3.3Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6 WvW
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Handelen dat enkel als ‘onvoorzichtig’ kan worden aangemerkt, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW). Van dergelijke schuld is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Volgens de Hoge Raad komt het bij beoordeling van de mate van schuld aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het begaan van één enkele verkeersfout is in beginsel onvoldoende om te spreken van dergelijke schuld. De ernst van het eventuele letsel van het slachtoffer is niet mede bepalend voor de vraag of sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 WvW. Het enkele feit dat door een verdachte niet is gezien wat wel zichtbaar moet zijn geweest, volstaat niet voor het aannemen van aanmerkelijke schuld (Hoge Raad 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544). Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 augustus 2022 omstreeks 16:03 uur vond op de A73 ter hoogte van Sint Odiliënberg, gemeente Roerdalen, een verkeersongeval plaats. De verdachte reed als bestuurder van een personenvoertuig, een Skoda met kenteken [kenteken 1] , op de rechterbaan. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat sprake was van filevorming waarbij de bestuurders die vóór de verdachte op de rechterbaan reden hun voertuigen tijdig tot stilstand, dan wel nagenoeg tot stilstand hebben gebracht of hebben uitgeweken naar de linker rijbaan. De verdachte heeft zijn voertuig echter niet tijdig tot stilstand gebracht. De Skoda van de verdachte is hierdoor gebotst tegen de achterzijde van de Peugeot met kenteken [kenteken 2] die werd bestuurd door [naam bestuurder] en waar [naam passagier] en [slachtoffer] zijn passagiers waren. De Peugeot kwam hierdoor met de rechterflank aan de voorzijde van het voertuig in botsing met de achterzijde aan de linkerkant/de linkerflank van een BMW met Duits kenteken [kenteken 3] .
Uit het schouwverslag volgt dat als gevolg van dit ongeval [slachtoffer] hersenletsel opgelopen heeft waaraan hij op 25 augustus 2022 is komen te overlijden. [naam bestuurder] en [naam passagier] hebben ook letsel opgelopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de situatie ter plaatse van het ongeval en dat er de dag van de aanrijding sprake was van normale verkeersdrukte. Hij verklaart dat hij een ijsje had gekocht bij een tankstation enkele kilometers voor de plaats van het ongeval. Dit ijsje was hij aan het opeten in de auto. Hij verklaart een fractie afgeleid te zijn doordat het ijsje lekte. Hierbij heeft hij zijn hoofd eerst naar beneden bewogen om te kijken naar zijn shirt. Hij zag toen dat zijn ijsje nog meer lekte, waarna hij zijn hoofd naar boven heeft bewogen om het lekkende ijsje op te vangen. Hij heeft de file op de rijbaan voor zich niet opgemerkt. Hij herinnert zich dat hij kort getoeter hoorde en dat er daarna een klap was.
Uit het proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse blijkt dat het ten tijde van het ongeval droog en helder weer was en het wegdek droog. De maximum toegestane snelheid op het moment van het ongeval was 100 kilometer per uur. De snelheid waarmee de verdachte heeft gereden kort voorafgaand aan het ongeval was een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. De Skoda is vervolgens zonder te remmen in botsing gekomen met de nagenoeg stilstaande Peugeot. De camerabeelden waarop het ongeval te zien is, zijn beschreven door verbalisanten. Hieruit volgt niet dat remlichten en/of alarmlichten bij de betrokken Peugeot en/of BMW zichtbaar waren vlak voor het ongeval. Tevens is beschreven hoe de Skoda van de verdachte met onverminderde snelheid in botsing komt met de achterzijde van de Peugeot, waarna de BMW wordt geraakt.
De camerabeelden zijn aan het dossier toegevoegd. Op de camerabeelden is te zien dat, nadat de betrokken BMW en Peugeot zijn aangesloten bij het stilstaand verkeer, een drietal voertuigen met een redelijke snelheid van de rechterbaan naar de linkerbaan uitwijken en langs de op de rechterrijbaan beginnende file rijden. Vlak nadat de botsing heeft plaatsgevonden is op de beelden te zien dat een vrachtwagen met flinke snelheid achter het voertuig van de verdachte rijdt. Deze komt (net) op tijd tot stilstand.
Uit het procesdossier blijkt niet vanaf welk punt op de snelweg en sinds wanneer er sprake was van filevorming. Noch blijkt uit het dossier of deze filevorming werd aangegeven op de matrixborden langs de snelweg.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte niet van dien aard en ernst is geweest dat bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat er wel sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid aan de zijde van de verdachte door onvoldoende te letten op het voor hem rijdende verkeer. Een dergelijk kort moment van onoplettendheid is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om reeds daaruit te concluderen dat er sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WvW. Er zijn geen feiten en omstandigheden aan te geven waaruit blijkt dat de verdachte meer kan worden verweten dan het onvoldoende letten op de rijstrook voor hem. Hierbij weegt mee dat uit het dossier is gebleken dat de verdachte niet harder heeft gereden dan ter plaatste was toegestaan en dat niet is gebleken dat op matrixborden naast de snelweg een filewaarschuwing werd getoond. Daarbij komt dat niet duidelijk is vanaf waar en wanneer de filevorming begon. Daardoor is niet vast te stellen binnen welke reactietijd de verdachte op de filevorming had moeten reageren. Bovendien blijkt uit de camerabeelden dat ook andere voertuigen met een flinke snelheid kwamen aanrijden op de file en moesten uitwijken hiervoor. Ook het voertuig achter het voertuig van de verdachte kwam aanrijden met een flinke snelheid, hetgeen de indruk wekt dat de file voor meerdere automobilisten onverwacht was. Voorts overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte door het eten van zijn ijsje langer dan een fractie van een seconde was afgeleid. Het feit dat dit een fatale fractie van een seconde is geweest, maakt dit niet anders. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat het enkele moment van onoplettendheid, veroorzaakt door het eten van een ijsje, weliswaar verwijtbaar is maar onder deze omstandigheden onvoldoende is voor de conclusie dat de verdachte met aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid heeft gehandeld.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Artikel 5 WvW
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie afgelegd;
- het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 9 mei 2023.
Bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 5 WvW dient te worden vastgesteld of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd.
Op grond van de voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 24 augustus 2022 als bestuurder van een personenauto heeft gereden op de A73 en dat hij daarbij (kennelijk door het eten van een ijsje) een kort moment in onvoldoende mate op de rijbaan voor hem is blijven letten. Vervolgens is de verdachte met onverminderde snelheid op een Peugeot voor hem gebotst, welke Peugeot vervolgens tegen de BMW daarvoor is gebotst. [slachtoffer] , inzittende van de Peugeot, is ten gevolge hiervan komen te overlijden. [naam bestuurder] en [naam passagier] hebben als gevolg van de botsing lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door dit moment van onoplettendheid gevaar heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WvW, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WvW kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.