In deze zaak vorderde de curator een verklaring voor recht dat de bestuurder van de failliete vennootschappen zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, zoals bedoeld in artikel 2:248 BW. De curator stelde dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak was van het faillissement en vorderde betaling van het volledige boedeltekort van beide ondernemingen. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:394 BW, wat leidde tot het onweerlegbare vermoeden van onbehoorlijke taakvervulling. De bestuurder had niet aannemelijk gemaakt dat andere feiten of omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement waren geweest. De rechtbank wees de vorderingen van de curator toe en veroordeelde de bestuurder tot betaling van het volledige boedeltekort, op te maken bij staat. Tevens werd de bestuurder in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak vond plaats op 27 december 2023.