4.4.Het college heeft vervolgens het onder 1.1. genoemde besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, genomen.
5. Het college baseert de intrekking op artikel 54, vierde lid, van de PW. Eiser heeft niet gereageerd op de uitnodiging in de brief van 11 december 2020 en heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. De stelling van eiser dat hij de brieven van 4 december 2020 en van 11 december 2020 niet heeft ontvangen is volgens het college onjuist, omdat uit dossieronderzoek en navraag bij Post.nl blijkt dat eiser de brieven heeft ontvangen. Het college heeft bewijsstukken van Post.nl ontvangen waarin eiser met zijn handtekening heeft bevestigd de brieven in ontvangst te hebben genomen. Volgens het college kan daarom eiser een verwijt worden gemaakt van het niet verschijnen op het gesprek en niet inleveren van de gevraagde gegevens. Verder is niet gebleken dat eiser op de dag van de uitnodiging niet kon verschijnen en dat hij niet over de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn redelijkerwijs kon beschikken. Ten aanzien van de tijdens de bezwaarschriftprocedure alsnog verstrekte bankafschriften stelt het college zich op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens die tijdens de bezwaarschriftprocedure zijn verstrekt tenzij het gaat om gegevens die men redelijkerwijs niet binnen de hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Volgens het college is daarvan geen sprake.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij de brieven van 4 december 2020 en
11 december 2020 niet heeft ontvangen en dat het niet klopt dat hij heeft getekend voor ontvangst. Hij maakt nooit een deur open dus kan hij niet getekend hebben. Dat de brieven aangetekend zijn verstuurd wordt pas in het laatste besluit vermeld. De gemeente moet op de hoogte zijn of iets aangetekend of niet wordt verstuurd, zodat een onderzoek bij Post.nl onnodig is. Eiser verzoekt om het bewijs van Post.nl dat hij zogenaamd getekend zou hebben voor de brieven. Volgens eiser valt hem niets te verwijten, omdat hij de brieven niet heeft ontvangen. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij schriftelijk de bankafschriften in de bezwaarprocedure heeft aangeleverd op verzoek van het college
.Het argument van het college dat geen betekenis toekomt aan gegevens en stukken die tijdens de bezwaarprocedure worden aangeleverd is volgens eiser niet op hem van toepassing.
Was het college bevoegd om de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken?
7. Op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
In artikel 54, tweede lid, van de PW staat dat het college mededeling doet van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
8. De rechtbank stelt voorop dat het in beroep alleen kan gaan over de bevoegdheid van het college om de bijstand van eiser na opschorting van het recht op bijstand met ingang van 11 december 2020 in te trekken. Eiser heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand namelijk geen bezwaar gemaakt. Het opschortingsbesluit staat dus in rechte vast.
9. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan eiser verleende bijstand, staat ter beoordeling of eiser het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn (in dit geval op 18 december 2020) heeft hersteld. Als dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken als het gaat om gegevens of bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.