Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2023 waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor andere dan kantonzaken,
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 11,
- de door [eiseres] overgelegde productie 14,
- de akte wijziging van eis, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op
- de door [eiseres] overgelegde juiste versies van producties 5 en 7,
- de door [eiseres] en [gedaagde] overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 september 2024,
- het door [gedaagde] op 23 september 2024 naar de rechtbank verzonden e-mailbericht, inhoudende een opmerking over het proces-verbaal van 10 september 2024.
2.De feiten
7.[naam franchiseformule] CLUB-RUIMTE
8.VERPLICHTINGEN FRANCHISEGEVER
9.UITERLIJK EN EXPLOITATIE VAN DE [naam franchiseformule] CLUB
13.OVERDRACHT VAN DE OVEREENKOMST
officieel onze franchisenemer is’ (productie 12 van [eiseres] ).
(…). In opdracht van [naam 1] en [naam franchiseformule] adviseer ik hun in het traject om tot een ondertekenbare huurovereenkomst (onderstrepingen advocaat) te komen. (…)’
- [gedaagde] ten onrechte de eis stelt dat ook [naam 2] ‘
- aldus in strijd wordt gehandeld met de franchiseovereenkomst omdat daarmee de opening van de [naam franchiseformule] vestiging van [eiseres] wordt geblokkeerd,
- [gedaagde] daarmee onrechtmatig handelt en dus aansprakelijk is voor de daardoor door [eiseres] geleden schade.
alle onnodige en niet overeengekomen belemmeringen en formaliteiten te staken’.
over de timing van uw bericht, nu er na mijn brief van 18 januari 2022 in het geheel geen contact geweest is. In die brief is uw cliënte uitgenodigd om op de kortst mogelijke termijn een bespreking te houden en verzocht uw cliënte om daartoe binnen een week drie alternatieve momenten voor te stellen. Iedere reactie daarop is uitgebleven tot nu, pas twee en een halve maand later.
betwist dat zij daar enig verwijt te maken valt, of op enigerlei wijze aansprakelijk voor zou zijn. (…).’
3.Het geschil
4.De beoordeling
a) het stellen van niet overeengekomen voorwaarden
Cliënte meent dat inmiddels gelet op de corona-situatie en de lokale concurrentieverhoudingen, waarover al eerder zorgen zijn uitgesproken door cliënte, inmiddels zodanig zijn dat cliënte het niet meer verantwoord acht om voor een nieuwe franchisenemer een nieuwe vestiging te openen. Cliënte kan derhalve de lokatie niet goedkeuren. (…)en
Cliënt heeft inmiddels, gelet op het vorenstaande, niet (meer) het benodigde vertrouwen in een vruchtbare samenwerking.’, kunnen naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden begrepen. De stelling van [gedaagde] dat zij de verdere uitvoering van de franchiseovereenkomst daarmee niet feitelijk onmogelijk heeft gemaakt, nu zij [naam 2] in diezelfde brief heeft uitgenodigd voor een gesprek maakt het vorenstaande niet anders. Uit niets blijkt immers dan in een dergelijk gesprek het (alsnog) door [gedaagde] nakomen van de franchiseovereenkomst aan de orde zou zijn. Ook overigens is niet gebleken of voldoende gemotiveerd gesteld dat [eiseres] de mededelingen anders had behoren te begrijpen dan zoals het er staat.
datniet in de weg gestaan aan het door [eiseres] vestigen en exploiteren van een [naam franchiseformule] vestiging. De mogelijkheid dat [eiseres] er alsdan financieel beter vanaf was gekomen dan in de werkelijke situatie is voldoende aannemelijk om verwijzing naar de schadestaat te rechtvaardigen. [gedaagde] heeft weliswaar ook gesteld dat er geen causaal verband is tussen het aan haar verweten handelen en mogelijke schade aan de zijde van [eiseres] , maar die redenering is gebaseerd op de aanname dat het [eiseres] was die de overeenkomst beëindigde. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. Deze aanname is immers kennelijk gebaseerd op de mededelingen namens [eiseres] in het e-mailbericht van 28 april 2022 (productie 10 van [gedaagde] , zie 2.15.). Ten hoogste kan van dat bericht worden gezegd dat [eiseres] daarin te kennen gaf harerzijds geen nakoming van de franchiseovereenkomst meer te eisen, wat niets afdoet aan de gevolgen van de eerdere mededeling van [gedaagde] dat zij de overeenkomst niet meer zou nakomen. Andere stellingen die [gedaagde] in dit kader poneert, gaan - kort gezegd - over de wijze waarop [eiseres] harerzijds de overeenkomst nakwam. Het betreft daarmee een beroep op het bepaalde in artikel 6:101 BW, dat niet in deze procedure wordt behandeld maar in de schadestaatprocedure.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)