ECLI:NL:RBLIM:2023:6875

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
ROE 22/1388
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor woninguitbreiding en zwembad

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. De vergunninghouder had op 17 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een woning en het realiseren van een inpandig zwembad. Eiser, die in de naastgelegen woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld. Eiser betoogde dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de uitbreiding van de woning en het zwembad in strijd zouden zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning terecht was verleend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onevenredig nadelige gevolgen voor de bezonning en daglichttoetreding van eisers perceel, en dat de gebruiksmogelijkheden van eisers grond niet onevenredig werden aangetast. De rechtbank heeft ook overwogen dat de oppervlakte van de bijgebouwen niet groter was dan toegestaan en dat de bouw van het zwembad niet in strijd was met de bestemmingsplanregels.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning geldig blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/1388

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder,
(gemachtigde: mr. B. Jussen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

Met het besluit van 17 november 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning en het realiseren van een inpandig zwembad op de locatie [adres 1] in [woonplaats] .
Met het besluit van 25 mei 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder. Vergunninghouder is, zonder afmelding, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 4 augustus 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag is in strijd met het ter plaatse geldend bestemmingsplan ‘Kerkrade West III’ (hierna: het bestemmingsplan), omdat de uitbreiding van de woning met een eetkeuken strijdig is met de toegelaten diepte van het hoofgebouw en de realisering van het zwembad strijdig is het maximum voor de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen.
2. Eiser woont in de naastgelegen woning aan de [adres 2] in [woonplaats] .
3. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “het (ver)bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht verweerder voor de realisering van het zwemband binnenplans van het bestemmingsplan afwijken?
-
Overschrijding van gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder voor de bouw van een inpandig zwembad ten onrechte een omgevingsvergunning met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid heeft verleend. Volgens eiser mocht verweerder niet op grond van artikelen 14.2.3, onder d en 14.4.2, onder b, van het bestemmingsplan afwijken, omdat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen meer dan 110 m² bedraagt. De oppervlakte van de eetkeuken (28 m²) moet ook worden meegerekend bij de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, omdat artikel 14.2.3 op zowel bijgebouwen als aanbouwen ziet. In dat artikel wordt immers gesproken over “van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw”. Naast de oppervlakte van de eetkeuken moet volgens eiser ook de oppervlakte van een op het achtererf gelegen schuur (19,8 m²) worden meegerekend voor de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen. Dit betekent dat op het perceel van vergunninghouder 144,8 m² aan bijgebouwen en aanbouwen wordt gerealiseerd, terwijl op dat perceel maximaal 110 m² is toegestaan, gelet op de oppervlakte van het bouwperceel (635 m²). Een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan is dus niet mogelijk.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan is gelegen in de enkelbestemming “Wonen”.
5.2.
In artikel 14.2.3 van de planregels zijn bouwregels voor bijgebouwen opgenomen.
Hierin staat onder d vermeld dat bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70 m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.
5.3.
In artikel 14.4.2 van het bestemmingsplan is opgenomen wanneer verweerder van de bouwregels voor bijgebouwen kan afwijken. Hierin staat onder b dat verweerder met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.3 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70 m² tot een gezamenlijk oppervlak van 110 m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500 m².
5.4.
Tussen partijen is in geschil of verweerder op grond van artikelen 14.2.3, onder d en 14.4.2, onder b, van het bestemmingsplan mag afwijken. Concreet gaat het om de vraag of de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen meer dan 110 m² bedraagt.
5.5.
Eiser heeft in zijn beroepsgronden bevestigd dat hij, net zoals verweerder, de eetkeuken als een aanbouw ziet. Hij betoogt echter dat artikelen 14.2.3, onder d en 14.4.2, onder b niet enkel betrekking hebben op bijgebouwen, maar ook op aanbouwen. De rechtbank overweegt in dat verband dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (hierna: de Afdeling) volgt dat een planregel omwille van de rechtszekerheid letterlijk moet worden uitgelegd, nu de rechtszekerheid vereist dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, kan worden uitgegaan. Als de planregels duidelijk zijn, wordt aan een uitleg van de bedoeling van de planwetgever niet toegekomen. De rechtbank overweegt dat uit artikel 14.2.3 blijkt dat dit artikel enkel op bijgebouwen betrekking heeft. Hierin staat duidelijk dat bijgebouwen mogen worden opgericht. Een bijgebouw kan vrijstaand worden opgericht, maar ook aangebouwd aan het hoofdgebouw. Bij dat laatste mag een bijgebouw ook worden opgericht aan de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw. Simpel gezegd: een bijgebouw kan tegen een aanbouw van een hoofdgebouw worden gebouwd. Dat het woord “aanbouw” in dit artikel wordt genoemd, betekent dus niet dat dit artikel ook op aanbouwen betrekking heeft. Het gaat specifiek om het oprichten van bijgebouwen. Daar komt bij dat in de planregels een onderscheid tussen een bijgebouw en een aanbouw wordt gemaakt. [2] Dit betekent dat de oppervlakte van de eetkeuken niet wordt meegeteld bij de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen.
5.6.
Vervolgens is de vraag wat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen op het bouwperceel is. Het inpandige zwembad heeft een oppervlakte van 90 m² en de schuur heeft een oppervlakte van 19,8 m². In totaal is de oppervlakte van de bijgebouwen 109,9 m². Omdat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen dus niet groter dan 110m² is, heeft verweerder de bevoegdheid om op grond van artikel 14.4.2, onder b, van het bestemmingsplan af te wijken, mits aan de voorwaarden zoals genoemd in dat artikel wordt voldaan.
-
Overschrijding toegelaten diepte van het hoofgebouw
6. Op zitting heeft eiser aangevoerd dat het bouwplan ook niet voldoet aan artikel 14.2.1, onder a juncto i, van het bestemmingsplan. Volgens eiser kan verweerder niet in afwijking van dit artikel een omgevingsvergunning verlenen, omdat niet wordt voldoen aan de afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 14.4.1, onder c, van het bestemmingsplan. De woning heeft namelijk inclusief de eetkeuken en het zwembad een grotere diepte dan 15 meter waardoor niet wordt voldaan aan de vastgestelde maximale diepte van 15 meter voor woningen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan voor wat betreft de uitbreiding van de woning met een eetkeuken die als aanbouw kwalificeert niet voldoet aan artikel 14.2.1, onder a juncto i, van het bestemmingsplan. Verweerder heeft voor deze uitbreiding van de woning met een eetkeuken een omgevingsvergunning verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 14.4.1, onder c, van het bestemmingsplan. In geschil is daarentegen wel of het bouwplan als het gaat om het zwembad voldoet aan artikel 14.2.1, onder a juncto i, van het bestemmingsplan. Eiser voert daarover immers aan dat er sprake is van strijd omdat (a) het zwembad buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd en (b) de bouw daarom niet is toegestaan behoudens in het geval verweerder gebruik maakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 14.4.1, onder c, van het bestemmingsplan. Eiser vindt vervolgens (c), dat verweerder van die binnenplanse afwijkingsbevoegdheid geen gebruik zou kunnen maken, omdat de diepte van het zwembad ook bij de maximale diepte van de woning van 15 meter moet worden meegeteld en die maximale aantal meters dan worden overschreden als het zwembad wordt gebouwd.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 14.2.1, onder a, van het bestemmingsplan is opgenomen dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting straat of plein. Onder i van dit artikel is opgenomen dat de diepte van een hoofdgebouw maximaal de diepte van het voor het betreffende bouwperceel opgenomen bouwvlak bedraagt.
6.3.
In artikel 14.4.1, onder c, van het bestemmingsplan is opgenomen dat verweerder
met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.1 onder a juncto i, voor woningen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 15 meter.
6.4.
De rechtbank is van oordeel als het gaat om het zwembad van strijd met artikel 14.2.1, onder a juncto i, van het bestemmingsplan geen sprake is. Uit dat artikel volgt immers dat de diepte van een hoofdgebouw maximaal de diepte van het bouwvlak mag zijn. Eiser miskent echter dat het zwembad in kwestie kwalificeert als een bijgebouw en daarmee dus, mede gelet op de begrippen uit artikel 1 van de planregels, geen hoofdgebouw is of daar zoals de eetkeuken die kwalificeert als een aanbouw onlosmakelijk deel van is gaan uitmaken. Artikel 14.2.1, onder a juncto i, van het bestemmingsplan geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor bijgebouwen en dus is de bouw van het zwembad er niet mee in strijd. Bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag in hoeverre verweerder wel of geen toepassing had kunnen geven aan de genoemde afwijkingsmogelijkheid.
-
Onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding en onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van eisers gronden
7. Eiser voert verder aan dat niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in
artikel 14.4.2, onder 1 en 2 wordt voldaan. Volgens eiser zal de bouw van het inpandig zwembad ertoe leiden dat zijn woon-en leefklimaat en gebruiksmogelijkheden van zijn perceel in onevenredige mate worden aangetast. Door een muur met een lengte van 9,82 meter op de zijdelingse perceelsgrens met eiser te bouwen, komt een derde deel van eisers tuin in de lengterichting in de schaduw te liggen. Hierdoor zal aan de aanwezige beplating een aanzienlijke schade ontstaan en zullen verschillende planten het uiteindelijk gaan begeven. Gelet op de situering en de afmeting van het inpandige zwembad is door de vergunninghouder ten onrechte geen bezonningsstudie uitgevoerd. Daarnaast zal eisers uitzicht vanuit zijn serre drastisch veranderen, omdat hij naar een gemetselde muur van bijna 10 meter met een hoogte van 3 meter zal moeten kijken. Verder voert eiser aan dat de apparatuur voor het inpandige zwembad voor voortdurende geluidsoverlast zal zorgen. De palletkachel zal daarnaast bij veelvuldig gebruik voor veel rookoverlast zorgen. Ten slotte voert eiser aan dat het inpandige zwembad op vijf meter afstand van de zijdelings perceelsgrens kan worden gerealiseerd, waardoor eiser veel minder bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning zou hebben. Verweerder heeft ten onrechte hiermee geen rekening gehouden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat, in het geval verweerder met een omgevingsvergunning wil afwijken van het bepaalde in 14.2.3 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m² tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel groter is dan 500 m², aan drietal voorwaarden moet worden voldaan (artikel 14.4.2, onder b). Deze voorwaarden zijn als volgt:
er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad.
7.2.
Tussen partijen is in geschil of aan de voorwaarden onder de punten 1 en 2 wordt voldaan.
7.3.
De rechtbank overweegt dat op zitting tussen partijen discussie over de bewijslastverdeling bestond. In dat verband overweegt de rechtbank dat eiser gelijk heeft dat het, gelet op de formulering van artikel 14.2.3, aan verweerder is om na te gaan of er door het bouwplan geen onevenredige nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op eisers perceel ontstaan. Hoe verweerder dat doet is echter aan hem. Er bestaat dus geen verplichting voor verweerder om een bezonningsstudie te laten uitvoeren. Wel kan het ontbreken van een bezonningsstudie tot gevolg hebben dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij vindt dat aan artikel 14.2.3 is voldaan.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder echter terecht heeft geconcludeerd dat aan de punten 1 en 2 van artikel 14.2.3 van het bestemmingsplan is voldaan. Zij overweegt daartoe als volgt. De rechtbank start met de bezonning. De rechtbank stelt vast dat hoewel er geen bezonningsstudie is verricht, verweerder het bezonningsaspect wel bij de beoordeling van het bouwplan heeft betrokken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er door het bouwplan geen onevenredige nadelige gevolgen voor de bezonning en daglichttoetreding op eisers perceel ontstaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat ten tijde van het bestreden besluit eisers achtertuin met hoge hagen van twee meter is omringd en er een bijgebouw in zijn achtertuin staat dat nog hoger is dan de hagen, waardoor de hagen en het bijgebouw al effect op de bezonning op eisers achtertuin hebben. Daarbij is nog van belang dat enkel een deel van zijn tuin gedurende bepaalde momenten op de dag geheel in de schaduw zal komen te liggen. Dat is geen klein deel, maar niet zodanig groot dat het onevenredig wordt. Verder merkt de rechtbank nog op dat het zwembad met een bouwhoogte van 3 meter in overeenstemming met de planregels is. In artikel 14.2.3, onder b en c is immers bepaald dat bijgebouwen met een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter mogen worden gebouwd. Enkel voor de gezamenlijke oppervlakten aan bijgebouwen is een omgevingsvergunning verleend. Nu er door het bouwplan geen onevenredig nadelige gevolgen voor de bezonning in eisers achtertuin zal ontstaan, is een aanvullend onderzoek hiernaar vanuit de vergunninghouder of verweerder dan ook niet nodig.
7.5.
Ten aanzien van de voorwaarde over de onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden overweegt de rechtbank dat eiser met de verlening van de omgevingsvergunning nog steeds van zijn tuin gebruik kan maken. Ook al zou een deel van zijn tuin in de schaduw komen te liggen, dan nog kan eiser van zijn tuin gebruik maken.
Er is dan ook geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van eisers perceel.
7.6.
Wat betreft het betoog van eiser over zijn uitzicht overweegt de rechtbank dat het bestemmingsplan de bouwhoogte van het inpandige zwembad toestaat en dat een groot deel van het inpandige zwembad voor eiser niet zichtbaar zal zijn vanwege de aanwezige hagen en bijgebouw op zijn perceel. Daar komt bij dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. [3] In dit geval gaat het om een stedelijke omgeving, waar een belemmering van het uitzicht vaak moeilijk te vermijden is als een bouwplan wordt gerealiseerd. Dat heeft verweerder in de belangenafweging kunnen meewegen.
7.7.
Wat betreft de geluidsoverlast overweegt de rechtbank dat uit de bouwtekening van 2 november 2021 is gebleken dat het zwembadwater wordt verwarmd met een pelletkachel met boiler waarop zonnepanelen worden aangesloten. Verweerder heeft terecht gesteld dat de zonnepanelen en de pelletkachel vrijwel geen geluid produceren en om die reden zal eiser door de verleende omgevingsvergunning geen geluidsoverlast ervaren. Over de rookoverlast door de pelletkachel overweegt de rechtbank dat de afvoer van de pelletkachel op het dak is gesitueerd zoals dat volgens het Bouwbesluit 2012 is vereist. Dat eiser desondanks veel rookoverlast zal ervaren, heeft hij enkel gesteld zonder dit nader te onderbouwen.
7.8.
Eiser heeft ook nog betoogd dat verweerder had moeten onderzoeken of het inpandige zwembad op een andere plek of het perceel van vergunninghouder kon worden gesitueerd en heeft daarbij op zitting gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van
16 oktober 2023 [4] . De rechtbank overweegt in dat verband dat uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder over het bouwplan moet beslissen zoals dat is ingediend. Als een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [5]
7.9.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met het bouwen van het zwembad op een andere locatie in de tuin van vergunninghouder een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Eiser heeft namelijk niet voldoende concreet aangegeven waar in de tuin het zwembad zou moeten komen te staan en dat met de bouw op een bepaalde plek in de tuin voor de vergunninghouder een gelijkwaardig resultaat wordt bereikt. Dat de verplaatsing van het zwembad op een andere plek in de tuin dan direct langs zijn eigen tuin voor eiser aanmerkelijk minder bezwaren met zich meebrengt, kan de rechtbank wel volgen, echter gaat het er ook om dat met deze verplaatsing voor vergunninghouder een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt en dat laatste is, zoals overwogen, niet gebleken. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank maakt het voorgaande niet anders, nu in die zaak wel alternatieven mogelijk waren waarbij het nadeel van eisers kon worden weggenomen door diverse concrete en relatief kleine aanpassingen van het bouwplan die een nagenoeg gelijkwaardig resultaat voor vergunninghoudster tot gevolg zouden hebben. Een verplaatsing van het zwembad in deze zaak zou in feite betekenen dat het zwembad los zou moeten komen te staan van de woning van vergunninghoudster en dat is geen gelijkwaardig resultaat ten opzichte van wat er is aangevraagd, namelijk een inpandig zwembad.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 23 november 2023
griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2402, 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1954 en 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1836.
2.In artikel 1 onder u van de planregels is bijgebouw gedefinieerd als een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. In artikel 1 onder c van de planregels is een aanbouw gedefinieerd als een gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:503.
5.Zie de uitspraak van 13 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787.