In deze zaak, die is aangemerkt als een proefprocedure, hebben partijen de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Het geschil betreft de vraag of de faillissementsboedel wettelijke rente en/of de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd is over het loon dat als boedelschuld wordt aangemerkt op basis van artikel 40 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). Deze kwestie is ontstaan naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad in de zaak X C.V. / Curatoren Paperlinx. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich over enkele punten uit te laten en heeft een tussenvonnis gewezen waarin de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad wordt besproken.
De procedure begon met een dagvaarding op 30 juni 2023, en een mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland voor 8 februari 2024, maar is geannuleerd op verzoek van beide partijen. De feiten van de zaak zijn dat op 20 juli 2018 voorlopige surseance van betaling is verleend aan de gedaagde, die kort daarna in staat van faillissement is verklaard. De curator, mr. R.J.C. Geelen, heeft de arbeidsovereenkomsten opgezegd en de loongarantieregeling van het UWV is van toepassing. De FNV vordert dat de rechtbank verklaart dat de curator wettelijke rente en verhoging verschuldigd is over de boedelschuld aan de werknemers.
De rechtbank heeft op 14 augustus 2024 een tussenvonnis gewezen en de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating van de FNV. De beslissing over de prejudiciële vragen zal worden aangehouden totdat partijen hun zienswijze hebben gegeven. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van boedelschulden in faillissementen, vooral in relatie tot de rechten van werknemers onder de loongarantieregeling.