ECLI:NL:RBLIM:2023:5397

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/03/310806 HA ZA 22-474
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onderhoud van grafrechten en snoeien van takken van een vlierbesboom

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Limburg op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Parochie H. Martinus, vertegenwoordigd door hun advocaten. [Eiseres] vorderde dat de Parochie haar onderhoudsverplichting met betrekking tot de begraafplaats zou nakomen door takken van een vlierbesboom te snoeien die over haar graven hingen. De Parochie en de erven van [erflater] voerden verweer en betwistten dat [eiseres] rechthebbende was op het graf waar de takken over hingen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet had voldaan aan haar stelplicht om aan te tonen dat zij rechthebbende was op het graf. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen, omdat zij geen rechtens te respecteren belang had. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Parochie en de erven van [erflater].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/310806 / HA ZA 22-474
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: ‘ [eiseres] ’
advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils,
tegen
1. het kerkgenootschap
PAROCHIE H. MARTINUS,
gevestigd te Borgharen, gemeente Maastricht,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘de Parochie’
advocaat mr. A.M. Holmes,
2.
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [erflater],
laatstelijk wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna samen te noemen: ‘de erven [erflater] ’
advocaat mr. B.C. van Hees.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 januari 2023,
- de brief van de rechtbank aan partijen van 17 januari 2023,
- de nagekomen producties 20 tot en met 24 van [eiseres] ,
- de ten behoeve van de descente en mondelinge behandeling door de erven [erflater] ondertekende machtiging,
- de spreekaantekeningen van [eiseres] ,
- het proces-verbaal van descente en van mondelinge behandeling van 14 juni 2023,
- de brief van mr. Holmes van 28 juni 2023, houdende opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal en de reactie van de rechtbank daarop,
- de brief en het B16-formulier van mr. Van Hees van 28 juni 2023 houdende opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal en de reactie van de rechtbank daarop,
- de brief van mr. Schils van 7 juli 2023 houdende opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal en de reactie van de rechtbank daarop.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Parochie is houder van de begraafplaats gelegen aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de begraafplaats).
2.2.
De erven [erflater] zijn eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Dat perceel grenst aan de begraafplaats, waarvan het wordt gescheiden door een muur (hierna: de kerkmuur). Op het perceel van de erven [erflater] , in de buurt van de kerkmuur, staat een vlierbesboom.
2.3.
[eiseres] bezoekt en verzorgt regelmatig de navolgende graven, die zich bevinden op de begraafplaats:
het graf van haar overleden echtgenoot, [naam echtgenoot] , aangeduid als graf [nummer 1] ,
het graf van haar grootouders ( [naam grootouders] ), aangeduid als graf [nummer 2] ,
het graf van haar ouders ( [naam ouders] ), aangeduid als graf [nummer 3] .
2.4.
De graven aangeduid als [nummer 1] en [nummer 2] liggen op enige afstand van de kerkmuur. Het graf aangeduid als [nummer 3] ligt langs de kerkmuur.
2.5.
Op 22 juni 2010 heeft de R.K. Begraafplaats [plaats] een rekening gestuurd aan Uitvaartverzorging [naam uitvaartverzorging] te Maastricht, betreffende ‘grafrechten en onderhoudsbijdrage wegens begraven’, inzake graf nr. [nummer 3] . De rekening vermeldt als correspondentie-adres: Heer [naam broer] , [adres 3] , [woonplaats] . De heer [naam broer] heeft deze rekening betaald.
2.6.
De door de Parochie bijgehouden ‘grafkaart’ van graf [nummer 3] vermeldt als ‘huurder’: dhr. [naam broer] , [adres 3] , [woonplaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermindering van eis – naar de rechtbank begrijpt, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de Parochie
primairte veroordelen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis de onderhoudsverplichting van de begraafplaats voortvloeiende uit de grafrechten na te komen, door de over de scheidingsmuur van de begraafplaats hangende takken van de vlierbesboom van de erven [erflater] te snoeien en periodiek gesnoeid te houden, zodat deze niet meer overhangen over de graven van haar dierbaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- de Parochie
subsidiairte veroordelen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis de over de scheidingsmuur van de begraafplaats hangende takken
van de vlierbesboom van de erven [erflater] te snoeien en periodiek gesnoeid te houden, zodat deze niet meer overhangen over de graven van haar dierbaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- de erven [erflater] te veroordelen binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis de over de scheidingsmuur van de begraafplaats hangende takken van de
vlierbesboom te snoeien en periodiek gesnoeid te houden, zodat deze niet meer overhangen
over de graven van haar dierbaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- gedaagden hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat de een betaalt de ander zal zijn
bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerdere van hen, te veroordelen in de kosten van dit geding, met inbegrip van de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De vermindering van eis heeft betrekking op de vorderingen die zien op de verzakking (genoemd in de dagvaarding onder het derde en vierde gedachtestreepje van het petitum). Deze vorderingen zijn tijdens de mondelinge behandeling zijdens [eiseres] ingetrokken.
3.3.
De Parochie en de erven [erflater] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal
4.1.
Zijdens de erven [erflater] is bij brief van 28 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen de volgende passage uit het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling (pagina 8):
“(…) De takken van de boom hangen niet over het graf waar [eiseres] de grafrechten van bezit.”
Mr. Van Hees heeft aangevoerd dat zij niet heeft gezegd “(…) waar [eiseres] de grafrechten van bezit”. Dit standpunt wordt immers uitdrukkelijk betwist door de erven [erflater] . Wel is aangegeven dat de takken van de boom niet over het graf hangen waarvan [eiseres] beweert de grafrechten te bezitten.
De rechtbank constateert dat de opmerking van mr. Van Hees inderdaad onjuist in het proces-verbaal is weergegeven. De desbetreffende passage had moeten luiden:
“(…) De takken van de boom hangen niet over het graf waarvan [eiseres] beweert de grafrechten te bezitten.”
4.2.
Mr. Schils heeft zijdens [eiseres] onder meer een opmerking gemaakt naar aanleiding van de volgende passage uit het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling (pagina 3):
“ [eiseres] merkt op dat zij ten aanzien van deze graven geen hinder ondervindt en dat haar vorderingen (…) slechts zien op het graf met de aanduiding [nummer 3] .”
Mr. Schils merkt namens [eiseres] op dat niet [eiseres] , maar mr. Schils deze opmerking heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de weergave in het proces-verbaal dat [eiseres] zelf heeft opgemerkt dat zij ten aanzien van de desbetreffende graven geen hinder ondervindt correct; de rechtbank zal hier dus van uitgaan. Of de opmerking dat de vorderingen slechts zien op het graf met de aanduiding [nummer 3] is gemaakt door [eiseres] of door haar advocaat doet voor de beoordeling van de zaak niet ter zake, zodat de rechtbank dit in het midden zal laten.
4.3.
Voor het overige zijn de opmerkingen van partijen op het proces-verbaal niet relevant voor de verdere beoordeling van het geschil, zodat zij hierna buiten beschouwing blijven.
Is [eiseres] rechthebbende op het graf?
4.4.
De vorderingen die ter beoordeling voorliggen zien op het snoeien en gesnoeid houden van de takken van de vlierbesboom die op het perceel van de erven [erflater] staat, voor zover deze takken zich boven de graven van de dierbaren van [eiseres] bevinden. [eiseres] stelt rechthebbende te zijn op de drie graven ( [nummer 2] , [nummer 1] en [nummer 3] ) en beroept zich in dat verband ten aanzien van de Parochie primair op nakoming van haar onderhoudsverplichting en subsidiair op het laten voortbestaan van (onrechtmatige) hinder, door geen gebruik te maken van haar wegsnijrecht (art. 5:44 BW). De vordering jegens de erven [erflater] is gebaseerd op onrechtmatige hinder.
4.5.
Zijdens [eiseres] is tijdens de descente uitdrukkelijk aangegeven dat zij ten aanzien van de graven met de aanduiding [nummer 2] en [nummer 1] geen hinder van de vlierbesboom ondervindt en dat de vorderingen uitsluitend zien op het graf met de aanduiding [nummer 3] (het graf van haar ouders), dat langs de kerkmuur ligt. De rechtbank zal daar derhalve in het navolgende van uitgaan.
4.6.
Zowel de Parochie als de erven [erflater] hebben als – meest verstrekkend – verweer naar voren gebracht dat [eiseres] geen rechtens te respecteren belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen, omdat zij niet in het bezit is van het grafrecht op graf
[nummer 3] . Dit verweer treft doel. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
4.7.
[eiseres] stelt dat zij samen met haar broer, de heer [naam broer] , rechthebbende is op (onder andere) graf [nummer 3] . Ter onderbouwing van die stelling heeft zij (met betrekking tot graf [nummer 3] ) een rekening overgelegd van de R.K. Begraafplaats [plaats] van 22 juni 2010 inzake ‘grafrechten en onderhoudsbijdrage wegens begraven’ (productie 4 bij dagvaarding) en verschillende stukken met betrekking tot de kosten verbonden aan het overlijden/de begrafenis van haar ouders in respectievelijk 1994 en 2010.
4.8.
De Parochie en de erven [erflater] betwisten dat [eiseres] (mede)rechthebbende is op graf [nummer 3] . De Parochie heeft in dit kader de grafkaart van graf [nummer 3] overgelegd, waarop “Dhr. [naam broer] , [adres 3] ” oftewel de broer van [eiseres] , als huurder (rechthebbende) vermeld staat (productie 4 van de Parochie). Enkel de broer van [eiseres] is, aldus de Parochie, rechthebbende. Hetzelfde geldt voor het graf met de aanduiding [nummer 2] . Alleen op de grafkaart van haar overleden echtgenoot (graf [nummer 1] ) staat [eiseres] als rechthebbende vermeld.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van [eiseres] ligt te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat zij (mede)rechthebbende is op graf [nummer 3] . Daarbij is mede relevant dat op grond van artikel 28 lid 1 van de Wet op de lijkbezorging een recht op een graf uitsluitend schriftelijk kan worden gevestigd. [eiseres] heeft echter geen schriftelijk stuk overgelegd (noch naar het bestaan daarvan verwezen), waaruit de vestiging van haar recht op graf [nummer 3] blijkt. Dit had – nu de stelplicht op haar rust – wel op haar weg gelegen, zeker in het licht van het door de Parochie en de erven [erflater] overgelegde schriftelijke stuk (de grafkaart), waarop niet [eiseres] , maar uitsluitend haar broer als rechthebbende vermeld staat.
Het door [eiseres] gestelde recht op het graf is niet af te leiden uit de stukken die zij wel heeft overgelegd. Integendeel, ook deze stukken lijken eerder in de richting van haar broer als rechthebbende te wijzen. Op de rekening van de R.K. Begraafplaats [plaats] van 22 juni 2010, die betrekking heeft op ‘grafrechten en onderhoudsbijdrage wegens begraven’ staat immers als correspondentieadres de naam en het woonadres van haar broer vermeld. Daarbij heeft [eiseres] bevestigd dat haar broer de rekening heeft voldaan. Deze omstandigheden wijzen erop dat – overeenkomstig de stellingen van de Parochie en de erven [erflater] – niet [eiseres] , maar haar broer rechthebbende is op graf [nummer 3] . Dat [eiseres] de kosten onderling met haar broer zou hebben verrekend, maakt niet dat zij mederechthebbende op het graf is. Dit volgt evenmin uit de overige door [eiseres] overgelegde stukken, nu de rechtbank daaruit niet anders kan afleiden dan dat de moeder van [eiseres] (mevrouw [naam ouders] ) kennelijk de uitvaartkosten van haar man in 1994 heeft betaald. [eiseres] heeft ook niet nader toegelicht op welke wijze uit deze stukken blijkt dat zij (mede)rechthebbende is op graf [nummer 3] .
Op basis van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Parochie en de erven [erflater] , haar stelling dat zij (mede)rechthebbende is op graf [nummer 3] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De stelling van [eiseres] dat de grafkaarten onzorgvuldigheden bevatten in de daarop genoemde data maakt het voorgaande oordeel niet anders, nu dit geen reden geeft om aan te nemen dat ook de naam van de rechthebbende niet klopt. Dit geldt temeer nu de rekening, blijkens de gedingstukken, kennelijk (overeenkomstig de vermelding op de grafkaart) uitsluitend aan de broer van [eiseres] is gericht en deze (of [eiseres] zelf) nimmer een signaal heeft gegeven dat dit niet juist was.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de fase van bewijslevering, zodat de conclusie luidt dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] (mede)rechthebbende is op graf [nummer 3] . Dit brengt mee dat [eiseres] – zonder afbreuk te doen aan haar emotionele belang – in juridisch opzicht geen belang heeft bij haar vorderingen, zodat zij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De proceskosten
4.10.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld van de Parochie en de erven [erflater] .
De Parochie
4.11.
De Parochie vordert toewijzing van de werkelijk proceskosten. Voor een dergelijke veroordeling, in afwijking van het uitgangspunt dat de proceskosten worden toegewezen conform het liquidatietarief, ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat [eiseres] verweten kan worden dat zij misbruik van recht heeft gemaakt door een procedure op te starten, waarvan zij wist dat deze volkomen kansloos was is, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Parochie als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
2.470,00
De erven [erflater]
4.11.1.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de erven [erflater] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
2.108,00
De Parochie en de erven [erflater] (de nakosten)
4.12.
Met betrekking tot de door zowel de Parochie als de erven [erflater] gevorderde nakosten overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Parochie tot dit vonnis vastgesteld op € 2.470,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de erven [erflater] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.108,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.
cb