grootouders, ouders en echtgenoot van eiseres. Tijdens de zitting heeft eiseres op een luchtfoto van de begraafplaats aangegeven waar deze graven en de taxusbomen zich bevinden c.q. bevonden. De taxusbomen bevonden zich aan de Noordzijde van de begraafplaats, nabij de ingang aan de [straatnaam 1] . Inmiddels zijn door de Parochie aan weerszijden van de ingang aan de [straatnaam 1] beukenbomen geplant (waarop de herplant- en instandhoudingsplicht betrekking heeft). De graven van de grootouders, ouders en echtgenoot van eisers bevinden zich aan de Zuidelijke kant van de begraafplaats, naast [naam parochie] aan de [straatnaam 2] .
2.
Is eiseres belanghebbende?
2.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan worden aangemerkt. De vraag of een betrokkene belanghebbende is, is namelijk een ambtshalve door de bestuursrechter te toetsen aspect van openbare orde, dat gaat over de toegang tot de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Op grond van de artikelen 8:1 en 7:1, eerste lid van de Awb kunnen alleen belanghebbenden tegen een besluit bezwaar en beroep instellen en kan alleen een belanghebbende een aanvraag indienen om een besluit te nemen op grond van artikel 1:3
van de Awb.
2.2.
Artikel 1:2, eerste lid van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken." Uit vaste rechtspraak volgt dat degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Awb. [1] Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het besluit ziet, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. [2] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. [3] Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Een rechtstreeks betrokken belang wordt in beginsel bij besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo) aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [4]
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de volledige begraafplaats met kerk zich op één kadastraal perceel bevindt, waarop zich ook de twee gekapte taxusbomen bevonden. De rechtbank stelt ook vast dat de percelen waarvan eiseres eigenaresse is, niet direct grenzen aan het perceel waarop de begraafplaats zich bevindt. De begraafplaats bevindt zich op circa 450 meter van de woning van eiseres en op 300 meter van de woning waarvan zij mede-eigenaar is. Vanuit beide woningen bestaat door tussenliggende bebouwing en beplanting geen zicht op de begraafplaats en op de daar (voorheen) aanwezige taxusbomen. Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat zij de begraafplaats tweemaal per dag bezoekt, meerdere graven verzorgt en zelfs de beplanting van een hoekje van de begraafplaats onderhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de afstand tot de gekapte taxusbomen en het gebrek aan zicht daarop vanuit de woningen waarvan eiseres (mede)eigenaar is niet worden geoordeeld dat zij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van het feit dat de taxusbomen gekapt zijn. De betrokkenheid van eiseres bij de begraafplaats maakt eveneens niet dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Haar veelvuldige bezoeken aan de begraafplaats en haar subjectieve gevoel van betrokkenheid, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, zijn onvoldoende onderscheidend (van anderen) om als een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen gelden.
2.4.
Het hebben van één (of meerdere) grafrechten op de begraafplaats maakt bovenstaande beoordeling anders. Eiseres heeft aangegeven dat zij rechthebbende is van drie grafrechten op de begraafplaats: dat van haar overleden echtgenoot (graf 1) en dat van haar grootouders (graf 2) en ouders (graf 3). De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiseres over het grafrecht van graf 1 beschikt, maar niet over de grafrechten van graf 2 en 3 en overweegt daartoe het volgende.
2.5.
Artikel 28, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat een uitsluitend recht op een graf (een grafrecht) enkel schriftelijk kan worden gevestigd. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen schriftelijke stukken heeft overgelegd waaruit de vestiging van de door haar gestelde grafrechten duidelijk blijkt. Een dergelijke bewijslevering is in het kader van deze bestuursrechtelijke procedure ook niet vereist, maar wel moet het aannemelijk zijn dat zij over de grafrechten beschikt. Eiseres heeft ter zake graf 3 een factuur van de Parochie overgelegd genaamd ‘grafrechten en onderhoudsbijdrage wegens begraven’ waarin als rechthebbenden haar ouders zelf worden genoemd, maar als correspondent haar broer ( [naam broer] ). Ter zake het graf van haar grootouders (graf 2) is eveneens een factuur, betreffende ‘grafrechten en onderhoudsbijdrage wegens verlengen’ van de parochie overgelegd en daarin worden haar grootouders zelf als rechthebbende genoemd en als toekomstig rechthebbende (en correspondent) haar broer ( [naam broer] ). Ter zake het graf van haar echtgenoot heeft ze een voorlopige kostenbegroting overgelegd van [naam] uitvaartverzorgers aan haarzelf, waarin (onder meer) de kosten voor het voorschieten van grafrechten begroot c.q. geschat worden. Eiseres stelt deze kosten ook daadwerkelijk betaald te hebben. Tot slot is tijdens de zitting door de gemachtigde van eiseres en door de gemachtigde van de Parochie verwezen naar een vonnis van deze rechtbank van
6 september 2023. Dit vonnis is gepubliceerd op rechtspraak.nl met als kenmerk ECLI:NL:RBLIM:2023:5397. In dit vonnis is geoordeeld over de vraag of eiseres rechthebbende van het grafrecht van graf 3 is. In dit vonnis valt verder terug te lezen onder rechtsoverweging 4.8: “De Parochie heeft de grafkaart van graf [nummer 3] overgelegd, waarop (..) de broer van eiseres, als huurder (rechthebbende) vermeld staat (productie 4 van de Parochie). Enkel de broer van [eiseres] is, aldus de Parochie, rechthebbende. Hetzelfde geldt voor het graf met de aanduiding [nummer 2]. Alleen op de grafkaart van haar overleden echtgenoot (graf [nummer 1]) staat [eiseres] als rechthebbende vermeld.”
2.6.
De rechtbank overweegt dat, ondanks dat de grafkaart in de onderhavige procedure niet is overgelegd, op basis van het vonnis waarin daarnaar wordt verwezen en het standpunt van eiseres dat zij de kosten van het grafrecht van haar echtgenoot heeft betaald, aannemelijk is dat zij rechthebbende is van het grafrecht van haar echtgenoot (graf 1). Ter zake de graven 2 en 3 is echter aannemelijk dat het grafrecht op naam van haar broer
[naam broer] staat. Hij is immers als correspondent (of toekomstig rechthebbende) aangemerkt op de facturen van de parochie en volgens het vonnis van deze rechtbank van
6 september 2023 zou hij als rechthebbende op de grafkaart vermeld staan en niet eiseres.
2.7.
Een grafrecht wordt in de jurisprudentie en literatuur aangemerkt als een beperkt zakelijk recht dat de rechthebbende de exclusieve zeggenschap geeft over wie in het graf begraven wordt en/of welke urnen er bijgezet mogen worden en ook welke grafbedekking er wordt aangelegd. [5] In de juridische literatuur wordt het grafrecht gezien als verwant aan een recht op erfdienstbaarheid of opstalrecht. [6] Voor zakelijk gerechtigden geldt volgens vaste jurisprudentie dat in beginsel bij besluiten op grond van de Wabo, zoals hier ook het geval, een rechtstreeks betrokken belang wordt aangenomen als het zakelijke recht ziet op het aangrenzende (of daarmee gelijk te stellen) perceel. [7] In dit geval heeft eiseres een grafrecht op (een stukje van) hetzelfde kadastrale perceel als waarop de taxusbomen stonden. Gelet hierop heeft eiseres als een soort ‘beperkt zakelijk gerechtigde’ tot (een stukje van) het perceel in beginsel een rechtstreeks betrokken belang bij het handhavingsverzoek dat zij naar aanleiding van het kappen van de bomen heeft ingediend. Dat er zich geen feitelijke gevolgen kunnen voordoen, in welk geval de hiervoor genoemde jurisprudentie niet van toepassing zou zijn, is niet gebleken. [8]
2.8.
Dit betekent dat eiseres belanghebbende is en haar verzoek van 23 april 2021 om handhaving zich laat kwalificeren als een ‘aanvraag’ als bedoeld in artikel; 1:3 van de Awb. Ook is zij door het college terecht ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit. De rechtbank komt hierna toe aan de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres.
3.
Beroepsgrond: de taxusbomen mochten niet gekapt worden
3.1.
Eiseres voert aan dat de taxusbomen niet gekapt hadden mogen worden. Er was geen sprake van ziekte bij de bomen (eisers overlegt een rapportage van een deskundige en foto’s om dit aan te tonen) en bovendien is er door de boomdeskundige van het college geen onderzoeksrapport opgesteld, zijn er geen foto’s gemaakt alvorens de taxusbomen werden gekapt en zijn de verklaringen van deze boomdeskundige en het bomenkapbedrijf Bours, dat de kap heeft uitgevoerd, tegenstrijdig.
3.2.
Het college voert aan dat door de boomdeskundige geen fouten zijn gemaakt. Er was ook geen aanleiding om een rapport op te stellen. De boomdeskundige is alleen ter plaatse geweest en heeft toen waarnemingen gedaan. Op basis daarvan heeft hij de Parochie in overweging gegeven om een omgevingsvergunning voor de kap van de taxusbomen aan te vragen.
3.3.
De rechtbank overweegt dat de taxusbomen inmiddels gekapt zijn. Dit was aanleiding voor eiseres om het verzoek om handhaving in te dienen. Het college heeft in het besluit van 16 juni 2021, en later tevens in het bestreden besluit op bezwaar, vastgesteld dat de Parochie de taxusbomen gekapt heeft zonder dat zij over een omgevingsvergunning voor het kappen beschikte. Hierdoor is sprake is van een overtreding van artikel 2.2 onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2 van de Bomenverordening van de gemeente Maastricht en bestaat er een beginselplicht tot handhavend optreden. In het kader van haar bevoegdheid (en beginselplicht) tot handhaving heeft het college met het bestreden besluit een herplant- en instandhoudingsplicht aan de Parochie opgelegd.
3.4.
Of de taxusbomen gekapt hadden mogen worden (met andere woorden: of een omgevingsvergunning voor het kappen verleend zou zijn) als tijdig een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen was ingediend, doet in de onderhavige beroepszaak niet ter zake. In dit geding is relevant dat sprake is van een overtreding (namelijk het kappen zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning). Dat het kappen van de taxusbomen een overtreding was, heeft het college vastgesteld en staat niet ter discussie.
3.5.
Deze beroepsgrond valt buiten de omvang van het geding en slaagt daarom niet.
4.
Beroepsgrond: het college moet alsnog leges eisen van de Parochie
4.1.
Eiseres voert aan dat het college weigert om alsnog leges te vragen van de Parochie. Een overtreder, die zonder vergunning overgaat tot kappen, wordt zo bevoordeeld ten opzichte van een eerlijke burger.
4.2.
Het college meent dat geen leges kan worden gevraagd van de Parochie omdat er geen vergunningaanvraag gedaan is.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het al dan niet vragen van leges gerelateerd is aan de omgevingsvergunningaanvraag voor het kappen. In dit geding is geen omgevingsvergunningaanvraag aan de orde, maar een verzoek tot handhaving. Deze beroepsgrond valt daarom buiten de omvang van dit geding.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.
De opgelegde herplant- en instandhoudingsplicht volstaat niet
5.1.
Eiseres is van oordeel dat de opgelegde herplant- en instandhoudingsplicht niet volstaat. Eisers voert daartoe aan dat de bomen die volgens de herplantplicht moeten worden geplant fors van omvang verschillen met de gekapte taxusbomen. Het zal nog vele jaren duren voordat de geplante beukenbomen volwassen zijn. Er kan nu niet meer in de schaduw gezeten worden op het bankje op de begraafplaats. De argumenten van het college om voor kleinere bomen te kiezen, hadden niet mogen worden meegewogen. Ook grote(re) bomen kunnen namelijk goed wortelen als het planten goed wordt uitgevoerd en het financiële belang van de overtreder zou niet van belang mogen zijn. Verder vindt eiseres dat onvoldoende bij de opgelegde herplantplicht betrokken is dat de gekapte taxusbomen van monumentale of cultuurhistorische waarde waren en dat ze in het bestemmingsplan beschermd werden.
5.2.
Het college voert aan dat het niet gebruikelijk is om herplant te eisen van volledig volgroeide bomen. Er is sprake van maatwerk en het college heeft gekeken wat redelijk is. Hier is gekozen voor de herplant van bomen van de eerste grootte, dus dan gaat het om bomen die uiteindelijk groter worden dan 15 meter hoog. De gekozen omvang van de bomen bij aanplant (een diameter van 20 cm) is een veelgebruikte en veelvoorkomende maat. Bij kwekerijen zijn ook niet alle formaten in grootte en omvang beschikbaar. De kans van het aanslaan bij dit formaat van de bomen is het grootst. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de bomen niet zijn aangewezen in het bestemmingsplan als waardevol groenelement of waardevol object.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de Bomenverordening van de gemeente Maastricht niets bepaalt over de inhoud van de herplant- en instandhoudingsplicht. Dit betekent dat het college de vrijheid heeft om bij het gebruik van deze bevoegdheid daaraan zelf een (redelijke) invulling te geven. Wel geldt dat het college dit goed moet kunnen onderbouwen en motiveren en de betrokken belangen zorgvuldig (en inzichtelijk) dient af te wegen. Gebleken is dat de beukenbomen uiteindelijk qua omvang een zelfde, of zelfs grotere, hoogte kunnen bereiken als de gekapte taxusbomen. Om die reden volstaan ze volgens het college ter vervanging van de gekapte taxusbomen. Het college heeft voorts voldoende onderbouwd waarom ervoor gekozen is om niet het herplaatsen van volgroeide bomen te eisen. Daarbij heeft het college onder meer betrokken dat de geëiste omtrekmaat een gebruikelijke maat is, die beter aanslaat en verkrijgbaar is bij de kwekerijen. Het college is in het bestreden besluit ook uitdrukkelijk ingegaan op de belangen van eiseres en de financiële belangen van de Parochie en heeft deze tegen elkaar afgewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn beslissing voldoende onderbouwd en gemotiveerd en is zijn belangenafweging voldoende zorgvuldig geweest. Het college is naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de opgelegde herplant- en instandhoudingsplicht kunnen komen.
5.4.
De vraag of de gekapte taxusbomen een monumentale of cultuurhistorische status hadden en/of bescherming genoten op grond van het bestemmingsplan hoeft bij het bepalen van de inhoud van de herplant- en instandhoudingsplicht geen rol van betekenis te spelen. Deze vraag speelt bij het vaststellen van de overtreding. Dat sprake is van een overtreding (namelijk dat de taxusbomen zijn gekapt zonder de benodigde omgevingsvergunning voor het kappen), heeft het college in het besluit van 16 juni 2021 en bestreden besluit vastgesteld en staat niet ter discussie in deze procedure.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
6.
Beroepsgrond: er is niet aan de herplantplicht voldaan
6.1.
Eiseres voert aan dat het college onterecht in het bestreden besluit heeft opgenomen dat aan de herplantplicht is voldaan door de aanplant van twee beukenbomen. De bewuste beukenbomen zijn namelijk al geplant vóórdat de kap van de taxusbomen plaatsvond.
6.2.
Het college stelt dat de beukenbomen zijn geplant in dezelfde periode als waarin de kap van de taxusbomen plaatsvond en dat het oogmerk van de aanplant van de beukenbomen ook herplant is geweest. Daarmee is voldaan aan de herplantplicht. Het college wijst erop dat het herplanten alleen in bepaalde periodes van het jaar kan plaatsvinden en dat het hierdoor ook wel eens voorkomt dat de herplant eerder plaatsvindt dan de kap.
6.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft met het bestreden besluit niet alleen een herplant- en instandhoudingsplicht aan de Parochie opgelegd, maar heeft ook expliciet in het bestreden besluit opgenomen dat aan de opgelegde herplantplicht is voldaan. Daarmee heeft het college in feite ook reeds besloten om niet tot handhaving over te gaan vanwege het (vermeend) niet voldoen aan de herplantplicht. Dit maakt dat eiseres in dit geding ook aan de orde kan stellen of het college in redelijkheid tot die beslissing kon komen.
6.4.
Ter zitting is met partijen besproken welke handelingen wanneer hebben plaatsgevonden. Daarbij is duidelijk geworden dat de eerste taxusboom eind 2019 is gekapt en dat vervolgens de twee beukenbomen zijn geplant op 1 november 2019. Op
5 november 2019 is de tweede taxusboom gekapt. De rechtbank overweegt dat het college in redelijkheid tot het oordeel mocht komen dat aan de herplantplicht was voldaan, nu de herplant heeft plaatsgevonden in dezelfde periode (in ieder geval binnen een half jaar) als waarin de kap plaatsvond, en voor beide gekapte bomen een andere boom geplant is op hetzelfde perceel. Dat één van de taxusbomen enkele dagen na de herplant pas is gekapt, maakt dit niet anders.
6.5.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is.
7.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1703.
5.Zie artikel 28 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging en het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE6999, r.o. 8.
6.Zie de noot van Prof. Mr. S.C.J.J. Kortmann bij bovengenoemd arrest, Ars Aequi 2003, nr. 4, p. 291.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1703.
8.De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1077, waarin het ook ging om een grafrecht en tevens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van