Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 augustus 2022, tevens houdende sommatie om binnen vijftien dagen na betekening van het exploot € 246.784,00 te voldoen, met de producties 1 t/m 52,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met de producties 1 t/m 5
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 september 2023 alsmede de spreekaantekeningen van partijen
- de productie 53 van VGZ.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
dat als gevolg van de betalingen van de budgethouder over de periode 3 januari 2018 tot en met 31 augustus 2020 is komen vast te staan, of naar verwachting kan komen vast te staan, dat de budgethouder de bij de SVB gedeclareerde en door de SVB uitbetaalde gelden aan het Zorgkantoor dient terug te betalen;
dat de budgethouder evenwel niet of slechts voor een deel in staat is om te voldoen aan de verplichtingen die bij een pgb horen, hetgeen (mede) is veroorzaakt door het handelen van zorgverlener [naam onderbewindgestelde] …, verder te noemen "de zorgverlener". De zorgverlener (tevens moeder van budgethouder) heeft de pgb administratie in beheer gehad. … Het Zorgkantoor is van oordeel dat de zorgverlener heeft gefraudeerd met het pgb van de budgethouder en hierdoor verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onrechtmatige besteding van het pgb van de budgethouder over de periode 3 januari 2018 tot en met 31 augustus 2020;
dat de budgethouder van mening is dat hij vanwege (onder andere) de door het Zorgkantoor vastgestelde onrechtmatigheden, dan wel de hierboven genoemde feiten, vorderingen heeft op de zorgverlener, zulks op grond van (met name) nietigheid of vernietigbaarheid van gesloten overeenkomsten, wanprestatie, onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, of soortgelijke en / of andere vorderingen;
dat de budgethouder immers de onrechtmatige besteding van het pgb verwijt aan de handelwijze van de zorgverlener. Deze handelwijze strekte samengevat tot een juridisch aanvechtbare overeenkomst met de zorgverlener, respectievelijk tot onvoldoende dan wel ondeugdelijke dan wel frauduleuze uitvoering daarvan met bijvoorbeeld onjuiste declaraties. Dit resulteerde in onrechtmatige besteding van het pgb;
omvangvan de schade inzake de aan [naam onderbewindgestelde] als zorgverlener uitgekeerde pgb-gelden acht de rechtbank daarentegen onvoldoende onderbouwd. Van de ten behoeve van [naam onderbewindgestelde] uitgekeerde pgb-gelden van in totaal € 118.471,00 acht VGZ 80 % te veel uitbetaald, namelijk € 94.776,80, terwijl ook uit de verklaringen van de budgethouder blijkt dat [naam onderbewindgestelde] veelal meer zorg verleende dan waartoe zij op grond van de zorgovereenkomst (maximaal 40 uren per week) met de budgethouder gehouden was. Voldoende is komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] ten onrechte zorggelden voor zichzelf declareerde in periodes dat zij op vakantie was, doch die omstandigheid rechtvaardigt onvoldoende een correctie van 80%, zijnde een terugvordering van € 94.776,80, en een toekenning van pgb-gelden van slechts 20%, namelijk € 23.694,20 in de periode van januari 2018 tot en met augustus 2020. Niet in geschil is immers dat de budgethouder kwalitatief verantwoorde zorg heeft genoten van [naam onderbewindgestelde] , in een mate die voor vergoeding in aanmerking komt. Slechts een aantal weken per jaar werd die zorg niet door haar verleend. Bij gebrek aan voldoende objectieve gegevens en het tijdsverloop sinds die verleende zorg zal de rechtbank de omvang van de schade schatten (ex art. 6:97 BW). Uit de zorgovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] (productie 27, dagvaarding) blijkt dat [naam onderbewindgestelde] per uur verleende zorg recht op maximaal € 20,00 per uur heeft. In één week is dat €800,00. Ervan uitgaande dat [naam onderbewindgestelde] , zoals de budgethouder op 18 september 2020 heeft verklaard, in 2020 twee maanden in Turkije op vakantie was (p. 3 verklaring), hetgeen door [naam onderbewindgestelde] niet gemotiveerd is weersproken, en, bij gebreke van een voldoende verklaring van [naam onderbewindgestelde] over haar vakanties in 2018 en 2019, ook wat betreft die jaren telkens twee maanden als vakantieperiode moet worden aangehouden, komt de rechtbank uit op een geschatte periode van in totaal 6 maanden vakantie waarin [naam onderbewindgestelde] geen zorg heeft verleend. De in die periode ten onrechte uitbetaalde pgb-gelden worden begroot op € 19.200,00 (24 weken x 40 uur x € 20,00). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat VGZ er zelf voor heeft gekozen om een correctie toe te passen en dat de stelling van VGZ, inhoudende dat VGZ gelet op de handelwijze van [naam onderbewindgestelde] (eigenlijk) in het geheel geen vergoeding aan haar verschuldigd was, moet worden verworpen. Het is immers het een of het ander, met andere woorden óf er wordt een redelijke vergoeding voor verleende zorg toegekend óf er vindt een integrale terugvordering plaats, zoals bijvoorbeeld in het geval van fraude. Voor die laatste optie heeft VGZ niet gekozen en past niet ter onderbouwing van de door haar ingenomen stellingen, ook niet in het licht van de feitelijke, en wel door [naam onderbewindgestelde] aan de budgethouder verleende zorg. Van de door VGZ teruggevorderde, aan [naam onderbewindgestelde] uitgekeerde pgb-gelden is derhalve slecht toewijsbaar een vordering begroot op € 19.200,00. Het verweer van de bewindvoerder / [naam onderbewindgestelde] slaagt dan ook deels, in die zin dat de door VGZ gevorderde tergbetaling deels moet worden afgewezen.
3.760,00(2,0 punten × tarief V € 1.880,00)