ECLI:NL:RBLIM:2024:10154

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
C/03/320026 / HA ZA 23-297
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over wettelijke rente en verhoging in faillissementsboedel met betrekking tot loongarantieregeling

In deze zaak, die is aangemerkt als een proefprocedure, hebben partijen de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Het geschil betreft de vraag of de faillissementsboedel wettelijke rente en/of de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd is over het loon dat als boedelschuld wordt aangemerkt op basis van artikel 40 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). Deze kwestie is ontstaan naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad in de zaak X C.V. / Curatoren Paperlinx. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich over enkele punten uit te laten en heeft een tussenvonnis gewezen waarin de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad wordt besproken.

De procedure begon met een dagvaarding op 30 juni 2023, en een mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland voor 8 februari 2024, maar is geannuleerd op verzoek van beide partijen. De feiten van de zaak zijn dat op 20 juli 2018 voorlopige surseance van betaling is verleend aan de gedaagde, die kort daarna in staat van faillissement is verklaard. De curator, mr. R.J.C. Geelen, heeft de arbeidsovereenkomsten opgezegd en de loongarantieregeling van het UWV is van toepassing. De FNV vordert dat de rechtbank verklaart dat de curator wettelijke rente en verhoging verschuldigd is over de boedelschuld aan de werknemers.

De rechtbank heeft op 14 augustus 2024 een tussenvonnis gewezen en de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating van de FNV. De beslissing over de prejudiciële vragen zal worden aangehouden totdat partijen hun zienswijze hebben gegeven. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van boedelschulden in faillissementen, vooral in relatie tot de rechten van werknemers onder de loongarantieregeling.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/320026 / HA ZA 23-297
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING FNV,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. H.C.S. van Deijk-Amzand,
tegen
MR. R.J.C. GEELEN,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde] B.V.,
kantoorhoudende te Venlo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Curator,
advocaat: mr. T.T. van Zanten.

1.Inleiding

1.1.
Deze zaak is aanhangig gemaakt bij wijze van proefprocedure. Partijen hebben de rechtbank eenstemmig verzocht om in deze zaak prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Dit in verband met het principiële zaaksoverstijgende karakter van de rechtsvragen die voorliggen in deze kwestie. In de kern heeft het geschil betrekking op de vraag of de faillissementsboedel wettelijke rente en/of de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd is over het loon dat op grond van artikel 40 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) als boedelschuld wordt aangemerkt. Dit in het bijzonder tegen de achtergrond van de zogenoemde loongarantieregeling die is opgenomen in Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet. Deze vraag is opgekomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake X C.V. / Curatoren Paperlinx [1] .

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juni 2023,
- de conclusie van antwoord.
2.2.
Oorspronkelijk stond er in deze zaak een mondelinge behandeling gepland op 8 februari 2024. Omdat beiden partijen in deze zaak de rechtbank hadden verzocht om de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen, is deze mondelinge behandeling geannuleerd. Daarbij heeft de rechtbank aangetekend dat zij partijen mogelijk nog bij akte in de gelegenheid zal stellen om vragen van de rechtbank te beantwoorden.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 20 juli 2018 is aan [gedaagde] voorlopige surseance van betaling verleend. Op 24 juli 2018 is de surseance ingetrokken en is [gedaagde] gelijktijdig in staat van faillissement verklaard. Mr. R.J.C. Geelen treedt op als curator in dit faillissement.
3.2.
Ten tijde van het uitspreken van het faillissement waren er 110 werknemers bij [gedaagde] in dienst.
3.3.
Na het uitspreken van het faillissement is de Curator op de voet van artikel 40 Fw overgegaan tot opzegging van alle hem bekende arbeidsovereenkomsten. De datum van uitdiensttreding varieerde per medewerker. Het merendeel van de werknemers is per 30 augustus 2018 of 5 september 2018 uit dienst getreden. De Curator heeft als uitgangspunt gehanteerd dat de eindafrekening van de werknemers binnen één maand na uitdiensttreding en dus uiterlijk op 30 september 2018 betaald hadden moeten zijn.
3.4.
Vanwege het ontbreken van enig vrij actief stond het de Curator (in zijn aanvankelijke hoedanigheid van bewindvoerder) niet vrij om het loon te betalen. Dit zou normaliter op vrijdag 20 juli 2018 zijn uitbetaald. Op grond va nart. 31 lid 5 van de toepasselijke cao Metaalbewerkingsbedrijf 2017 – 2019 diende het loon over juli 2018 uiterlijk op de laatste werkdag van de maand te zijn betaald, te weten 31 juli 2018.
3.5.
De Curator heeft de onderneming van [gedaagde] voortgezet.
3.6.
Op 2 augustus 2018 zijn namens het UWV op de locatie van [gedaagde] intakegesprekken met de werknemers van [gedaagde] gevoerd in het kader van de loongarantieregeling.
Een deel van de werknemers had recht op meer loon dan het UWV op grond van de loongarantieregeling uitkeert. Deze vorderingsrechten bestaan in het faillissement van [gedaagde] hoofdzakelijk uit verlofrechten, conform artikel 61 lid 1 onder c en lid 3 WW aangeduid als ‘vakantiegeld’. Vooruitlopend op de eindbeschikking van het UWV heeft de Curator de daarop gebaseerde boedelvorderingen van de werknemers berekend en per brief van 30 oktober 2018 aan de werknemers gecommuniceerd.
3.7.
Enkele werknemers hebben de Curator verzocht om de ten behoeve van hen genoteerde vorderingen, zoals door de Curator aan hen gecommuniceerd aan te passen aan de hand van de door het UWV aan hen toegestuurde eindbeschikking. Deze verzoeken zijn van geval tot geval beoordeeld en hebben in enkele gevallen geleid tot aanpassing van de lijst met boedelschulden.
3.8.
Per 3 april 2023 heeft de Curator de volgende boedelvorderingen in euro genoteerd in het financieel verslag in het faillissement van [gedaagde] :
Boedelvorderingen per groep Hoofdsom
UWV-premie wg-deel SV (hoog preferent) 87.766,38
Vordering UWV (preferent) 824.893,18
Vordering werknemers (preferent) 131.565,10
UWV-pensioenpremie (concurrent) 102.877,79
Overig (concurrent) 2.218,83
Totaal 1.159.296,89
3.9.
Per 3 april 2023 bedraagt het boedelsaldo in het faillissement van [gedaagde] € 1.153.801,77.
3.10.
Om vast te kunnen stellen welke bedragen op welke momenten aan individuele werknemers door het UWV zijn betaald, zijn meer (persoons)gegevens nodig dan door het UWV aan de Curator zijn verstrekt.

4.Het geschil

4.1.
FNV vordert dat de rechtbank voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de Curator de wettelijke rente en de wettelijke verhoging verschuldigd is over de boedelschuld aan de werknemers ex art. 40 lid 2 Fw en dat zowel de vordering ter zake van de wettelijke rente als die ter zake van de wettelijke verhoging als boedelschuld zijn te kwalificeren waaraan de preferentie van art. 3:288 sub e BW verbonden is en,
de Curator te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De Curator voert verweer.

5.De beoordeling

Verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen
5.1.
Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zaak X C.V. / Curatoren PaperlinX. Daarin heeft hij onder meer geoordeeld dat de over de huurboedelschuld ex artikel 39 lid 1 Fw verschuldigde rente ook als boedelschuld moet worden aangemerkt. In deze zaak doet zich een soortgelijke vraag voor in relatie tot artikel 40 Fw. Beide partijen hebben de rechtbank verzocht hieromtrent prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. FNV heeft daartoe een zestal vragen geformuleerd.
5.2.
Één van de voorwaarden voor het stellen van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is dat het antwoord op de rechtsvraag nodig moet zijn om op de vordering of het verzoek te beslissen (artikel 392 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank stelt vast dat de beantwoording van de vraag zoals door FNV geformuleerd onder VI niet relevant is voor de beoordeling van de huidige vordering. Daarnaast acht de rechtbank het van belang om een vraag toe te voegen, en wel de volgende:
Is het voor beantwoording van de gestelde vragen relevant dat op grond van het gestelde in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet het UWV verplicht is de (betalings-)verplichtingen van de Curator voor de daarin genoemde periode over te nemen?
De rechtbank zal FNV in de gelegenheid stellen om bij akte hierop haar zienswijze te geven dan wel een akte wijziging van eis in te dienen, waarna de Curator een antwoordakte mag nemen.
5.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 28 augustus 2024voor akte uitlating FNV omtrent hetgeen in r.o. 5.2. is overwogen, waarna de Curator (eveneens binnen een termijn van vier weken) een antwoordakte mag nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
type: KB

Voetnoten

1.HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1994