Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[gedaagde sub 1] ,
hierna (ook) te noemen: [gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het vonnis in het incident van 14 december 2022
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met producties 5 tot en met 8
- de akte eisvermeerdering van [eiseres] met producties 24 tot en met 35
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling ter zitting van 28 juni 2023, waaronder de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.De feiten
C. voor het geval hij mocht komen te overlijden voor zijn genoemde echtgenote, zijn nalatenschap overeenkomstig artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek te verdelen onder zijn echtgenote en zijn afstammelingen en daarbij toe te delen:aan zijn echtgenote, alle bestanddelen van zijn nalatenschap, zulks onder de uitdrukkelijke last en verplichting om:
ter ontlasting en bevrijding van haar mededeelgenoten voor haar rekening en te haren laste te nemen om geheel als eigen schulden te betalen:
wanneer de waarde van de haar toebedeelde zaken verminderd met de hiervoor onder a. omschreven verplichtingen het bedrag van haar erfdeel mocht teboven gaan, wegens overbedeling uit te keren aan zijn kinderen (...): een bedrag in contanten, ten bedrage van de waarde waarmede het saldo van het haar toebedeelde haar erfdeel teboven gaat; en
aan zijn kinderen (...): de uitkering te doen door zijn echtgenote ten bedrage van ieders erfdeel;
3.Het geschil in de hoofdzaak
primairvoor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster]
subsidiairdat hij gehouden is de overbedelingsvordering van [eiseres] die is ontstaan na verdeling van de nalatenschap van [erflater] , overleden op [overlijdensdatum 2] 2006 te [overlijdensplaats 2] , per april 2022 groot
primairvoor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , overleden te [overlijdensplaats 1] op [overlijdensdatum 1] 2020, zuiver heeft aanvaard, dan wel
subsidiairdat zij gehouden is de overbedelingsvordering van [eiseres] die is ontstaan na verdeling van de nalatenschap van [erflater] , overleden op [overlijdensdatum 2] 2006 te [overlijdensplaats 2] , per april 2022 groot
primairte verklaren voor recht dat door [eiseres] rechtsgeldig bij brief van
subsidiairte vernietigen op grond van artikel 3:45 lid 1 jo. 3:51 BW, althans een beroep op deze vernietigingsgrond te aanvaarden ten aanzien van deze eenzijdige rechtshandeling;
primairte verklaren voor recht dat door [eiseres] rechtsgeldig bij brief van
subsidiairte vernietigen op grond van artikel 3:45 lid 1 jo. 3:51 BW, althans een beroep op deze vernietigingsgrond te aanvaarden ten aanzien van deze eenzijdige rechtshandeling;
primair[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, dan wel
subsidiairieder voor zich te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van
primairEUR 33.000,00, dan wel
subsidiaireen bedrag van EUR 28.830,00, dan wel
meer subsidiairEUR 6.670,00, dan wel
nog meer subsidiaireen door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, in te brengen in de nalatenschap, althans dat zij hoofdelijk dan wel ieder voor zich gehouden zijn dit bedrag aan de nalatenschap te betalen;
primairvast te stellen op EUR 10.030,53, dan wel
subsidiairop EUR 7.545,90, dan wel
meer subsidiairop een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
primair[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, dan wel
subsidiairieder voor zich te veroordelen tot betaling aan [eiseres] uit hoofde van de legitieme portie van
primairEUR 10.030,53, dan wel
subsidiairuit hoofde van EUR 7.545,90, dan wel
meer subsidiairop een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
4.De beoordeling
opzettelijkgoederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt” (artikel 184, lid 2, sub c BW) en/of dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als vereffenaars in de vervulling van hun verplichtingen als zodanig in
ernstige matetekortschieten en hun daarvan een verwijt kan worden gemaakt (sub d). Gelet op de omstandigheid dat moeder al enige jaren in een verpleeghuis verbleef, waarvan de laatste maanden op een gesloten afdeling in een kamer van 4 x 3 m, is de boedelbeschrijving die [gedaagde sub 2] heeft opgesteld voldoende aannemelijk en specifiek. Er is geen aanleiding dat, zoals [eiseres] bloot heeft gesteld, het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op enige wijze goederen van de nalatenschap aan het verhaal van schuldeisers hebben onttrokken, laat staan dat dit opzettelijk, dus met het oog op het onttrekken aan de nalatenschap, zou zijn gebeurd. Evenmin valt zonder nadere onderbouwing, die [eiseres] niet heeft gegeven, in te zien dat en waarom [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de vervulling van de verplichtingen als vereffenaar in ernstige mate tekort zijn geschoten en dat hun hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De enkele stelling dat zij wisten dat [eiseres] een vordering op moeder had met betrekking tot het vaderlijk erfdeel is hiertoe onvoldoende. Daarbij komt dat als er, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd, geen goederen met een economisch reële waarde waren of zijn, het ook niet mogelijk is, zoals [eiseres] (bloot) heeft gesteld, deze te gelde te maken.
zelfpinde en dat zij over geldzaken alleen met de boekhouder/financieel adviseur de heer Puts sprak, niet met hen. Dit heeft [eiseres] niet weersproken, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt.
joie de vivreomarmde, geen sprake is van een abnormaal uitgavenpatroon. Nu de rechtbank het tegendeel hiervan onvoldoende is gebleken, zulks mede gezien het feit dat [eiseres] haar stelling niet nader met feiten en omstandigheden heeft geconcretiseerd, hetgeen wel van haar kon en mocht worden verwacht, is die stelling - gelet op de betwisting ervan door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - niet komen vast te staan, zodat de rechtbank hieraan verder voorbijgaat.
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).