ECLI:NL:RBLIM:2024:10084

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
ROE 24/4836
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een woon-zorgcomplex in Peel en Maas

Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een zorg/woongebouw in Peel en Maas. Verzoekers, bewoners van een nabijgelegen adres, hebben bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde omgevingsvergunning die op 24 april 2024 door het college van burgemeester en wethouders is verleend. Dit besluit verving een eerder besluit van 16 augustus 2023, waarin de vergunning voor de bouw werd verleend. Verzoekers vreesden voor onomkeerbare schade door de bouwwerkzaamheden die reeds waren gestart, en vroegen de voorzieningenrechter om de werking van het bestreden besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de wijziging van de omgevingsvergunning niet in strijd was met de redelijke eisen van welstand. De rechter concludeerde dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit op zorgvuldige wijze had geadviseerd en dat de vergunninghouder zich aan de welstandscriteria had gehouden. De voorzieningenrechter weigerde het verzoek om de conceptmonumentenlijst in het geding te brengen, omdat deze niet noodzakelijk was voor de beoordeling van de zaak. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep van verzoekers weinig kans van slagen had en de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen.

De uitspraak benadrukt het belang van de welstandscriteria en de rol van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit in het beoordelingsproces van bouwplannen. De voorzieningenrechter wees erop dat de toetsing aan de welstandscriteria niet alleen afhankelijk is van de hoogte en massa van het gebouw, maar ook van de relatie tot de omgeving en de karakteristiek van het dorpsgezicht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 4836

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2024 in de zaak tussen

[namen] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas

(gemachtigden: N. Alofs en drs. L.W.M. van Melick).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam stichting]uit [plaatsnaam] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. R.J.J.M.M. Metsemakers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zorg/woongebouw op het adres [adres] in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 24 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van verzoekers gegrond verklaard en het primaire besluit vervangen door een gewijzigde omgevingsvergunning (gewijzigde omgevingsvergunning).
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 4 juni 2024 bij de rechtbank beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer ROE 24 / 3344).
Op 21 november 2024 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In dat verzoek hebben verzoekers onder meer gesteld dat het voormalige (inmiddels gesloopte) pand op de locatie [adres] mogelijk op de conceptmonumentenlijst is opgenomen. In dat verband hebben zij aan de voorzieningenrechter verzocht om verweerder op grond van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op te dragen de conceptmonumentenlijst in te brengen in dit geding. In een andere beroepsprocedure (met kenmerk ROE 24 / 3915) hebben verzoekers eveneens verzocht om openbaarmaking van de conceptmonumentenlijst.
Vergunninghoudster heeft op 24 en 26 november 2024 een schriftelijke reactie ingediend naar aanleiding van het verzoek.
Verweerder heeft op 28 november 2024 schriftelijk verwezen naar de reeds in de procedure met zaaknummer ROE 24 / 3344 ingediende stukken en het in die procedure ingediende verweerschrift.
Vergunninghoudster heeft op 13 december 2024 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
Verzoekers hebben op 14 december 2024 een aanvullende reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • verzoekers;
  • de gemachtigden van verweerder; en
  • vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en haar gemachtigde.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de aanvullende schriftelijke reactie van vergunninghoudster op 13 december 2024 en de aanvullende reactie van verzoekers op 14 december 2024 in verband met artikel 8:83, eerste lid van de Awb te laat zijn ingediend en het in strijd zou zijn met de goede procesorde om deze mee te nemen in dit geding. Daarom zijn de reacties van 13 en 14 december 2024 buiten beschouwing gelaten.
Ter zake het verzoek van verzoekers aan de voorzieningenrechter om verweerder de conceptmonumentenlijst in het geding te laten brengen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:45, eerste lid van de Awb stukken kan opvragen bij verweerder die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de conceptmonumentenlijst (mogelijk) betrekking op een inmiddels gesloopt pand aan de [adres] , en heeft zij dit document niet nodig voor de beoordeling van deze zaak. De voorzieningenrechter heeft de conceptmonumentenlijst daarom niet opgevraagd bij verweerder.

Overwegingen

1.
De besluitvorming
1.1
Op 19 juni 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een zorg/woongebouw op het adres [adres] in [plaatsnaam] . De aanvraag is ingediend voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat zich geen weigeringsgronden als bedoeld artikel 2.10 van de Wabo voordoen omdat geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Verzoekers wonen op het naastgelegen adres [adres 2] in [plaatsnaam] en hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekers gegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning vervangen door een gewijzigde omgevingsvergunning. Verweerder heeft bij de gewijzigde omgevingsvergunning de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omdat het bouwplan op specifieke punten in strijd is met de maximaal toegestane goothoogte op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan). De goothoogte bedraagt voor een specifiek deel van het bouwplan namelijk 12,7 meter, in afwijking van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale goothoogte van 12 meter.
1.3.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken bestemmingsplan’ bij het bestreden besluit verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef, onderdeel 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de zogenoemde kruimelgevallenregeling). Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit een aanvullende motivering gegeven ten aanzien van de vergunde goothoogte en de toetsing van het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand.
2.
Spoed en de omvang van het geding
2.1.
Verzoekers hebben het verzoek om voorlopige voorziening ingediend omdat vergunninghoudster is aangevangen met de bouwwerkzaamheden met gebruikmaking van de verleende gewijzigde omgevingsvergunning. Verzoekers vrezen voor een onomkeerbare situatie als het bouwplan wordt uitgevoerd zonder dat dat door de rechtbank in zijn geheel is getoetst aan de redelijke eisen van welstand, temeer nu wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Bij het verzoek om voorlopige voorziening hebben verzoekers verzocht om de werking van het bestreden besluit te schorsen en daarmee de werkzaamheden te stoppen, zolang de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan op het beroep.
2.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
2.3.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat er door de (aanstaande) werkzaamheden ter uitvoering van de gewijzigde omgevingsvergunning sprake is van het vereiste spoedeisend belang bij een beoordeling door de voorzieningenrechter van het bestreden besluit. De werkzaamheden waarop de gewijzigde omgevingsvergunning ziet zijn immers, onweersproken, (deels) door vergunninghoudster aangevangen.
2.4.
De voorzieningenrechter bekijkt daarom in het hiernavolgende of het nodig is om de gewijzigde omgevingsvergunning te schorsen in afwachting van de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter geeft daarvoor op hoofdlijnen een beoordeling van de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit en daarmee van de kans van slagen van het beroepschrift. Aan de hand daarvan weegt zij de belangen van verzoekers, verweerder en vergunninghoudster bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
2.5.
De beroepsgronden van verzoekers hebben betrekking op de door verweerder verrichte toets aan artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo. Hierin staat dat een omgevingsvergunning moet worden geweigerd als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a van de Woningwet. Voor de gemeente Peel en Maas heeft de gemeenteraad op grond van artikel 12a van de Woningwet een welstandsnota vastgesteld, namelijk de Nota Ruimtelijke Kwaliteit [1] .
2.6.
Voor de locatie van het bouwplan aan het Veersepad 13 geldt ook een Beeldkwaliteitsplan [2] waarin stedenbouwkundige eisen zijn neergelegd. Dit Beeldkwaliteitsplan maakt deel uit van de bestemmingsplanregels op grond van artikel 3.3.3 van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’, waarin staat: “Een omgevingsvergunning voor het bouwen van het zorgwonengebouw wordt slechts verleend indien is aangetoond dat aan de beeldkwaliteitseisen zoals opgenomen in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan wordt voldaan.” Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het Beeldkwaliteitsplan tevens op grond van artikel 12a van de Woningwet door de gemeenteraad is vastgesteld als zijnde onderdeel van de welstandscriteria. Dit betekent dat in het kader van de door verweerder te verrichten toets aan artikel 2.10, eerste lid, onder d van de Wabo niet aan het Beeldkwaliteitsplan dient te worden getoetst, terwijl daarin wel stedenbouwkundige eisen zijn neergelegd. De toets aan het Beeldkwaliteitsplan vindt enkel plaats bij de beoordeling van verweerder of het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan (artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo).
2.7.
De voorzieningenrechter gaat hierna in op de aangevoerde beroepsgronden.
3.
Onafhankelijkheid Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit
3.1.
Volgens verzoekers was de dorpsbouwmeester, die deel uitmaakt van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, niet onafhankelijk omdat hij ook al bij het vooroverleg van het bouwplan betrokken is geweest. Het oordeel van de dorpsbouwmeester is daarom niet objectief geweest en hierdoor kan volgens verzoekers getwijfeld worden aan de onafhankelijkheid van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de toetsing van het bouwplan door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit objectief en onafhankelijk is geweest. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het tot de gebruikelijke werkwijze behoort dat een bouwplan door de dorpsbouwmeester door middel van een vooroverleg wordt beoordeeld, voordat het bouwplan ter toetsing en advisering wordt voorgelegd Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de visie en werkwijze zoals die is omgeschreven in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, waaruit volgt dat zo veel mogelijk wordt ingezet op duidelijkheid vooraf zodat in de bouwfase ontwikkelingen sneller doorgang te kunnen vinden. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit bestaat uit een dorpsbouwmeester en ook uit stedenbouwkundigen in dienst bij de gemeente en andere deskundigen en dat bij de werkwijze het accent ligt op sturing aan de voorkant en op vooroverleg.
3.3.
De enkele omstandigheid dat de dorpsbouwmeester bij het vooroverleg betrokken is geweest, betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit niet onafhankelijk of met vooringenomenheid tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat de werkwijze van vooroverleg met de dorpsbouwmeester overeenkomt met de werkwijze, zoals omgeschreven in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Daaruit blijkt namelijk (zie pagina 8) dat het vooroverleg een van de taken is van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en dat het ook tot de mogelijkheden behoort dat een dorpsbouwmeester in het kader van het vooroverleg wordt ingeschakeld met als doel om in een vroeg stadium duidelijkheid te scheppen over de welstandsvisie van de gemeente. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat het voor de onafhankelijkheid en objectiviteit van de advisering niet uitmaakt of de dorpsbouwmeester aan de voor- of achterkant van de besluitvorming over het bouwplan adviseert. Verzoekers hebben verder geen concrete omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding kunnen geven voor twijfel over de onafhankelijkheid van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit.
3.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter slaagt deze beroepsgrond niet.
4.
Onverbindendheid Nota Ruimtelijke Kwaliteit
4.1.
Verzoekers voeren aan dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vanwege de daarin opgenomen open normen, in strijd is met de rechtszekerheid en het verbod van willekeur en dat het ontbreken van een welstandstoets voor een groot deel van de gemeente in strijd is met 12a, eerste lid, van de Woningwet. Daarom dient de Nota Ruimtelijke Kwaliteit volgens verzoekers onverbindend te worden verklaard. [3]
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Nota Ruimtelijke Kwaliteit het welstandsbeleid van de gemeente Peel en Maas is en dat het bouwplan in het kader van welstand aan dat beleid is getoetst. Tegen beleidsregels staat gelet op artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen bezwaar en beroep open. Dit staat er echter niet aan in de weg dat inhoudelijke bezwaren tegen beleidsregels kunnen worden getoetst in het kader van een bezwaar of beroep tegen een besluit waaraan de beleidsregels ten grondslag zijn gelegd.
4.3.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat welstandscriteria die verweerder toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit is bepaald dat het toetsen van een nieuw bouwinitiatief aan de hand van de volgende welstandscriteria gebeurt: 1) de relatie tussen het bouwwerk en de omgeving, 2) de (architectonische) kwaliteit van het gebouw op zich, 3) de gebruikte materialen, detaillering en kleurgebruik en 4) een beeldkwaliteitsplan indien van toepassing. Voor beeldbepalende dorpsgezichten gelden daarnaast nog aanvullende toetsingscriteria. Het beleid is zo ingericht dat alleen voor (vergunningplichtige) bouwwerken die binnen de beeldbepalende dorpsgezichten of beeldkwaliteitsplannen vallen, de welstandscriteria van toepassing zijn. De rest van de gemeente is in beginsel ‘welstandsvrij’. Er geldt wel een excessenregeling voor het gehele grondgebied van de gemeente.
4.4.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers zich op het standpunt stellen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit in strijd is met artikel 12a Woningwet, voor zover daarin een groot deel van de in de gemeente te bouwen bouwwerken welstandsvrij zijn verklaard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het buiten de omvang van dit geding (en het geding in beroep) valt, om dit deel van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit via de exceptieve toets als omschreven in rechtsoverweging 4.2 te beoordelen. Het onderhavige bouwplan valt immers binnen het beeldbepalend dorpsgezicht ‘Kern [plaatsnaam] ’, waardoor er voor dit bouwplan wél welstandscriteria als opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit gelden.
4.5.
Ten aanzien van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd tegen de toepasselijke welstandscriteria en dat dit te open normen zouden zijn, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De opgenomen welstandscriteria zijn inderdaad open normen, maar dat betekent niet dat ze daarmee in strijd zijn met het verbod van willekeur of de rechtszekerheid. Aan welstandsbeleid is namelijk eigen dat daarin open normen staan die niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. Verder overweegt de voorzieningenrechter, op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] , dat in artikel 12a van de Woningwet geen rechtsregel valt te lezen dat voor indieners van een bouwaanvraag, vooraf aan de hand van de welstandscriteria duidelijk moet zijn hoe het oordeel over de welstand zal uitvallen. Dat de indiener van een bouwaanvraag uit de welstandscriteria niet direct kan opmaken wat wel en niet is toegestaan, maakt niet dat de criteria te vaag of te algemeen zijn en in strijd zijn met het verbod van willekeur of de rechtszekerheid.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet voorlopig oordelend daarom geen grond voor het onverbindend verklaren van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
5.
Het beeldbepalend dorpsgezicht en de hoogte, breedte en massaliteit van het bouwplan
5.1.
Volgens verzoekers is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand omdat het vergunde gebouw niet past in de omliggende bebouwing binnen het beeldbepalende dorpsgezicht. Qua hoogte, breedte en massaliteit is het gebouw niet in verhouding tot de naastgelegen bebouwing. Daarmee is er volgens verzoekers strijd met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Bovendien is dit onderwerp volgens verzoekers ook onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Verzoekers wijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar de door hen in het beroep in geding gebrachte contra-expertise van Bastiaan Architect & Consult van 18 september 2024.
5.2.
Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit bij de beoordeling van het bouwplan heeft gekeken naar de referentiebeelden uit het Beeldkwaliteitsplan en dat bij de vaststelling van het Beeldkwaliteitsplan al een stedenbouwkundige afweging heeft plaatsgevonden over de relatie tot de omgeving en omliggende bebouwing. Aangezien het bouwplan daaraan voldoet, voldoet het daarom volgens verweerder ook aan de karakteristiek voor het beeldbepalend dorpsgezicht uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de gewijzigde omgevingsvergunning geconcludeerd heeft dat aan de redelijke eisen van welstand is voldaan. Verweerder heeft daaraan de uitgebrachte adviezen van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van 31 juli 2023, 28 augustus 2023 en 18 april 2024 [5] ten grondslag gelegd en gesteld dat daarin is getoetst aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente Peel en Maas. In het (eind)advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van 18 april 2024 wordt positief geadviseerd, in die zin dat het bouwplan (inclusief de plaatselijke overschrijding van de goothoogte) voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mogen concluderen dat aan de redelijke eisen van welstand is voldaan en daaraan het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit ten grondslag mogen leggen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
5.4.
In de eerste plaats is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling de welstandstoets zich in beginsel moet richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, of waarvoor het college een afwijkingsvergunning (van het bestemmingsplan) verleent. Dit betekent concreet dat wanneer het toepasselijke bestemmingsplan tot in detail voorschrift aan welke eisen een bouwwerk moet voldoen, bij de welstandstoets nauwelijks tot geen ruimte meer bestaat om andere eisen te stellen. [6] Verzoekers voeren (met verwijzing naar de ingebrachte contra-expertise) aan dat het bouwplan qua hoogte, massaliteit en breedte niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het op de locatie [adres] geldende bestemmingsplan is ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Op grond van artikel 3 van dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Wonen – Woongemeenschap’. Deze aangewezen gronden zijn bestemd voor een zorg/wonengebouw bestaande uit maximaal 13 zelfstandige woningen en gemeenschappelijke voorzieningen. Op grond van artikel 3.2.2, onder b, van het bestemmingsplan geldt voor het bouwen van het hoofdgebouw, in de vorm van een zorg/wonengebouw, onder meer de regel dat de maximale goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de bouwaanduiding 'maximale goothoogte' en 'maximale bouwhoogte' is aangegeven. De maximale goot- en bouwhoogtes zijn op de verschillende op de plankaart ingetekende delen van het hoofdgebouw vermeld. Een en ander komt erop neer dat de hoogte, massa en breedte van het bouwplan zeer gedetailleerd geregeld is in dit bestemmingsplan. Er is geen ruimte om daarbij in het kader van welstand nog nadere eisen te stellen aan het bouwplan voor zover het gaat om de hoogte, breedte en massa. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder het bouwplan vanwege de hoogte, breedte en massaliteit daarvan in strijd had moeten achten met de redelijke eisen van welstand. De afwijking van het bestemmingsplan op dit punt (de goothoogte van het gebouw is op twee plekken 12,7 meter in plaats van de voorgeschreven 12,0 meter) is verhoudingsgewijs zo gering dat dit in het kader van de welstandsbeoordeling geen rol van betekenis speelt. Overigens is dat door verzoekers ook niet aangevoerd.
5.5.
Voor zover verzoekers stellen dat het bouwplan (anders dan qua hoogte, breedte en massaliteit) niet past binnen het beeldbepalend dorpsgezicht, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op grond van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit is de locatie [adres] te [plaatsnaam] gelegen binnen het beeldbepalend dorpsgezicht ‘Kern [plaatsnaam] ’. Voor beeldbepalende dorpsgezichten gelden als welstandscriteria (pagina 17):
  • Bebouwing en omgeving:
  • de karakteristiek van de bebouwing dient aan te sluiten op de karakteristiek van de omliggende bebouwing.
  • de situering of wijziging van de bouwmassa en/of de oriëntatie mag het historische straatbeeld niet verstoren.
  • Bebouwing op zich:
  • de bebouwingseenheden dienen individueel herkenbaar te blijven.
  • samenvoeging van bouwmassa´s is ongewenst.
  • de bestaande bouwmassa is leidend bij veranderingen.
  • Materiaal, detaillering en kleur:
  • het bestaand materiaal- en kleurgebruik is uitgangspunt. Afwijkingen hiervan zijn mogelijk, mits passend binnen de karakteristiek van het individuele pand en de omgeving.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de toets of een bouwplan past binnen (deze criteria van) het beeldbepalend dorpsgezicht breder dan hetgeen in detail door het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ geregeld wordt wat betreft de massa, hoogte en breedte van het bouwwerk. Die toets gaat ook verder dan alleen de toets aan het Beeldkwaliteitsplan, dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. In het kader van deze welstandscriteria voor het beeldbepalend dorpsgezicht konden dus nadere eisen aan het bouwplan worden gesteld (naast die reeds in het bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan geregeld worden) en verweerder moest hieraan dus ook toetsen.
5.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [7] , mocht verweerder daarbij afgaan op het advies van de welstandcommissie (de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit), nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is alleen anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies naar voren heeft gebracht. [8] De voorzieningenrechter wijst er verder op dat (eveneens op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [9] ) wanneer door een deskundige een andere visie op het bouwplan wordt gegeven, dat op zichzelf niet gelijk meebrengt dat het door verweerder gebruikte advies niet deugdelijk is. Vaak staan de in het welstandsbeleid neergelegde criteria naar hun aard namelijk niet in de weg aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. [10]
5.7.
In het advies van 18 april 2024 heeft de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit het volgende opgenomen over de toets aan het beeldbepalend dorpsgezicht:
‘Het Beeldkwaliteitsplan behorend bij het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ beschrijft de stedenbouwkundige opzet en toont met haar referentiebeelden de gewenste architectuur van de toekomstige nieuwbouw ter plaatse. Het fraaie maasgezicht van [plaatsnaam] kent drie prominente accenten, zijnde [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Een bescheiden hoogteaccent op deze locatie legt een verbinding tussen de drie accenten. Hierdoor ontstaat een logische samenhang en een harmonische geleding van het Maasgezicht. De referentiebeelden tonen een vorm en architectuur die aansluiting zoekt bij [naam 3] . Op de beelden wordt een hoofdvolume getoond dat optisch in massa is opgeknipt, door het toepassen van verschillende materialen en kleuren. De gekozen kleurstelling is in lijn met de kleuren van [naam 3] . De gevelbeelden behorend bij de aanvraag omgevingsvergunning komen overeen met de referentiebeelden uit het Beeldkwaliteitsplan.’
Hieruit volgt dat daadwerkelijk getoetst is aan de criteria ten aanzien van het beeldbepalend dorpsgezicht en dit ook gemotiveerd is. Uit de door verzoekers ingebrachte contra-expertise volgt niet dat het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit op dit punt onzorgvuldig of onjuist is geweest, waardoor verweerder niet van dit advies uit heeft mogen gaan. Uit de contra-expertise volgt wel dat de deskundige van verzoekers een andere visie heeft dan de Adviescomissie Ruimtelijke Kwaliteit. De welstandscriteria voor het beeldbepalend dorpsgezicht zijn zodanig open dat de waardering daarvan kan verschillen. Dat de deskundige van verzoekers een andere visie heeft, maakt dus niet dat het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke kwaliteit gebrekkig of onzorgvuldig is.
5.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter slaagt deze beroepsgrond niet.
6.
De te gebruiken materialen en kleuren
6.1.
Verzoekers stellen verder dat bij de aanvraag van vergunninghoudster geen tekening of informatie is gevoegd over de te gebruiken materialen en eigenschappen daarvan, terwijl deze informatie wel door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst is. De door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit goedgekeurde materialen zijn volgens verzoekers ook in strijd met die welke in het Beeldkwaliteitsplan worden voorgeschreven.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voldoende duidelijk blijkt welke materialen akkoord zijn bevonden op basis van de daartoe ingediende tekeningen. Hierdoor is volgens verweerder voldoende duidelijk in welke materialen en kleuren het bouwplan moet worden uitgevoerd en dat is ook handhaafbaar. Het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit is namelijk als bijlage bij het bestreden besluit gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.
6.3.
Verweerder heeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op gewezen dat het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit onderdeel uitmaakt van de verleende gewijzigde omgevingsvergunning. Uit dit advies blijkt voldoende duidelijk in welke materialen het bouwplan moet worden uitgevoerd. In het advies is namelijk concreet aangegeven welke materialen zijn goedgekeurd en in welke uitvoering en kleurstelling het metselwerk, de kozijnen, het dak, de dakrand en de gevelbekleding akkoord zijn bevonden.
6.4.
Ook blijkt uit het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit dat bij de beoordeling van de materialisatie de verbeelding in het Beeldkwaliteitsplan is betrokken en dat de materialisatie is beoordeeld aan de hand van een toelichting door de architect, waarbij de materialen door middel van monsters zijn verduidelijkt. De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarom niet in hun standpunt dat de goedgekeurde materialen in strijd zijn met het Beeldkwaliteitsplan.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrecher niet.
7.
Conclusie
7.1.
De voorzieningenrechter verwacht bij de huidige stand van zaken dat het beroep van verzoekers weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarom de belangen van vergunninghoudster en verweerder om uitvoering te (mogen) geven aan de gewijzigde omgevingsvergunning zwaarder dan het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2024.
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Nota Ruimtelijke Kwaliteit, welstandsnota gemeente Peel en Maas, september 2011.
2.Beeldkwaliteitsplan ‘Zorg-woon initiatief Veersepad 13’, augustus 2021, Bijlage 1 bij bestemmingsplan ‘Veersepad 13, Kessel’, vastgesteld 22 februari 2022.
3.Hoewel verzoekers in het beroepschrift lijken aan te voeren dat het bestemmingsplan (en het daarbij behorende Beeldkwaliteitsplan) onverbindend is, vanwege innerlijke tegenstrijdigheden en onvoldoende duidelijke criteria, heeft hun gemachtigde ter zitting verduidelijkt dat bedoeld is om deze beroepsgrond te richten tegen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
4.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:999.
5.Ter zitting is duidelijk geworden dat per abuis een verkeerde datum is vermeld in de gewijzigde omgevingsvergunning omdat daarin de datum van het advies van 25 maart 2024 is vermeld, terwijl verweerder het advies van 18 april 2024 aan de gewijzigde omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd.
6.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1565 en 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3086.
7.Zie bijvoorbeeld uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873 en uitspraak van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139.
8.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279 en 11 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2911
9.Zie uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279.
10.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1577 (r.o. 8.5) en uitspraak van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279 (r.o. 14.2).