ECLI:NL:RBLIM:2023:7202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/03/308205 / HA ZA 22-346
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van persoonsgebonden budget door zorgkantoor na fraudeonderzoek

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van persoonsgebonden budget (pgb) van € 246.784,00 van de bewindvoerder, [naam onderbewindgestelde], die als moeder van de budgethouder, de heer [naam 1], fungeerde. De budgethouder had vanwege zijn ziekte 24 uur per dag zorg nodig, en zijn moeder had het beheer over het pgb. VGZ stelde dat er onrechtmatige bestedingen hadden plaatsgevonden, wat leidde tot een fraudeonderzoek. De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder onzorgvuldig had gehandeld door onjuiste declaraties in te dienen, wat resulteerde in een terugvordering van pgb-gelden. De rechtbank stelde vast dat de bewindvoerder verantwoordelijk was voor de onrechtmatige besteding van het pgb en dat VGZ recht had op terugbetaling van een bedrag van € 171.208,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de bewindvoerder werd afgewezen, omdat VGZ niet onrechtmatig had gehandeld door de budgethouder te verzoeken aangifte te doen tegen zijn moeder. De rechtbank veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten van VGZ.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/308205 / HA ZA 22-346
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie], h.o.d.n. [handelsnaam] , in hoedanigheid van bewindvoerder in het bewind over de goederen van [naam onderbewindgestelde] , geboren op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen.
Partijen zullen hierna VGZ en de bewindvoerder respectievelijk [naam onderbewindgestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2022, tevens houdende sommatie om binnen vijftien dagen na betekening van het exploot € 246.784,00 te voldoen, met de producties 1 t/m 52,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met de producties 1 t/m 5
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 september 2023 alsmede de spreekaantekeningen van partijen
  • de productie 53 van VGZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] is de moeder van de heer [naam 1] . Hij heeft door zijn ziekte SMA met respiratoire insufficiëntie 24 uur per dag verpleegkundige zorg in nabijheid nodig om zelfstandig te kunnen functioneren.
2.2.
De heer [naam 1] (hierna: de budgethouder) heeft op 9 januari 2018, als meerderjarige zorgbehoevende, bij VGZ (het zorgkantoor) een aanvraagformulier persoonsgebonden budget (hierna: pgb) ingediend (productie 2 dagvaarding).
2.3.
Het VGZ heeft bij toekenningsbeslissing van 20 maart 2018 die aanvraag pgb ingewilligd en aan de budgethouder met ingang van 3 januari 2018, voor het jaar 2018, een pgb van € 230.735,00 ter beschikking gesteld. Bij toekenningsbeschikking van 4 februari 2019 heeft VGZ voor het jaar 2019 een pgb van € 239.110,00 toegekend en bij toekenningsbeslissing van 7 februari 2020 voor het jaar 2020 een pgb van € 240.775,02 (productie 4 dagvaarding).
2.4.
De budgethouder is vanwege zijn lichamelijke gezondheidstoestand niet goed in staat zijn pgb te beheren. [naam onderbewindgestelde] heeft alle zorg voor de budgethouder georganiseerd (zorgovereenkomsten, producties 5 t/m 36 dagvaarding) en zorggedragen voor het volledige financiële en administratieve beheer van het pgb van de budgethouder (bijvoorbeeld de declaraties van de zorg) tot 1 september 2020. Tevens is [naam onderbewindgestelde] (mede)zorgverlener geweest van de budgethouder.
2.5.
Van de, met de zorgverleners van de budgethouder gesloten, zorgovereenkomsten maakt deel uit een zorgbeschrijving en een zorgplan van 14 november 2017 dat geldig is tot 15 januari 2023 (producties 5 t/m 36 dagvaarding). Hoofddoel van het zorgplan is het behoud van het pgb en de continuering van de aan budgethouder geboden zorg door een overname van die zorg voor 168 uur per week. In dit zorgplan is op pagina 1 - onder andere - te lezen:
“Moeder kan de verpleegkundige zorg niet geheel zelf uitvoeren. Zij is genoodzaakt om een grootdeel van de zorg over te laten nemen door familie/zzp’ers/vrienden wegens de zorgzwaarte. Voorheen heeft Moeder al eens ernstige lichamelijke klachten ondervonden door het verlenen van deze zorg. Moeder betaald zichzelf 40 uur per week en de overige 128 uur is overname van zorg door mantelzorgers en ZZP’ers.
Aandachtspunt: Om de zorg vol te kunnen houden probeert moeder, als het met de andere verzorgers van Sander te regelen is, op vakantie te gaan. Dan zal zij haar ‘eigen’ 40 uur inzetten om andere zorgverleners in te kopen. (…)”
Op pagina 9 van de zorgovereenkomst is te lezen waar een declaratie van de zorgverlener aan moet voldoen.
2.6.
VGZ heeft in augustus 2020, door twee medewerkers van de afdeling Veiligheidszaken van VGZ, drie van de vaste zorgverleners van de budgethouder - ieder afzonderlijk - laten interviewen over hun rol als zorgverlener van de budgethouder (producties 37 t/m 39 dagvaarding).
2.7.
VGZ heeft op 18 september 2020, op verzoek van de budgethouder, (opnieuw) een interview gehouden met vier - waaronder de drie voornoemde - zorgverleners van de budgethouder en de budgethouder tezamen. Bij dat gesprek was ook een juriste zijdens de budgethouder aanwezig. De drie zorgverleners die al eerder geïnterviewd waren hebben tijdens het tweede interview hun eerste verklaring ingetrokken. De geïnterviewden hebben onder andere verklaard over de verleende zorg, de besteding van het pgb door [naam onderbewindgestelde] en de door [naam onderbewindgestelde] verleende zorg. Van het tweede interview van 18 september 2020 is een verslag d.d. 26 oktober 2020 opgemaakt, dat door de juriste en de vier zorgverleners is ondertekend (productie 40 dagvaarding). De budgethouder heeft het verslag niet meeondertekend omdat hij vanwege zijn ziekte niet in staat is tot ondertekening.
2.8.
VGZ heeft bij brief van 30 oktober 2020 [naam onderbewindgestelde] geïnformeerd over het feit dat de afdeling veiligheidszaken van VGZ een fraudeonderzoek is gestart naar de besteding van het pgb van de budgethouder in de periode van 3 januari 2018 tot datum brief (productie 41 dagvaarding) en [naam onderbewindgestelde] in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
2.9.
[naam onderbewindgestelde] heeft gereageerd bij e-mail van 13 november 2020 (14:01 uur) (productie 42 dagvaarding). Zij heeft VGZ onder andere bericht dat de pgb-administratie misschien niet voor 100 % klopt, maar dat de opgegeven zorg van 24 uur per dag te allen tijde verantwoord is geleverd.
2.10.
VGZ heeft [naam onderbewindgestelde] bij brief van 4 december 2020 geïnformeerd over het resultaat van haar fraudeonderzoek (productie 43 dagvaarding). VGZ concludeert samenvattend dat [naam onderbewindgestelde] zich zorggelden heeft toegeëigend waarop zij geen recht had, alsmede dat zij heeft gefraudeerd met het pgb van de budgethouder in de periode van 3 januari 2018 tot 1 september 2020. De budgethouder is eveneens, bij afzonderlijke brief van 4 december 2020, door het VGZ geïnformeerd over het resultaat van dit fraudeonderzoek (productie 44 dagvaarding).
2.11.
VGZ heeft bij budgetvaststellingen van 11 februari 2021 de over de jaren 2018, 2019 en 2020 de uitgekeerde pgb-gelden deels afgekeurd en teruggevorderd (productie 46 dagvaarding). VGZ heeft over 2018 een bedrag van € 95.876,00, over 2019 een bedrag van € 92.796,00 en over 2020 een bedrag van € 58.112,00 teruggevorderd. De budgethouder heeft tegen die budgetvaststellingen en terugvorderingen geen bezwaar gemaakt.
2.12.
De budgethouder heeft op 20 mei 2021 aangifte tegen [naam onderbewindgestelde] gedaan (proces-verbaal van aangifte, productie 47 dagvaarding). Hij heeft ten overstaan van een verbalisant van de politie verklaard dat hij bang is om zijn pgb te verliezen en dat hij zich gedwongen voelt om aangifte te doen tegen zijn moeder ( [naam onderbewindgestelde] ) vanwege (haar) fraude met het pgb van de afgelopen drie jaar. Daarbij tekent hij aan dat hij liever geen aangifte tegen zijn moeder had hoeven doen.
De budgethouder heeft op de mondelinge behandeling in deze zaak van 18 september 2023 daarover als toehoorder nog - zakelijk weergegeven - verteld (p. 3, proces-verbaal van mondelinge behandeling):
“Ik heb die aangifte gedaan omdat door VGZ gedreigd werd dat mijn budget (pgb) zou worden stopgezet. Ik was me in bepaalde mate bewust van de consequenties van mijn aangifte, maar mijn hele leven stond op het spel. Daarom heb ik toch de aangifte gedaan. Het VGZ had duidelijk een agenda. Aan de ene kant werd mij gezegd dat het VGZ niet van steen was en aan de andere kant werd gezegd dat ik aangifte moest doen, omdat anders alles op mij verhaald zou worden, zoals ik ook al bij de politie bij mijn aangifte vertelde. Ik ben gewezen op mijn verschoningsrecht, maar ik had geen keuze. Ik wist dat dit een omslag zou betekenen in mijn privérelatie met mijn moeder.”
2.13.
De budgethouder heeft bij cessie-akte (ex art. 3:94 lid 1 BW) van 21 mei 2021 zijn vorderingen op [naam onderbewindgestelde] overgedragen op VGZ (productie 47, laatste 2 bijlagen, dagvaarding).
2.14.
[naam onderbewindgestelde] heeft bij brief van 7 juni 2021 VGZ aansprakelijk gesteld en bij brief van 10 juni 2021 gevraagd om een nadere onderbouwing van de teruggevorderde pgb-gelden (productie 49 dagvaarding).
2.15.
VGZ heeft bij brief van 8 juli 2021 (productie 50 dagvaarding) aansprakelijkheid betwist, [naam onderbewindgestelde] mededeling gedaan van de cessie van de vorderingen van de budgethouder op [naam onderbewindgestelde] aan VGZ en ter toelichting op de teruggevorderde bedragen over de jaren 2018 tot en met 2020 [naam onderbewindgestelde] bericht:
“In beginsel geven de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek aanleiding om de volledige besteding van het pgb in voornoemde drie jaren af te keuren. Cliënte heeft uit coulance evenwel 20% van de besteding van het pgb voor zorg die zou zijn verleend door uw cliënte niet afgekeurd en niet teruggevorderd. Dit omdat cliënte het voorspelbaar acht dat uw cliënte wel enige zorg heeft verleend die vanuit het pgb ingekocht mocht worden. De besteding van het pgb voor zorg die door vier andere zorgverleners zou zijn verleend, te weten mevrouw [naam 2] , mevrouw [naam 3] , mevrouw [naam 4] en de heer [naam 5] , is volledig afgekeurd.
De teruggevorderde bedragen corresponderen met de afgekeurde bestedingen van pgb-gelden.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [naam onderbewindgestelde] tot terugbetaling van pgb-gelden van in totaal € 246.784,00, te vermeerderen met rente en kosten.
3.1.1.
VGZ vordert - kort gezegd - een deel van de aan de budgethouder ter beschikking gestelde budgetten (zie rov. 2.3.) terug, omdat na fraudeonderzoek is gebleken dat een deel van de pgb-gelden is uitgekeerd op grond van onjuiste zorg-declaraties. VGZ stelt dat uit het fraudeonderzoek is gebleken dat (alleen) [naam onderbewindgestelde] verantwoordelijk is voor de onrechtmatige besteding van het pgb van de budgethouder. Met het pgb mag alleen daadwerkelijk verleende Wlz-zorg worden ingekocht, aldus VGZ. De budgethouder is verantwoordelijk voor een correcte aanwending van die pgb-gelden. Echter doordat niet de budgethouder maar [naam onderbewindgestelde] , als vertegenwoordiger en beheerder van de pgb’s tevens zorgverlener, bewust onjuiste declaraties (in haar financieel voordeel) heeft ingediend en niet de budgethouder maar [naam onderbewindgestelde] de oorzaak is van de terugvordering van pgb-gelden, heeft VGZ [naam onderbewindgestelde] aansprakelijk gesteld op grond van de navolgende gecedeerde vorderingen. VGZ stelt dat zij conform de landelijke aanpak door verzekeraars van pgb-fraude heeft gehandeld, met inachtneming van de notitie “Hulpmiddel bij beoordeling goeder trouw budgethouder” van 3 februari 2016 (productie 53 van VGZ).
3.1.2.
De budgethouder heeft bij cessie-akte van 21 mei 2021 zijn vorderingen op [naam onderbewindgestelde] aan VGZ gecedeerd, welke vorderingen zijn gebaseerd op wanprestatie (omdat [naam onderbewindgestelde] haar verplichtingen jegens de budgethouder onvoldoende is nagekomen) dan wel op onrechtmatige daad (omdat [naam onderbewindgestelde] jegens de budgethouder heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt).
3.1.3.
De geleden schade betreft de door de budgethouder terug te betalen pgb-gelden. VGZ stelt - samengevat - dat zij die schade van de budgethouder voldoende heeft onderbouwd. Zij heeft in aanvulling op haar brief van 8 juli 2021 (zie rov. 2.15) een overzicht van de ten onrechte bestede pgb-gelden overgelegd (productie 52 dagvaarding). Het overzicht betreft de ten behoeve van de zorgverleners [naam onderbewindgestelde] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , uitgekeerde pgb-gelden in de periode van 2018 tot en met 2020. Van de voornoemde personen heeft alleen [naam onderbewindgestelde] aantoonbaar een deel van de opgegeven zorg verleend, aldus VGZ. VGZ begroot de ten onrechte uitbetaalde pgb-gelden, met inachtneming van een 20 % correctie inzake de aan [naam onderbewindgestelde] als zorgaanbieder betaalde gelden, op € 246.784,00 in totaal.
3.2.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] stelt - onder meer, samengevat - dat de ter beschikking gestelde pgb-gelden volledig zijn aangewend (de budgethouder heeft altijd 168 uurs zorg gehad) en dat de niet volledig kloppende financiële administratie daaraan geen afbreuk doet. De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] betwist dan ook dat VGZ schade zou hebben geleden en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van VGZ in de kosten van deze procedure in conventie, te vermeerderen met wet wettelijke rente. De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] voert bovendien aan dat VGZ de gestelde schade niet heeft onderbouwd met urenlijsten en dergelijke, zodat ook daarom de gevorderde terugbetaling als onvoldoende gespecificeerd moet worden afgewezen. De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] heeft voorts een beroep op de artikelen 21 en 111 Rv gedaan.
in reconventie
3.3.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat VGZ onrechtmatig jegens [naam onderbewindgestelde] heeft gehandeld, met veroordeling van VGZ in een materiële en immateriële schadevergoeding, nader vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.1.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] stelt - samengevat - dat VGZ onrechtmatig jegens [naam onderbewindgestelde] heeft gehandeld door als voorwaarde voor de cessie te stellen dat de budgethouder aangifte tegen [naam onderbewindgestelde] moest doen, terwijl zij de moeder van de budgethouder is. Het stellen van die voorwaarde is immoreel en zelfs onrechtmatig; de budgethouder heeft immers een wettelijk verschoningsrecht tegenover zijn moeder. VGZ heeft de aangifte, en daarmee een (strafrechtelijk) bewijsvoordeel, verkregen door de budgethouder - die om zelfstandig te kunnen leven volledig afhankelijk is van pgb - te verplichten die aangifte te doen. De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] stelt dat [naam onderbewindgestelde] , als gevolg van die aangifte, in haar eer en goede naam is aangetast en dat VGZ, die hieraan debet is, aan [naam onderbewindgestelde] een materiële en immateriële schadevergoeding moet betalen (randnr. 74 eis in reconventie).
3.4.
VGZ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] in de proceskosten in reconventie.
in conventie en reconventie
3.5.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [naam onderbewindgestelde] / de bewindvoerder is dat VGZ niet aan haar waarheids- en substantiëringsplicht ex artikel 21 en 111 Rv heeft voldaan en dat gelet hierop VGZ niet ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2.
Dit verweer wordt verworpen. VGZ heeft bij dagvaarding de feiten en grondslag van haar vordering uiteengezet en toegelicht waarom zij uit hoofde van de door de budgethouder aan haar gecedeerde vorderingen van mening is dat zij een vorderingsrecht jegens [naam onderbewindgestelde] / de bewindvoerder heeft. VGZ heeft ter onderbouwing van haar vordering onder andere een afschrift van de cessie-akte overgelegd en toegelicht hoe zij tot de berekening en begroting van de teruggevorderde pgb-gelden is gekomen. Het verweer van [naam onderbewindgestelde] / de bewindvoerder dat VGZ niet, dan wel onvoldoende, aan haar waarheids- en substantiëringsplicht zou hebben voldaan wordt dan ook verworpen en het verdere debat van partijen - voor zover relevant - zal hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
4.3.
Niet ter discussie staat dat aan de voorwaarden van artikel 3:94 lid 1 BW is voldaan. De vorderingen van de budgethouder op [naam onderbewindgestelde] zijn op 20 mei 2021 aan VGZ gecedeerd en VGZ heeft [naam onderbewindgestelde] bij brief van 8 juli 2021 mededeling van die cessie gedaan.
De (grondslag van de) gecedeerde vordering is (voor zover relevant, als te lezen in de cessie-akte):
“…
-
dat als gevolg van de betalingen van de budgethouder over de periode 3 januari 2018 tot en met 31 augustus 2020 is komen vast te staan, of naar verwachting kan komen vast te staan, dat de budgethouder de bij de SVB gedeclareerde en door de SVB uitbetaalde gelden aan het Zorgkantoor dient terug te betalen;
-
dat de budgethouder evenwel niet of slechts voor een deel in staat is om te voldoen aan de verplichtingen die bij een pgb horen, hetgeen (mede) is veroorzaakt door het handelen van zorgverlener [naam onderbewindgestelde] …, verder te noemen "de zorgverlener". De zorgverlener (tevens moeder van budgethouder) heeft de pgb administratie in beheer gehad. … Het Zorgkantoor is van oordeel dat de zorgverlener heeft gefraudeerd met het pgb van de budgethouder en hierdoor verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onrechtmatige besteding van het pgb van de budgethouder over de periode 3 januari 2018 tot en met 31 augustus 2020;
-
dat de budgethouder van mening is dat hij vanwege (onder andere) de door het Zorgkantoor vastgestelde onrechtmatigheden, dan wel de hierboven genoemde feiten, vorderingen heeft op de zorgverlener, zulks op grond van (met name) nietigheid of vernietigbaarheid van gesloten overeenkomsten, wanprestatie, onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, of soortgelijke en / of andere vorderingen;
-
dat de budgethouder immers de onrechtmatige besteding van het pgb verwijt aan de handelwijze van de zorgverlener. Deze handelwijze strekte samengevat tot een juridisch aanvechtbare overeenkomst met de zorgverlener, respectievelijk tot onvoldoende dan wel ondeugdelijke dan wel frauduleuze uitvoering daarvan met bijvoorbeeld onjuiste declaraties. Dit resulteerde in onrechtmatige besteding van het pgb;
dat de budgethouder en het Zorgkantoor met deze cessie beogen dat de (in rechte nader vast te stellen) vorderingen van de budgethouder tegen de zorgverlener als bovengenoemd, aan het Zorgkantoor worden overgedragen. …”
4.4.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Voldoende is onderbouwd en ook niet is betwist dat [naam onderbewindgestelde] in opdracht van de budgethouder zijn pgb vanaf 3 januari 2018 tot september 2020 heeft beheerd. Ook als [naam onderbewindgestelde] op vakantie was, beheerde zij het pgb van de budgethouder. Dit beheer hield onder ander in dat [naam onderbewindgestelde] zorgdroeg voor de zorgdeclaraties die via de SVB werden uitbetaald aan zorgaanbieders op grond van de inhoud van die declaraties. De uitbetaling van pgb-gelden aan [naam onderbewindgestelde] zelf als zorgaanbieder viel daar mede onder. [naam onderbewindgestelde] handelde daarbij als beheerder respectievelijk gewaarborgde hulp van de budgethouder, zoals ook is te lezen op de ten behoeve van de budgethouder gesloten zorgovereenkomsten, die [naam onderbewindgestelde] telkens heeft meeondertekend. Deze mondelinge afspraak tussen de budgethouder en [naam onderbewindgestelde] , en de ook feitelijke uitvoering van die afspraak door hen, maakt dat [naam onderbewindgestelde] zich jegens de budgethouder heeft verbonden werkzaamheden te verrichten ter beheer en uitvoering van het pgb van de budgethouder, welke werkzaamheden voor de budgethouder vanwege zijn gezondheidstoestand een te grote belasting waren. [naam onderbewindgestelde] , die de moeder van de budgethouder is, heeft daarbij om niet gehandeld. Gesteld noch gebleken is immers dat zij een (geldelijke) vergoeding voor het door haar verrichte beheer ontving.
4.5.
De budgethouder mocht erop vertrouwen dat dit beheer zorgvuldig door [naam onderbewindgestelde] werd uitgevoerd. Voor beiden was immers duidelijk dat het hoofddoel van het zorgplan het behoud van het pgb en de continuering van de aan budgethouder geboden zorg is, door een overname van die zorg voor 168 uur per week (rov. 2.5.). Alleen op die wijze kon de budgethouder zelfstandig leven en hoefde hij niet naar een zorginstelling. [naam onderbewindgestelde] wist bovendien, dan wel wordt geacht te hebben geweten, aan welke voorwaarden een declaratie voor pgb-gelden moest voldoen (zie eveneens rov. 2.5.). Het beheer van de pgb-gelden was dan ook in ieder geval op dit punt voldoende duidelijk en is ook vanaf januari 2018 tot september 2020 door haar gedaan.
4.6.
De omstandigheid dat [naam onderbewindgestelde] geen professionele beheerder is, die om niet als moeder van de budgethouder het (financiële en administratieve) beheer van zijn pgb voerde, maakt niet dat daardoor op haar een verlaagde zorgplicht zou rusten. Ook een niet professionele, redelijk handelend en redelijk bekwame beheerder weet immers dat een declaratie ter inning van overheidsgelden in ieder geval moet berusten op een juiste weergave van de feiten. Declaraties ter verantwoording van de op grond van de zorgovereenkomsten met zorgbeschrijving en zorgplan aangewende pgb-gelden dienen kloppend te zijn. Hoewel [naam onderbewindgestelde] uitdrukkelijk - zoals uit het zorgplan blijkt - was afgeraden om meer dan 40 uur per week zorg te verlenen aan haar zoon, wist zij in ieder geval dat indien zij toch meer zorg verleende zij dit niet als zorgverlener kon doen en er in dat geval geen declarabele pgb-gelden tegenover zouden staan. Ook wist zij dat als ze op vakantie was en geen zorg verleende aan de budgethouder, zij geen pgb-gelden voor haarzelf kon innen.
4.7.
Toch heeft [naam onderbewindgestelde] als beheerder, op grond van door haar opgestelde onjuiste declaraties, pgb-gelden door de SVB laten uitbetalen, die zij direct dan wel indirect heeft geïnd, zonder dat zij tot die gelden als zorgaanbieder gerechtigd was. Zij heeft die gelden ontvangen boven op de pgb-gelden waarop zij als zorgaanbieder wel recht had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft VGZ aan de hand van de verklaringen van de budgethouder en vier zorgverleners van 18 september 2020 (p. 3, verklaring) aannemelijk gemaakt dat [naam onderbewindgestelde] de door haar gewerkte extra (niet declarabele) uren toch declareerde door die uren bij de SVB op te geven als ware deze uren door andere zorgverleners gewerkt (zie rov. 2.15.). [naam onderbewindgestelde] heeft niet aangetoond (bijvoorbeeld aan de hand van urenlijsten) dat door die (fictieve) zorgverleners relevante zorg is verleend als bedoeld in de zorgovereenkomsten, terwijl dit van haar als beheerder van het pgb wel kan worden verlangd. Het moet er in het licht van die verklaringen van 18 september 2020 dan ook voor worden gehouden dat [naam onderbewindgestelde] , via de fictief opgevoerde zorgverleners (bijvoorbeeld [naam 6] en [naam 7] ), pgb-gelden in handen kreeg terwijl zij daarop geen recht had (p. 4, verklaring). Het totaal van de, voor die fictief opgevoerde personen ter beschikking gestelde pgb-gelden is vermeld in de door VGZ bij dagvaarding overgelegde productie 52. De omvang van de ten onrechte ten behoeve van die fictieve zorgverleners uitbetaalde pgb-gelden van in totaal € 152.008,00 laat zien dat het niet slecht incidentele kennelijk foute declaraties betrof. Dit overzicht is slechts bloot, en derhalve onvoldoende, door [naam onderbewindgestelde] als de beheerder van de pgb-gelden betwist.
[naam onderbewindgestelde] heeft de stelling van VGZ, inhoudende dat [naam onderbewindgestelde] de bankrekeningen van die (fictieve) zorgverleners zou hebben beheerd, dan wel de bankpasjes van hun bankrekeningen zou hebben gehad en op die manier de pgb-gelden in handen heeft gekregen, betwist, doch die betwisting doet onvoldoende af aan het hiervoor overwogene. In de bijlage bij de e-mail van [naam onderbewindgestelde] van 13 november 2020 is op pagina 3, laatste alinea, immers te lezen dat weken waarin [naam onderbewindgestelde] meer dan 40 uur zorg verleende, zij andere personen zoals [naam 6] en [naam 7] opvoerde (productie 42 dagvaarding).
Ook heeft VGZ voldoende onderbouwd dat [naam onderbewindgestelde] gelden heeft gedeclareerd ten behoeve van [naam onderbewindgestelde] als zorgaanbieder in periodes dat zij feitelijk geen zorg verleende, omdat zij afwezig was vanwege vakanties (in Turkije) (verklaring van 18 september 2020, p. 3 en 4). [naam onderbewindgestelde] heeft hier tegenover gesteld de slechts vage verklaring op de mondelinge behandeling van 18 september 2023 dat het klopt dat zij af en toe in Turkije was, maar dat zij zich niet kan herinneren hoe de zorg voor de budgethouder toen is gedeclareerd en zij zich ook niet kan herinneren of zij toen voor zichzelf heeft gedeclareerd. Dat [naam onderbewindgestelde] niet meer transparant kan zijn in het door haar gevoerde beheer, omdat zij niet meer zou weten hoe zij in die vakantieperiodes een en ander heeft gedeclareerd, komt echter voor haar rekening en risico en toont opnieuw aan dat zij in haar zorgplicht jegens de budgethouder is tekort geschoten.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat [naam onderbewindgestelde] als beheerder ten behoeve van de inning van het pgb van de budgethouder declaraties heeft ingediend die voor een groot deel geen juiste weergave zijn van de feitelijke situatie. [naam onderbewindgestelde] heeft dit gedaan om pgb-gelden te verkrijgen waarop zij als zorgverlener geen recht had.
4.8.
Slotsom moet derhalve zijn dat [naam onderbewindgestelde] onzorgvuldig jegens de budgethouder heeft gehandeld.
4.9.
VGZ stelt dat zij uit hoofde van de cessie-akte een opeisbare vordering op de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] heeft vanwege dit onzorgvuldig handelen, doordat de budgethouder door dit onzorgvuldig handelen schade heeft geleden.
VGZ onderbouwt die schade met een overzicht van de in de periode 2018 tot en met 2020 uitgekeerde pgb-gelden. Allereerst met de ten behoeve van de vier (fictieve) zorgverleners in totaal € 152.008,00 (€ 16.653,00 + € 75.900,00 + €17.610,00 + € 41.845,00) uitgekeerde pgb-gelden. En de aan [naam onderbewindgestelde] als zorgverlener - volgens VGZ - te veel betaalde pgb-gelden, begroot op een bedrag van in totaal € 94.776,80.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] betwist dat sprake is van schade aangezien - kort gezegd - 168 uur zorg is verleend. De schade is ook onvoldoende door VGZ gespecificeerd, aldus de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] . [naam onderbewindgestelde] heeft bovendien recht op meer pgb-gelden dan door VGZ begroot, aangezien zij meer zorg heeft verleend dan VGZ, na correctie, heeft berekend.
4.10.
De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende. Niet ter discussie staat dat feitelijk 168 uur zorg aan de budgethouder is verleend. Echter, zoals hiervoor al is overwogen, heeft VGZ voldoende aangetoond dat - kort gezegd - niet al de verleende zorg, relevante zorg op grond van zorgovereenkomsten betrof. En alleen die laatste zorg geeft recht op uitkering van pgb-gelden en maakt dat VGZ rechtens gehouden is de ter beschikking gestelde pgb’s te laten uitkeren via de SVB.
4.11.
Doordat, zoals hiervoor eveneens is overwogen, voor vier, door [naam onderbewindgestelde] als beheerder (fictief) opgevoerde, zorgverleners geen (noemenswaardige, op pgb-geld te waarderen) zorg is verleend, dient al de voor hen gedeclareerde pgb-gelden als ongegrond te worden terugbetaald. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van het door VGZ overgelegde schema (productie 52, dagvaarding), waarin de ten behoeve van die vier fictieve zorgverleners in totaal ten onrechte uitbetaalde pgb-gelden zijn vermeld, te twijfelen. De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] heeft dienaangaande geen voldoende concreet verweer gevoerd, terwijl van [naam onderbewindgestelde] als beheerder van het pgb verlangd kan worden dat zij de feiten aandraagt ter onderbouwing van de door haar ingediende declaraties. De schade van de budgethouder is dan ook in ieder geval die € 152.008,00 aan terug te betalen pgb-gelden. De aan VGZ gecedeerde vordering omvat in ieder geval dit bedrag.
4.12.
De
omvangvan de schade inzake de aan [naam onderbewindgestelde] als zorgverlener uitgekeerde pgb-gelden acht de rechtbank daarentegen onvoldoende onderbouwd. Van de ten behoeve van [naam onderbewindgestelde] uitgekeerde pgb-gelden van in totaal € 118.471,00 acht VGZ 80 % te veel uitbetaald, namelijk € 94.776,80, terwijl ook uit de verklaringen van de budgethouder blijkt dat [naam onderbewindgestelde] veelal meer zorg verleende dan waartoe zij op grond van de zorgovereenkomst (maximaal 40 uren per week) met de budgethouder gehouden was. Voldoende is komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] ten onrechte zorggelden voor zichzelf declareerde in periodes dat zij op vakantie was, doch die omstandigheid rechtvaardigt onvoldoende een correctie van 80%, zijnde een terugvordering van € 94.776,80, en een toekenning van pgb-gelden van slechts 20%, namelijk € 23.694,20 in de periode van januari 2018 tot en met augustus 2020. Niet in geschil is immers dat de budgethouder kwalitatief verantwoorde zorg heeft genoten van [naam onderbewindgestelde] , in een mate die voor vergoeding in aanmerking komt. Slechts een aantal weken per jaar werd die zorg niet door haar verleend. Bij gebrek aan voldoende objectieve gegevens en het tijdsverloop sinds die verleende zorg zal de rechtbank de omvang van de schade schatten (ex art. 6:97 BW). Uit de zorgovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] (productie 27, dagvaarding) blijkt dat [naam onderbewindgestelde] per uur verleende zorg recht op maximaal € 20,00 per uur heeft. In één week is dat €800,00. Ervan uitgaande dat [naam onderbewindgestelde] , zoals de budgethouder op 18 september 2020 heeft verklaard, in 2020 twee maanden in Turkije op vakantie was (p. 3 verklaring), hetgeen door [naam onderbewindgestelde] niet gemotiveerd is weersproken, en, bij gebreke van een voldoende verklaring van [naam onderbewindgestelde] over haar vakanties in 2018 en 2019, ook wat betreft die jaren telkens twee maanden als vakantieperiode moet worden aangehouden, komt de rechtbank uit op een geschatte periode van in totaal 6 maanden vakantie waarin [naam onderbewindgestelde] geen zorg heeft verleend. De in die periode ten onrechte uitbetaalde pgb-gelden worden begroot op € 19.200,00 (24 weken x 40 uur x € 20,00). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat VGZ er zelf voor heeft gekozen om een correctie toe te passen en dat de stelling van VGZ, inhoudende dat VGZ gelet op de handelwijze van [naam onderbewindgestelde] (eigenlijk) in het geheel geen vergoeding aan haar verschuldigd was, moet worden verworpen. Het is immers het een of het ander, met andere woorden óf er wordt een redelijke vergoeding voor verleende zorg toegekend óf er vindt een integrale terugvordering plaats, zoals bijvoorbeeld in het geval van fraude. Voor die laatste optie heeft VGZ niet gekozen en past niet ter onderbouwing van de door haar ingenomen stellingen, ook niet in het licht van de feitelijke, en wel door [naam onderbewindgestelde] aan de budgethouder verleende zorg. Van de door VGZ teruggevorderde, aan [naam onderbewindgestelde] uitgekeerde pgb-gelden is derhalve slecht toewijsbaar een vordering begroot op € 19.200,00. Het verweer van de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] slaagt dan ook deels, in die zin dat de door VGZ gevorderde tergbetaling deels moet worden afgewezen.
4.13.
De totale opeisbare vordering van VGZ aan terug te vorderen pgb-gelden wordt dan ook deels vastgesteld en deels begroot op in totaal € 171.208,00 (€ 152.008,00 + €19.200,00). De schade van de budgethouder ter hoogte van die vordering jegens [naam onderbewindgestelde] is op goede grond door de budgethouder - met in achtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.8 - uit hoofde van de cessie-akte, aan VGZ gecedeerd.
4.14.
De over de toewijsbare hoofdsom van € 171.208,00 gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze, gelet op het door VGZ oorspronkelijk hoger gevorderde bedrag, eerst toewijsbaar is met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.15.
Gelet op al het bovenstaande hoeven de overige stellingen van VGZ en weren van de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] over - kort gezegd - de gevorderde betaling van de hoofdsom geen nadere beoordeling.
4.16.
VGZ vordert tevens vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (randnr. 60 - 63 dagvaarding). De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] betwist dat deze kosten gemaakt zijn en voert aan dat een enkele sommatie onvoldoende is.
4.17.
De rechtbank wijst de vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze betwist zijn, niet nader zijn gespecificeerd en omdat niet anderszins is gebleken van kosten die niet al begrepen zijn in de gebruikelijke forfaitaire proceskostenvergoeding.
De kosten die samenhangen met een enkele aanmaning (bij het exploot) tot betaling behoren tot de kosten tot voorbereiding van een geding, waarvoor de vergoeding is inbegrepen in de proceskostenbeslissing.
4.18.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] zal als de grotendeels in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank houdt daarbij rekening met de hoogte van de toegewezen hoofdsom en begroot de kosten aan de zijde van VGZ in conventie worden op:
- dagvaarding € 112,30
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
3.760,00(2,0 punten × tarief V € 1.880,00)
totaal € 9.609,30.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10-06-2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov 2.3).
in reconventie
4.19.
De in reconventie gestelde onrechtmatige daad van VGZ jegens [naam onderbewindgestelde] is onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen. Hiertoe wordt overwogen dat niet VGZ, maar de budgethouder aangifte tegen [naam onderbewindgestelde] heeft gedaan en dat hij bij de politie, voor zover relevant, op zijn verschoningsrecht is gewezen (proces-verbaal van mondelinge behandeling in deze zaak, p.3). Dat de budgethouder bij het sluiten van de cessie-akte door VGZ op onjuiste wijze onder druk is gezet of bedreigd is ook niet gebleken. De budgethouder is voldoende in de gelegenheid gesteld zich te beraden en was ook in staat om een weloverwogen beslissing te nemen. De aangifte tegen [naam onderbewindgestelde] is dan ook niet onrechtmatig door VGZ verkregen. De feiten, zoals in conventie voldoende aan bod zijn gekomen en toegelicht door VGZ, tonen bovendien aan dat [naam onderbewindgestelde] onjuiste declaraties heeft opgesteld ter inning van overheidsgelden. Dat VGZ in ruil voor de vrijwaring van de budgethouder van de budgethouder verlangde dat hij mee zou werken aan de overdracht van eventuele vorderingen jegens [naam onderbewindgestelde] acht de rechtbank dan ook niet onredelijk en maakt dat het evenmin onredelijk was om de budgethouder te vragen in het kader daarvan aangifte jegens [naam onderbewindgestelde] te doen.
4.20.
Aan een beoordeling van de gestelde schade komt de rechtbank reeds gelet hierop niet toe.
4.21.
De bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VGZ in reconventie worden begroot op € 897,00 aan salaris advocaat (1,5 punten × tarief II € 598,00).
Zoals onder rechtsoverweging 4.18 is overwogen bestaat bij een separate veroordeling in de nakosten geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10-06-2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov 2.3).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 171.208,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 9.609,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 897,00,
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM