ECLI:NL:RBLIM:2024:10076

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/03/318348 / HA ZA 23-236
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake franchiseovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een franchisegever en een franchisenemer. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde schadevergoeding van de gedaagde franchisegever, die volgens eiseres tekort was geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde door het stellen van niet overeengekomen voorwaarden en het niet nakomen van de franchiseovereenkomst, toerekenbaar tekort is geschoten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde de door de eiseres geleden schade moet vergoeden, maar heeft de vordering tot een voorschot op de schadevergoeding afgewezen, omdat niet voldoende vaststond dat eiseres daadwerkelijk schade had geleden. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke betrokkenheid van de franchisenemer in de franchiseovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen van afspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/318348 / HA ZA 23-236
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. T.C. Reintjes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2023 waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor andere dan kantonzaken,
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 11,
  • de door [eiseres] overgelegde productie 14,
  • de akte wijziging van eis, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op
29 augustus 2024,
  • de door [eiseres] overgelegde juiste versies van producties 5 en 7,
  • de door [eiseres] en [gedaagde] overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 september 2024,
  • het door [gedaagde] op 23 september 2024 naar de rechtbank verzonden e-mailbericht, inhoudende een opmerking over het proces-verbaal van 10 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is rechthebbende van het intellectuele eigendomsrecht, behorende bij
de [naam franchiseformule] franchiseformule. Deze formule wordt door [gedaagde] in samenwerking met franchisenemers geëxploiteerd.
2.2.
Op 6 april 2021 is er tussen de [naam 1] en [gedaagde] een intentieovereenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat de bij de overeenkomst betrokken partijen de intentie hadden om te onderzoeken of zij een franchiseovereenkomst met elkaar zouden sluiten, waarbij [gedaagde] zou optreden als franchisegever en de [naam 1] als franchisenemer (productie 3 van [eiseres] ).
2.3.
[eiseres] is op 29 april 2021 opgericht ten behoeve van de exploitatie van een franchise-onderneming binnen de [naam franchiseformule] franchiseformule. [naam 2] is enig aandeelhouder en (middellijk) statutair bestuurder van [eiseres] . [naam 2] is een zus van de eerder genoemde [naam 1] .
2.4.
Op 6 mei 2021 heeft [eiseres] , als franchisenemer, met [gedaagde] , als franchisegever, een [naam franchiseformule] franchiseovereenkomst gesloten. [eiseres] is daarbij vertegenwoordigd door [naam 2] die zich volgens de tekst van de overeenkomst ‘als zodanig mede verbindt’. De tekst van de overeenkomst (productie 1 van [gedaagde] ) vermeldt, voor zover thans van belang, verder het volgende:
1. FRANCHISEVERLENING en LOCATIE
Met inachtneming van de voorwaarden en bepalingen zoals in deze Overeenkomst geregeld, geeft de Franchisegever hierbij tegen betaling van de Initiële franchisevergoeding zoals omschreven in bijlage 2 aan de Franchisenemer het recht om de in de considerans omschreven Formule in overeenstemming met de Formule van [naam franchiseformule] LLC te gebruiken voor de Locatie beschreven in bijlage 1 (de “locatie”). Franchisenemer aanvaardt de franchiseverlening op de Locatie en verbindt zich ertoe om daar een onderneming te exploiteren in overeenstemming met de Formule en de voorwaarden in deze Overeenkomst hierna de “ [naam franchiseformule] Club”. Franchisenemer wordt geadviseerd ervoor te zorgen dat hij binnen drie (3) maanden na de ondertekening van deze Overeenkomst over een door Franchisegever goedgekeurde Locatie voor zijn [naam franchiseformule] Club beschikt en binnen twaalf (12) maanden na de ondertekening van deze Overeenkomst zijn [naam franchiseformule] Club opent. Daarna zal Franchisenemer zijn [naam franchiseformule] Club gedurende de looptijd van deze Overeenkomst uitsluitend op de Locatie in overeenstemming met deze Overeenkomst exploiteren.
[naam franchiseformule] LLC is een derde begunstigde tot deze Overeenkomst met recht om zelfstandig de nakoming van de verplichtingen uit deze Overeenkomst van de Franchisenemer te vorderen.
(…).
4. INITIËLE FRANCHISEVERGOEDING
(...) Franchisenemer is bij ondertekening van deze Overeenkomst een niet voor restitutie vatbare ‘Initiële franchisevergoeding’ aan de Franchisegever verschuldigd (...)
b. bij betaling in twee termijnen bedraagt de eerste termijn van de niet voor restitutie vatbare Initiële franchisevergoeding€ 16.995,- excl. BTW(...)

7.[naam franchiseformule] CLUB-RUIMTE

A.Verwerving van een Locatie
Franchisegever verzoekt de Franchisenemer voorafgaand aan de verwerving van de Locatie van de [naam franchiseformule] Club zodanige informatie omtrent die locatie te verstrekken als Franchisegever in redelijkheid kan verlangen, om deze te beoordelen op geschiktheid. Uiterlijk 5 werkdagen na ondertekening van de huur- of koopovereenkomst wordt aan Franchisegever door Franchisenemer een kopie van de huur- of koopovereenkomst verstrekt.
(…). 2. Indien Franchisegever en Franchisenemer na de ingangsdatum geen overeenstemming over een Locatie kunnen bereiken, heeft Franchisegever het recht om deze Overeenkomst te beëindigen. Indien Franchisegever deze optie gedurende de eerste 120 dagen na de ingangsdatum uitoefent, zal Franchisegever de reeds betaalde initiële franchisevergoeding restitueren, na aftrek van alle door Franchisegever tot de datum van beëindiging gemaakte en betaalde redelijke kosten en onkosten en vergoedingen (inclusief vergoedingen betaald aan [naam franchiseformule] LLC).
(…).

8.VERPLICHTINGEN FRANCHISEGEVER

(…).
B.Opleiding
Met ‘Opleiding’ wordt bedoeld het trainingsprogramma dat Franchisegever aan Franchisenemer verplicht stelt te volgen ter uitoefening van de Formule. Franchisegever zal voor eigen rekening een eerste opleidingsprogramma aanbieden om Franchisenemer c.q. zijn managementteam op te leiden en bekend te maken met de werkzaamheden verbonden met de exploitatie van een [naam franchiseformule] Club. Het opleidingsprogramma betreft een instructie in elementaire vaardigheden op het gebied van exploitatie en andere door Franchisegever geselecteerde onderwerpen. De persoon die Franchisenemer aanwijst als bedrijfsleider (de “Bedrijfsleider”), ongeacht of Franchisenemer dat zelf is, moet het opleidingsprogramma voltooien voordat de [naam franchiseformule] Club wordt geopend. Indien een ander dan de persoon die deze Overeenkomst ondertekent het opleidingsprogramma bijwoont kan Franchisegever verlangen dat hij een geheimhoudingsovereenkomst ondertekent. De duur van het opleidingsprogramma wordt door Franchisegever naar eigen goeddunken vastgesteld. Franchisenemer is verantwoordelijk voor de reis- en verblijfskosten, salarissen, secundaire arbeidsvoorwaarden en overige kosten die voor het bijwonen van het opleidingsprogramma worden gemaakt.
(…).

9.UITERLIJK EN EXPLOITATIE VAN DE [naam franchiseformule] CLUB

(…). L.Medewerkers.
Franchisenemer zal een persoon of zichzelf aanwijzen die te allen tijde gedurende de looptijd van de Overeenkomst als behoorlijk gekwalificeerde en opgeleide Bedrijfsleider van zijn [naam franchiseformule] Club zal optreden. De Bedrijfsleider moet zich naar beste vermogen inspannen om de ontwikkeling en exploitatie van de [naam franchiseformule] Club te stimuleren en te bewaken en moet er mee instemmen, als vereist in deze Overeenkomst, persoonlijk te worden gebonden door de geheimhoudingsbepalingen en de mededingingsbepalingen van deze Overeenkomst. Bedrijfsleider dient de initiële opleiding en alle door Franchisegever redelijkerwijs aangewezen aanvullende opleidingen te voltooien. (…).’

13.OVERDRACHT VAN DE OVEREENKOMST

(…). F.Toestemming franchisegever minderheidsbelang
Het is franchisenemer niet toegestaan direct of indirect een Overdracht te bewerkstelligen of een minderheidsbelang in zijn vennootschap te nemen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Franchisegever, en laat onverlet het voorkeursrecht van Franchisegever als hiervoor vermeld. Indien Franchisenemer een minderheidsbelang verwerft in zijn vennootschap, verplicht hij zich dit jegens Franchisegever aan te tonen middels een notariële akte, in combinatie met een bijgewerkt aandeelhoudersregister en recent KvK uittreksel.
(…).’
2.5.
Op 7 mei 2021 heeft [gedaagde] de eerste termijn van de initiële franchisevergoeding als bedoeld in artikel 4 van de franchiseovereenkomst gefactureerd aan [eiseres] , die deze factuur heeft betaald.
2.6.
Op 7 juni 2021 heeft de [naam 1] zich ingeschreven voor een opleiding die onderdeel is van het in artikel 8 onder B van de franchiseovereenkomst bedoelde opleidingsprogramma. Bij e-mail van 4 augustus 2021 (productie 6 van [gedaagde] ) meldt [eiseres] dat (ook) [naam 2] de opleiding moet volgen.
2.7.
Vanaf in ieder geval augustus 2021 heeft [eiseres] onderhandeld met een potentiële verhuurder van een ruimte waarin de [naam franchiseformule] -vestiging van [eiseres] zou kunnen worden gevestigd. Namens [eiseres] heeft de [naam 1] [gedaagde] op de hoogte gehouden van deze onderhandelingen.
2.8.
Bij e-mail van 9 december 2021 van [gedaagde] aan [naam 2] en de [naam 1] zijn dezen uitgenodigd voor een zogenoemde ‘kick-off bijeenkomst’ in het kader van de (verdere) uitvoering van de franchiseovereenkomst. Nadat de [naam 1] heeft aangegeven dat hij aanwezig zou zijn, heeft [gedaagde] bij e-mail van 10 december 2021 laten weten dat ook [naam 2] aanwezig moet zijn omdat zij ‘
officieel onze franchisenemer is’ (productie 12 van [eiseres] ).
2.9.
Vanaf december 2021 heeft [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van [naam bedrijf] bijstand verleend bij de besprekingen met de potentiële verhuurder zoals vermeld onder 2.7. [naam 3] heeft op 10 december 2022 een e-mail aan de potentiële verhuurder gezonden (productie 11 van [eiseres] ) waarin, voor zover thans van belang, het volgende staat:

(…). In opdracht van [naam 1] en [naam franchiseformule] adviseer ik hun in het traject om tot een ondertekenbare huurovereenkomst (onderstrepingen advocaat) te komen. (…)
2.10.
Bij e-mail van 12 januari 2022 heeft de verhuurder gereageerd. [naam 3] stuurt daarop op 13 januari 2022 een e-mail aan de [naam 1] (productie 11 van [eiseres] ) en schrijft daarin het volgende:
‘(…).
1.4: Verhuurder wil niet verklaren dat de vloerbelasting minimaal 400kg/m2 kan zijn.
De vloer moet hieraan voldoen anders is de zaak niet geschikt. Vasthouden aan deze verklaring door verhuurder of wil je zelf de draagkracht van de vloer laten berekenen voorafgaand aan de ondertekening? (…)’
2.11.
Bij brief van 17 januari 2022 (productie 7 van [gedaagde] ) heeft de rechtsbijstandverlener van [eiseres] namens deze aan [gedaagde] meegedeeld dat:
  • [gedaagde] ten onrechte de eis stelt dat ook [naam 2] ‘
  • aldus in strijd wordt gehandeld met de franchiseovereenkomst omdat daarmee de opening van de [naam franchiseformule] vestiging van [eiseres] wordt geblokkeerd,
  • [gedaagde] daarmee onrechtmatig handelt en dus aansprakelijk is voor de daardoor door [eiseres] geleden schade.
[gedaagde] wordt gesommeerd volledig mee te werken aan de start van de franchiseonderneming van [eiseres] en ‘
alle onnodige en niet overeengekomen belemmeringen en formaliteiten te staken’.
2.12.
Bij brief van 18 januari 2022 aan onder andere [naam 2] (productie 13 van [eiseres] ) heeft de advocaat van [gedaagde] op voormelde brief gereageerd. Hij heeft hierin, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
‘(…). Met ingang van 6 mei 2021 heeft u mede namens [eiseres] en [naam bv] een franchiseovereenkomst gesloten met cliënte. U bent enig bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bv], die op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder is van [eiseres]
In algemene zin kenmerkt de franchiseovereenkomst zich door een intuitu personae-karakter. Er is immers sprake van een intensieve samenwerking en het verschaffen van gebruik van waardevolle en belangrijke intellectuele eigendomsrechten en knowhow die wordt toevertrouwd aan een ander. Het vertrouwen in de persoon van de franchisenemer is dan ook van cruciaal belang.
De franchiseovereenkomst is een persoonlijke overeenkomst waaraan u in persoon verbonden bent. Zie ook artikel 13.B van de franchiseovereenkomst die dat uitdrukkelijk bepaalt. Artikel 13.C en 13.F van de franchiseovereenkomst bepalen bijvoorbeeld ook dat wijziging van de zeggenschap in de onderneming van de franchisenemer niet zonder meer toegestaan is.
In artikel 9.R van de franchiseovereenkomst is eveneens bepaald dat de franchisenemer zelf, aldus u in persoon, de voorgeschreven opleidingen dient te volgen.
Met u is eenmaal een persoonlijk gesprek geweest en daarbij heeft cliënte aangegeven wat het belang is van uw persoonlijke betrokkenheid bij de exploitatie. Cliënte had in u het benodigde vertrouwen om met u als franchisenemer samen te gaan werken.
Inmiddels is gebleken dat niet u, maar een derde feitelijk de onderneming van [eiseres] en van [naam bv] exploiteert, alsmede namens u stelt te handelen. Het betreft de heer [naam 1] die naar verluidt uw broer is. Cliënte heeft geen overeenkomst met deze heer gesloten en het bevreemdt cliënte dat hij zich te allen tijde opwerpt als franchisenemer. Cliënte heeft u en de [naam 1] diverse malen getracht hierop te wijzen en steeds getracht met u in contact te komen om in overleg te treden. Helaas is dat niet of onvoldoende gelukt.
Zo is met de [naam 1] contact geweest over een beoogde locatie voor een [naam franchiseformule] en de betreffende gebruiksvoorwaarden van die locatie. Vooralsnog is er geen definitieve locatie voor de [naam franchiseformule] vastgesteld. In artikel 7.A van de franchiseovereenkomst is bepaald dat cliënte voorafgaand aan de exploitatie op een bepaalde locatie, die voorgenomen exploitatie dient door cliënte goedgekeurd te worden. Cliënte heeft reeds diverse opmerking geplaatst aangaande de concept huurovereenkomst en uitdrukkelijk aangegeven dat deze niet akkoord is. Ook hier stokt de communicatie en blijft cliënte onvoldoende geïnformeerd. Cliënte meent dat inmiddels gelet op de corona-situatie en de lokale concurrentieverhoudingen, waarover al eerder zorgen zijn uitgesproken door cliënte, inmiddels zodanig zijn dat cliënte het niet meer verantwoord acht om voor een nieuwe franchisenemer een nieuwe vestiging te openen. Cliënte kan derhalve de lokatie niet goedkeuren.
Voorts is namens [eiseres]een brief van een jurist ontvangen waarin cliënte gesommeerd wordt.
(…). Cliënte heeft inmiddels, mede gelet op het voorgaande, niet (meer) het benodigde vertrouwen in een vruchtbare samenwerking. Cliënte nodigt u uit om tezamen met cliënte op haar kantoor te Sittard in gesprek te gaan. Cliënte meent dat dit op de kortst mogelijke termijn zou moeten plaatsvinden en verneemt graag van u drie alternatieve momenten waarop u binnen een week na heden daartoe in de gelegenheid bent.
Cliënte houdt zich ter zake alle rechten voor. (…).’
2.13.
Namens [eiseres] heeft haar rechtsbijstandverlener bij brief van 30 maart 2022 op de brief van 18 januari 2022 gereageerd. Zij heeft daarbij, voor zover thans van belang, het volgende naar voren gebracht:
‘(…). Cliënte ontkent niet het persoonlijke karakter van de betreffende overeenkomst, doch cliënte kan zich niet vinden in uw redenering te dien aanzien.
Allereerst is van belang dat geen sprake is van overdracht van zeggenschap binnen cliënte.
De [naam 1] is bedrijfsleider van cliënte en ziet daarmee toe op de dagelijkse gang van zaken binnen cliënte. De [naam 1] is echter geen bestuurder van cliënte en houdt geen aandelen in cliënte. De relevantie van artikel 13.8 is dan ook niet duidelijk en van een wijziging van de zeggenschap binnen cliënte, als bedoeld in het door u aangehaalde artikel 13 .C en 1 3.F van de franchiseovereenkomst is evenmin sprake. De functie van bedrijfsleider wordt op meerdere plaatsen in de franchiseovereenkomst erkend, waaronder in artikel 8.8, welk artikel de mogelijkheid biedt en de verplichting oplegt om de bedrijfsleider de opleiding te laten volgen. De weigering van uw cliënte om de bedrijfsleider van cliënte laten tot de opleiding is dan ook onbegrijpelijk. Bovendien merkt cliënte op dat de [naam 1] eerder de acceptatieprocedure van uw cliënte heeft doorlopen en in dat kader is goedgekeurd als franchisenemer. Ook om die reden is het standpunt van uw cliënte onbegrijpelijk.
Ten aanzien van de huurovereenkomst merkt cliënte op dat de onderhandelingen daar te goeder trouw zijn gevoerd en aan de wensen en opmerkingen van uw cliënte tegemoet is gekomen. Aangezien aan de wensen van uw cliënte is voldaan, kan zij haar toestemming daarvoor niet meer intrekken c.q. weigeren.
Uw cliënte werpt telkens nieuwe irrationele en onredelijke barrières op waardoor de totstandkoming van de franchiseovereenkomst is vertraagt en het inmiddels welhaast onmogelijk is geworden om tot een vruchtbare samenwerking te komen. Cliënte houdt uw cliënte aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door haar geleden en nog te lijden schade, welke in het geval uw cliënte zich uit de onderhandelingen zou willen terugtrekken of
anderszins de totstandkoming van de overeenkomst zou frustreren tevens bestaat uit het
positief contractsbelang. (…).’
2.14.
De advocaat van [gedaagde] heeft per e-mail van 31 maart 2022 gereageerd (productie 9 van [gedaagde] ). Voor zover thans van belang, heeft hij het volgende naar voren gebracht:
‘(…) Cliënte is verbaast[sic]
over de timing van uw bericht, nu er na mijn brief van 18 januari 2022 in het geheel geen contact geweest is. In die brief is uw cliënte uitgenodigd om op de kortst mogelijke termijn een bespreking te houden en verzocht uw cliënte om daartoe binnen een week drie alternatieve momenten voor te stellen. Iedere reactie daarop is uitgebleven tot nu, pas twee en een halve maand later.
De inhoud van uw bericht doet evenzeer verbazen. Nog immer wordt niet ingegaan op de uitnodiging dezerzijds van 18 januari 2022 om de kwestie spoedig te bespreken. In plaats daarvan stelt uw cliënte kennelijk in uw brief van 30 maart 2022 cliënte aansprakelijk. Dat doet de verstandhouding weinig goeds en sterkt cliënte in het gebrek aan vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met uw cliënte.
Evenmin is er sprake van een “acceptatieperiode” ten aanzien van de [naam 1] , zoals in uw brief gesteld is. Sterker nog, cliënte sloot een overeenkomst met [naam 2] en de door haar gedreven entiteit [eiseres] en uitdrukkelijk nu juist niet met de [naam 1] . Cliënte wenst ook uitdrukkelijk niet met de heer de [naam 1] samen te werken, temeer nu gebleken is dat hij zich bij een aantal trainingen misdragen heeft, waar anderen zich ook bij cliënte over beklaagd hebben. In mijn brief van 18 januari 2022 is ook aangegeven dat cliënte vrijwel geen contact heeft kunnen leggen met [naam 2] , maar de [naam 1] zich steeds opgeworpen heeft als degene die namens [eiseres] communiceert en handelt, en daardoor de samenwerking met (ook) [naam 2] en [eiseres]
In uw brief stelt u namens uw cliënte dat “het inmiddels welhaast onmogelijk is geworden om tot een vruchtbare samenwerking te komen.”. Cliënte onderschrijft dit, maart[sic]
betwist dat zij daar enig verwijt te maken valt, of op enigerlei wijze aansprakelijk voor zou zijn. (…).’
2.15.
Bij e-mailbericht van 28 april 2022 (productie 10 van [gedaagde] ) heeft de rechtsbijstandverlener van [eiseres] als volgt gereageerd:
‘(…). Met uw e-mail van 31 maart 2022 miskent u dat het uw cliënte is geweest die zonder enig rechtens te respecteren belang de totstandkoming van de franchiseovereenkomst heeft gefrustreerd. Uw cliënte heeft de afronding van de opleidingen door cliënte gefrustreerd en geweigerd de benodigde toestemming voor het sluiten van de huurovereenkomst te geven.
Cliënte ziet dan ook geen meerwaarde in de door u voorgestelde bespreking; het kwaad is immers al geschied. Cliënte is inmiddels niet meer in de gelegenheid om de beoogde ruimte te huren. Bovendien heeft cliënte door de opstelling en handelingen van uw cliënte geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking. (…).’
2.16.
Bij e-mailbericht van 3 mei 2022 (productie 11 van [gedaagde] ) heeft de advocaat van [gedaagde] het volgende medegedeeld:
‘(...). Naar aanleiding van uw bericht van 28 april 2028 kan vastgesteld worden dat de samenwerking tussen partijen beëindigd is. Uw cliënten verklaren de samenwerken met cliënte te staken. Cliënte legt zich daarbij neer, maar betreurt wel dat de samenwerking op deze manier moet eindigen en betwist dat dit op enigerlei wijze aan haar te wijten zou zijn. Cliënte heeft veel tijd, moeite en deskundigheid geïnvesteerd in het laten welslagen van de samenwerking tussen partijen. Helaas blijkt dit nu tevergeefs te zijn.
Vaststaat dat partijen met ingang van 6 mei 2021 een franchiseovereenkomst sloten met als doel het openen en exploiteren van een [naam franchiseformule] in of nabij Lelystad. Naast [eiseres] is tevens [naam 2] partij als franchisenemer. Op dat moment hadden uw cliënten (nog) geen exacte locatie op het oog waar de [naam franchiseformule] geëxploiteerd zou kunnen worden.
In artikel 7.A van de franchiseovereenkomst is bepaald dat cliënte dient in te stemmen over de geschiktheid van een beoogde locatie. Binnen 120 dagen na dc ingangsdatum, derhalve uiterlijk op 29 augustus 2021, kan cliënte de franchiseovereenkomst ontbinden, waarbij uw cliënten de eventuele betaalde initiële vergoeding, verminderd met redelijke kosten, geretourneerd kan krijgen. Cliënte heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Uw cliënten hebben dan ook geen recht op restitutie van enige aan cliënte betaalde vergoeding.
Eind 2021 is cliënte een concept van een huurovereenkomst verschaft voor een locatie te Lelystad. Cliënte heeft op diverse onderdelen kritiek gegeven op het concept en aangedrongen op het in gesprek gaan met de verhuurder ter wijziging van de concept huurovereenkomst.
Daarnaast was in discussie dat uw cliënte, [naam 2] , zich onttrok aan haar verplichtingen als franchisenemer en alle activiteiten en dagelijkse leiding geheel overliet aan haar broer. U bevestigt dit ook in uw brief van 17 januari 2022 aan cliënte. Per brief van 18 januari 2022 heb ik u namens cliënte gewezen op het persoonlijke karakter van de samenwerking en het gegeven dat cliënte het vertrouwen in de handen van [naam 2] gelegd heeft en niet in de handen van haar broer. Ik verwijs hierbij ook naar de bij de franchiseovereenkomst behorende bijlage 5, waarin een ontbindende voorwaarde neergelegd is, afhankelijk van de uitkomst van een antecedentenonderzoek naar [naam 2] . Cliënte heeft uw cliënten diverse malen uitgenodigd om in gesprek te gaan, zoals per brief van 18 januari 2022. Daarop is lange tijd niet vernomen.
Pas per brief van 22 maart 2022 wordt gereageerd. Helaas wordt niet in gegaan op de uitnodiging om een bespreking te houden, maar wordt volstaan met het uiten van diverse ongefundeerde verwijten. Per e-mail van 31 maart 2022 heb ik u namens cliënte hier op gewezen, maar nog immer blijft iedere reactie op de uitnodiging tot het houden van een bespreking uit. In uw bericht van 28 april 2022 deelt u mede dat een bespreking inmiddels zinloos zou zijn, nu de beoogde locatie reeds niet meer beschikbaar zou zijn en uw cliënten de samenwerking met cliënte staken. Uw cliënten geven aan een minnelijk voorstel te willen vernemen van cliënte. Als ik het goed begrijp, wensen uw cliënten een financieel schikkingsvoorstel te ontvangen.
Cliënten hebben (nog) geen juridische grondslag kunnen ontwarren waaruit zou volgen dat zij schadeplichtig zou zijn jegens uw cliënten, laat staan een deugdelijke onderbouwing van die aansprakelijkheid, noch van enige omvang van die schadeplichtigheid. (…).’

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde] veroordeelt de door [eiseres] geleden schade als gevolg van haar handelingen te vergoeden, waarbij de schade nader op te maken is bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. [gedaagde] veroordeelt om - bij wijze van voorschot - aan [eiseres] te vergoeden een bedrag van € 17.545,00 uit hoofde van de door [eiseres] gemaakte kosten ter voorbereiding van de samenwerking met [gedaagde] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
Subsidiair
III. [gedaagde] veroordeelt om - bij wijze van voorschot - aan [eiseres] te vergoeden een bedrag van € 17.545,00 uit hoofde van de door [eiseres] gemaakte kosten ter voorbereiding van de samenwerking met [gedaagde] , althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
Zowel primair als subsidiair
IV. Tot betaling van de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,00 in het geval van conventie of reconventie althans € 255,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en
- voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] door het frustreren van de uitvoering van de franchiseovereenkomst tekort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst jegens haar, dan wel dat [gedaagde] daarmee een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd.
3.3.
[gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal recht doen op de vordering zoals die na vermeerdering van eis is komen te luiden. Tegen de vermeerdering van eis is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de vermeerdering van eis ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
Toerekenbare tekortkoming
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij een franchiseovereenkomst met elkaar gesloten hebben. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] de nakoming van deze franchiseovereenkomst heeft gefrustreerd door:
het stellen van niet tussen partijen overeengekomen voorwaarden ten aanzien van de opleiding van [naam 2] , aangezien de verplichtingen die uit de franchiseovereenkomst voortvloeien reeds werden nagekomen door het volgen van de opleiding door de [naam 1] .
de mededeling in haar brief van 18 januari 2022 aan [eiseres] , dat zij geen vertrouwen meer heeft in een vruchtbare samenwerking.
Anders dan [gedaagde] stelt blijkt de hier beschreven grondslag van de vorderingen van [eiseres] voldoende duidelijk uit hetgeen [eiseres] in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld. Hierna zal op die stellingen nader worden ingegaan.
a.
a) het stellen van niet overeengekomen voorwaarden
4.3.
Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] het nakomen van de overeenkomst heeft gefrustreerd door na het sluiten van de franchiseovereenkomst aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de opleiding van [naam 2] , overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is hierover een discussie tussen partijen gevoerd, maar [gedaagde] heeft haar standpunt ter zake niet aan haar handelswijze rondom het beëindigen of beëindigd zijn van de franchiseovereenkomst ten grondslag gelegd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] - in de woorden van [eiseres] – de nakoming van de franchiseovereenkomst daardoor heeft gefrustreerd, wat [eiseres] wel ten grondslag legt aan haar vorderingen.
b) de mededeling in de brief van 18 januari 2022
4.4.
Van belang is om te beoordelen of [gedaagde] voormelde mededeling van [gedaagde] heeft mogen opvatten als mededeling zijdens [gedaagde] waaruit kon worden afgeleid dat [gedaagde] in de nakoming van de franchiseovereenkomst zou tekortschieten.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vaststelling van de betekenis die moet worden toegekend aan de mededelingen namens [gedaagde] in de brief van 18 januari 2022, niet alleen aankomt op de bewoordingen die zijn gebruikt, maar ook op de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ten aanzien van de inhoud van de brief geldt dat deze dusdanig is geformuleerd dat daarin voldoende aanwijzingen kunnen worden gevonden voor het standpunt van [eiseres] , te weten dat [gedaagde] met deze brief te kennen heeft gegeven de franchiseovereenkomst met [eiseres] niet meer na te zullen komen. De mededelingen: ‘
Cliënte meent dat inmiddels gelet op de corona-situatie en de lokale concurrentieverhoudingen, waarover al eerder zorgen zijn uitgesproken door cliënte, inmiddels zodanig zijn dat cliënte het niet meer verantwoord acht om voor een nieuwe franchisenemer een nieuwe vestiging te openen. Cliënte kan derhalve de lokatie niet goedkeuren. (…)en
Cliënt heeft inmiddels, gelet op het vorenstaande, niet (meer) het benodigde vertrouwen in een vruchtbare samenwerking.’, kunnen naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden begrepen. De stelling van [gedaagde] dat zij de verdere uitvoering van de franchiseovereenkomst daarmee niet feitelijk onmogelijk heeft gemaakt, nu zij [naam 2] in diezelfde brief heeft uitgenodigd voor een gesprek maakt het vorenstaande niet anders. Uit niets blijkt immers dan in een dergelijk gesprek het (alsnog) door [gedaagde] nakomen van de franchiseovereenkomst aan de orde zou zijn. Ook overigens is niet gebleken of voldoende gemotiveerd gesteld dat [eiseres] de mededelingen anders had behoren te begrijpen dan zoals het er staat.
4.6.
Nu [eiseres] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de mededeling van [gedaagde] de conclusie kon worden getrokken dat zij niet zou nakomen, betekent dit dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de met [eiseres] gesloten franchiseovereenkomst en in verzuim is, en wel op grond van artikel 6:80 lid 1 onder b BW (zie ook HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0624 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2334).
4.7.
De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat [gedaagde] in haar brief van 18 januari 2022 weliswaar ook opmerkt dat [eiseres] en/of [naam 2] tekort zou(den) schieten in de nakoming van de franchiseovereenkomst, maar dat zij in die brief noch de vervolgcorrespondentie noch in deze procedure heeft gesteld dat zij om die reden de overeenkomst rechtsgeldig heeft willen of doen beëindigen.
Schadevergoeding
4.8.
Aangezien sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] jegens [eiseres] en verzuim vaststaat, is [gedaagde] gehouden tot vergoeding van de door [eiseres] door de tekortkoming geleden schade.
4.9.
[eiseres] vordert primair vergoeding van de volledige schade, nader op te maken bij staat en zowel primair als subsidiair een toekenning van een voorschot ter hoogte van de aan [gedaagde] betaalde initiële franchisevergoeding (€ 16.995,00, zie 2.4. en 2.5.) en de kosten van [naam 3] (€ 550,00). Deze investering van in totaal € 17.545,00 heeft [eiseres] door toedoen van [gedaagde] niet terug kunnen verdienen, aldus [eiseres] .
Schadestaatprocedure
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet is vereist dat de eiser bewijst dat hij schade heeft geleden (Hoge Raad 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246). De Hoge Raad acht voor een veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat voldoende dat eiser de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt (Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435). Aan deze eis is in dit geval voldaan, zodat de vordering van [eiseres] in zoverre wordt toegewezen. Daarbij is relevant dat bij vaststelling van de schade een vergelijking moet plaatsvinden tussen de situatie zoals die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan en de hypothetische situatie waarin het aansprakelijkheid vestigende handelen achterwege zou zijn gebleven. Als [gedaagde] niet tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst, had
datniet in de weg gestaan aan het door [eiseres] vestigen en exploiteren van een [naam franchiseformule] vestiging. De mogelijkheid dat [eiseres] er alsdan financieel beter vanaf was gekomen dan in de werkelijke situatie is voldoende aannemelijk om verwijzing naar de schadestaat te rechtvaardigen. [gedaagde] heeft weliswaar ook gesteld dat er geen causaal verband is tussen het aan haar verweten handelen en mogelijke schade aan de zijde van [eiseres] , maar die redenering is gebaseerd op de aanname dat het [eiseres] was die de overeenkomst beëindigde. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. Deze aanname is immers kennelijk gebaseerd op de mededelingen namens [eiseres] in het e-mailbericht van 28 april 2022 (productie 10 van [gedaagde] , zie 2.15.). Ten hoogste kan van dat bericht worden gezegd dat [eiseres] daarin te kennen gaf harerzijds geen nakoming van de franchiseovereenkomst meer te eisen, wat niets afdoet aan de gevolgen van de eerdere mededeling van [gedaagde] dat zij de overeenkomst niet meer zou nakomen. Andere stellingen die [gedaagde] in dit kader poneert, gaan - kort gezegd - over de wijze waarop [eiseres] harerzijds de overeenkomst nakwam. Het betreft daarmee een beroep op het bepaalde in artikel 6:101 BW, dat niet in deze procedure wordt behandeld maar in de schadestaatprocedure.
Voorschot
4.11.
Door [eiseres] wordt volgens [gedaagde] geen begin van bewijs geleverd van de concreet door haar gestelde schade waarop zij de (primaire en subsidiaire) vordering ter zake van het voorschot op de schadevergoeding baseert. [gedaagde] wijst erop dat zij uit hoofde van de overeenkomst een deel van de initiële franchisevergoeding in rekening heeft gebracht, waarmee [eiseres] een licentie heeft gekocht, oftewel volgens [gedaagde] een ‘kans’ om een locatie te zoeken, te vinden en uiteindelijk een vestiging te exploiteren onder de voorwaarden die de franchiseovereenkomst daarvoor stelt. Deze vergoeding is los van het al dan niet slagen van de kans verschuldigd. Daarnaast is de initiële franchisevergoeding naar de stelling van [gedaagde] een vergoeding voor de opleidingen, trainingen en clinics die zij haar beginnende franchisenemers aanbiedt. De gemaakte kosten aan de initiële franchisevergoeding betreffen daarom volgens [gedaagde] geen schade als gevolg van het niet nakomen van de franchiseovereenkomst door haar.
Ten aanzien van het gevorderde voorschot ter hoogte van de kosten van [naam 3] wijst [gedaagde] erop dat in vordering wordt verwezen naar ‘kosten ter voorbereiding van de samenwerking’ terwijl de franchiseovereenkomst al was gesloten toen de kosten zijn gemaakt. Over de gestelde gederfde winst is door [eiseres] niets concreets gesteld, aldus [gedaagde]
4.12.
De rechtbank herhaalt dat de schadevaststelling moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de hypothetische situatie waarin [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst op de in deze procedure bedoelde wijze en de situatie zoals die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen dat [eiseres] ten minste een bepaalde schade heeft geleden en dus ook niet tot het bedrag van het gevorderde voorschot. Op zich terecht heeft [gedaagde] erop gewezen dat de initiële franchisevergoeding en de kosten van [naam 3] (primair) een uitvloeisel zijn van de gedeeltelijke uitvoering van de franchiseovereenkomst en niet van de niet nakoming ervan door [gedaagde] . In het verlengde daarvan kan worden opgemerkt dat op dit moment niet vaststaat dat, als [gedaagde] de samenwerking niet eenzijdig had beëindigd, [eiseres] succesvol een [naam franchiseformule] vestiging zou zijn gaan exploiteren. Zo was er bijvoorbeeld nog geen overeenstemming met een verhuurder voor een bedrijfspand, laat staan dat er concreet zicht was op een van daaruit gevoerde financieel gezonde exploitatie. Ook als dat niet zou lukken, zou [eiseres] de initiële franchisevergoeding en de kosten van [naam 3] kwijt zijn geweest, zonder dat dit in dat geval (zonder meer) het gevolg zou zijn van het handelen of nalaten van [gedaagde] . Er is daarom op dit moment onvoldoende zekerheid over de omvang van de eventueel door [eiseres] geleden schade als gevolg van het handelen van [gedaagde] om [gedaagde] te kunnen veroordelen tot het betalen van een voorschot. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 104,02
- griffierecht € 2.761,00
- salaris advocaat € 1,228,00 (2 punten × € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.271,02

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de door [eiseres] geleden schade als gevolg van haar handelingen te vergoeden, nader op te maken bij staat,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.271,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
27 november 2024.
AP