ECLI:NL:RBLIM:2023:7428

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
ROE 21/2533
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na niet verschijnen op gesprek en niet verstrekken van gevraagde gegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 20 december 2023 wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. De intrekking vond plaats op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW), omdat eiser niet is verschenen op een gesprek en de gevraagde bankafschriften niet heeft verstrekt. Eiser stelde dat hij de aangetekende uitnodigingsbrieven nooit had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat uit gegevens van Post.nl bleek dat de brieven waren bezorgd en dat eiser voor ontvangst had getekend. Hierdoor kon hem een verwijt worden gemaakt voor het niet verschijnen op het gesprek en het niet aanleveren van de gevraagde gegevens.

De rechtbank behandelde het beroep op 30 oktober 2023, waarbij eiser, zijn zoon en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat eiser niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat de twijfels over de woon- en leefsituatie van eiser bleven bestaan, waardoor het college niet in staat was om een goed onderzoek te doen naar het recht op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 11 december 2020 rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2533

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals, het college

(gemachtigde: W. Ottenheim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 29 december 2020 de bijstandsuitkering van eiser met ingang van de opschortingsdatum 11 december 2020 ingetrokken, omdat eiser de gevraagde gegevens niet heeft opgestuurd. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2023 op zitting behandeld. Er heeft een gevoegde behandeling plaatsgevonden van het beroep met zaaknummer 22/106 over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over een voorliggende periode. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon en de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft na afloop van de zitting de beroepen gesplitst en in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging aan de zaak vooraf?
4. Eiser heeft van het college vanaf 1 maart 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de PW ontvangen. Eiser heeft vanaf 25 februari 2016 ingeschreven gestaan op het adres [adres] te [plaats] .
4.1.
Naar aanleiding van een melding van Woningcorporatie Krijtland Wonen uit [plaats] dat eiser een zeer laag waterverbruik had, heeft het college vanaf medio juli 2019 onderzoek ingesteld naar eisers woonsituatie. Het onderzoek bestond onder meer uit dossieronderzoek, raadpleging van systemen, een gesprek met eiser op zijn woonadres op 20 december 2019 over zijn woonsituatie en het hoofdverblijf, opvraag gegevens over het water- en energieverbruik, het horen van buurtbewoners in januari 2020, opvraag bij eiser van bankafschriften over de periode februari 2016 tot en met eind 2019 en een aantal onaangekondigde huisbezoeken in de periode oktober 2019 en begin december 2019 en in de periode 30 januari 2020 tot en met 20 november 2020. Eiser is bij die huisbezoeken nooit aangetroffen. De sociale recherche heeft de bevindingen vermeld in een rapport, gedateerd 12 februari 2021.
4.2.
Het college heeft eiser bij aangetekende brief van 4 december 2020 uitgenodigd voor een gesprek op 11 december 2020 met als doel het verstrekken van inlichtingen over het verblijf. Tevens heeft het college in die brief eiser verzocht om bankafschriften vanaf
10 december 2019 van alle op zijn naam staande bankrekeningen naar het gesprek mee te nemen. Eiser is zonder bericht niet verschenen op het gesprek.
4.3.
Het college heeft bij aangetekend besluit van 11 december 2020 op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand met ingang van deze datum opgeschort. Daarbij heeft het college eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op
18 december 2020 met als doel het verstrekken van inlichtingen over het verblijf en heeft eiser in de gelegenheid gesteld om alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Eiser is erop gewezen dat als hij weer niet naar de afspraak komt en ook niet laat weten waarom hij niet komt, het college de uitkering definitief kan intrekken. Eiser heeft tegen het besluit van
11 december 2020 geen bezwaar gemaakt. Eiser is zonder bericht ook niet verschenen op het gesprek van 18 december 2020.
4.4.
Het college heeft vervolgens het onder 1.1. genoemde besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, genomen.
Standpunten partijen
5. Het college baseert de intrekking op artikel 54, vierde lid, van de PW. Eiser heeft niet gereageerd op de uitnodiging in de brief van 11 december 2020 en heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. De stelling van eiser dat hij de brieven van 4 december 2020 en van 11 december 2020 niet heeft ontvangen is volgens het college onjuist, omdat uit dossieronderzoek en navraag bij Post.nl blijkt dat eiser de brieven heeft ontvangen. Het college heeft bewijsstukken van Post.nl ontvangen waarin eiser met zijn handtekening heeft bevestigd de brieven in ontvangst te hebben genomen. Volgens het college kan daarom eiser een verwijt worden gemaakt van het niet verschijnen op het gesprek en niet inleveren van de gevraagde gegevens. Verder is niet gebleken dat eiser op de dag van de uitnodiging niet kon verschijnen en dat hij niet over de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn redelijkerwijs kon beschikken. Ten aanzien van de tijdens de bezwaarschriftprocedure alsnog verstrekte bankafschriften stelt het college zich op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens die tijdens de bezwaarschriftprocedure zijn verstrekt tenzij het gaat om gegevens die men redelijkerwijs niet binnen de hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Volgens het college is daarvan geen sprake.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij de brieven van 4 december 2020 en
11 december 2020 niet heeft ontvangen en dat het niet klopt dat hij heeft getekend voor ontvangst. Hij maakt nooit een deur open dus kan hij niet getekend hebben. Dat de brieven aangetekend zijn verstuurd wordt pas in het laatste besluit vermeld. De gemeente moet op de hoogte zijn of iets aangetekend of niet wordt verstuurd, zodat een onderzoek bij Post.nl onnodig is. Eiser verzoekt om het bewijs van Post.nl dat hij zogenaamd getekend zou hebben voor de brieven. Volgens eiser valt hem niets te verwijten, omdat hij de brieven niet heeft ontvangen. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij schriftelijk de bankafschriften in de bezwaarprocedure heeft aangeleverd op verzoek van het college
.Het argument van het college dat geen betekenis toekomt aan gegevens en stukken die tijdens de bezwaarprocedure worden aangeleverd is volgens eiser niet op hem van toepassing.
Was het college bevoegd om de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken?
7. Op grond van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
In artikel 54, tweede lid, van de PW staat dat het college mededeling doet van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
8. De rechtbank stelt voorop dat het in beroep alleen kan gaan over de bevoegdheid van het college om de bijstand van eiser na opschorting van het recht op bijstand met ingang van 11 december 2020 in te trekken. Eiser heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand namelijk geen bezwaar gemaakt. Het opschortingsbesluit staat dus in rechte vast.
9. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan eiser verleende bijstand, staat ter beoordeling of eiser het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn (in dit geval op 18 december 2020) heeft hersteld. Als dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken als het gaat om gegevens of bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
9.1.
Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen op de afspraken van 11 december 2020 en 18 december 2020 en dat hij de gevraagde bankafschriften niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Ook is niet in geschil dat de gevraagde bankafschriften en het verschijnen op het gesprek met als doel het verstrekken van inlichtingen over het verblijf van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. In geschil is of eiser van het niet inleveren van de bankafschriften en het niet verschijnen op de gesprekken een verwijt kan worden gemaakt.
9.2.
Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat hij nooit brieven heeft ontvangen en voor ontvangst daarvan heeft getekend, herhaald. Hij heeft benadrukt dat hij nooit de bewijzen van Post.nl, dat hij voor ontvangst van de betreffende brieven heeft getekend, heeft gezien. Eiser heeft, nadat aan hem ter zitting de gegevens van Post.nl zijn getoond, verklaard dat het niet zijn handtekening is.
9.3.
Het staat vast dat het college de brieven van 4 december 2020 en van
11 december 2020 aangetekend naar eiser heeft gestuurd. Uit de door het college opgevraagde gegevens bij Post.nl volgt dat de brief van 4 december 2020 op
5 december 2020 om 12:13 uur zou zijn bezorgd en dat de brief van 11 december 2020 op
12 december 2020 om 11:56 zou zijn bezorgd. Op deze gegevens staat onder ‘Handtekening’ handgeschreven de naam “ [eiser] ”. De rechtbank acht het op voorhand dan ook aannemelijk dat eiser de brieven van 4 december 2020 en van 11 december 2020 heeft ontvangen. De stelling van eiser dat hij van de gegevens van Post.nl nooit kennis heeft genomen volgt de rechtbank niet, omdat het college de gegevens van Post.nl als bijlage bij het bestreden besluit heeft gevoegd. De gegevens van Post.nl zitten ook bij de inventarislijst van de stukken die het college tijdens de beroepsprocedure aan de rechtbank heeft toegezonden en deze stukken zijn vervolgens door de rechtbank aan eiser toegezonden. Eiser had daarom zijn standpunt, dat het niet zijn handtekening is, al in een eerder stadium van het beroep naar voren kunnen en moeten brengen, zodat het college daarop had kunnen reageren. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de, overigens niet onderbouwde, stelling van eiser ter zitting dat het niet zijn handtekening is die op de gegevens van Post.nl staat vermeld, tardief is.
9.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de informatie van Post.nl dat de betreffende brieven zijn bezorgd op het woonadres van eiser en dat eiser deze brieven heeft ontvangen en eiser voor de ontvangst van deze brieven heeft getekend. De beroepsgrond dat eiser de brieven van 4 december 2020 en van 11 december 2020 niet heeft ontvangen slaagt niet.
9.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser een verwijt is te maken dat hij niet is verschenen op de gesprekken en de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt. Niet is gebleken dat eiser op de dag van de uitnodiging niet kon verschijnen en dat hij niet over de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn redelijkerwijs kon beschikken. Het college was daarom in beginsel bevoegd de bijstand met ingang van de datum van opschorting 11 december 2020 in te trekken.
Heeft het college in redelijkheid de intrekking in bezwaar kunnen handhaven?
10. Op grond van de tot voor kort geldende vaste rechtspraak hoefde het college geen rekening te houden met na de hersteltermijn ontvangen gegevens. [2] In zijn uitspraak van
25 april 2023 heeft de CRvB [3] , in afwijking van eerdere vaste rechtspraak over de toepassing van artikel 54, vierde lid van de PW, geoordeeld dat het college een belangenafweging moet maken als in bezwaar alsnog de gevraagde gegevens worden overgelegd. Daarbij heeft de CRvB verwezen naar het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van het besluit om de intrekking van bijstand per opschortingsdatum te handhaven, mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak (zoals bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1120) zijn de bevoegdheden tot opschorting van het recht op bijstand en intrekking van de bijstand op grond van onderscheidenlijk het eerste en het vierde lid van artikel 54 van de PW bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken of anderszins voldoende mee te werken voor zover dat voor de verlening van bijstand van belang is.
10.1.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat uitspraak van de CRvB van 25 april 2023 geen wijziging in het standpunt tot gevolg heeft, omdat eiser met het alsnog verstrekken van de gevraagde bankafschriften tijdens de bezwaarprocedure de twijfels bij het college over de woonsituatie van eiser, niet heeft weggenomen. Deze twijfels waren er vanwege, onder meer, het lage energieverbruik (gas en elektra) dat bekend was tot december 2020. De gemachtigde van het college heeft toegelicht dat de uitnodiging voor de gesprekken in december 2020 en de opvraag van de bankafschriften vanaf december 2019 in het kader van het nog lopende onderzoek naar de woonsituatie van eiser was. De reden voor opschorting en intrekking is dat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek; het ging niet alleen om het verstrekken van bankafschriften, dat was een onderdeel van het onderzoek, maar ook om in een gesprek informatie te verstrekken over de woonsituatie en het lage energieverbruik. Ten aanzien van het feit dat eiser in februari 2021 naar aanleiding van een nieuwe aanvraag weer een bijstandsuitkering heeft ontvangen heeft de gemachtigde van het college naar voren gebracht dat er kennelijk toen geen redenen waren om de aanvraag af te wijzen. Er heeft ten tijde van de nieuwe aanvraag geen huisbezoek plaatsgevonden, waarschijnlijk vanwege het corona-virus, aldus de gemachtigde van het college.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering per 11 december 2020 in te trekken en dit bij bezwaar te handhaven. Het staat vast dat eiser tijdens de bezwaarfase alleen bankafschriften heeft ingeleverd. Eiser was ook ten tijde van het bestreden besluit nog steeds in verzuim om de informatie over zijn woonsituatie per
11 december 2020 te verschaffen die anders tijdens het gesprek zou zijn verkregen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat er gelet op het onderzoek van de sociale recherche, concrete en reële twijfels waren over de woon- en verblijfssituatie van eiser op het uitkeringsadres. Doordat eiser niet is verschenen op de gesprekken heeft het college geen behoorlijk onderzoek naar eisers recht op bijstand kunnen doen en ook niet aansluitend een huisbezoek kunnen afleggen ter vaststellen van de woon- en leefsituatie van eiser. Tijdens de bezwaarfase was het voor het college niet meer mogelijk om alsnog een huisbezoek af te leggen om met terugwerkende kracht vast te stellen of eiser in de periode waar het om gaat recht op bijstand had. Nu eiser ook in bezwaar nog steeds in verzuim is en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, komt dit voor zijn eigen risico. Gelet hierop is in bezwaar namelijk niet alsnog komen vast te staan dat eiser na de opschorting nog steeds recht op bijstand had. De onduidelijkheden over de woon- en leefsituatie en de beoordeling van het recht op bijstand blijven bestaan.
Aan de uitgebreide belangenafweging als bedoeld in voornoemde uitspraak van de CRvB wordt daarom niet toegekomen: uitgangspunt blijft dan dat het college zonder (uitgebreide) toelichting redelijkerwijs kan beslissen om de intrekking van de bijstandsuitkering na opschorting te handhaven, indien het verzuim niet geheel is hersteld.
Het feit dat eiser in februari 2021 weer een bijstandsuitkering is verstrekt acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis, omdat uit wat de gemachtigde van het college ter zitting daarover heeft gezegd de rechtbank afleidt dat eiser min of meer het voordeel van de twijfel is gegeven bij toekenning van bijstandsuitkering. Dit neemt de twijfel over zijn woonsituatie per de beëindigingsdatum, 11 december 2020, niet weg.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college de bijstandsuitkering per
11 december 2020 mocht intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht als voorzitter en
mr. I.C.A. Wilschut en mr. T.G. Klein, als leden, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 december 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:389
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575.