ECLI:NL:RBLIM:2023:6634

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
ROE 23/2370
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op grond van de Opiumwet

Op 15 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Heerlen had op 9 oktober 2023 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van twaalf maanden, na het aantreffen van harddrugs en druggerelateerde attributen tijdens een politieonderzoek. Verzoeker, die huurder van de woning is, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter overwoog dat de aangetroffen hoeveelheid heroïne en de aanwezigheid van attributen die duiden op drugshandel, zoals een weegschaal en verpakkingsmaterialen, voldoende grond gaven voor de sluiting. Verzoeker voerde aan dat de aangetroffen heroïne voor eigen gebruik was en dat hij niet op de hoogte was van de druggerelateerde spullen van zijn huisgenoot. De voorzieningenrechter achtte deze stelling ongeloofwaardig en concludeerde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij opmerkte dat de burgemeester de belangen van de openbare orde zwaarder mocht laten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/2370

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.P.H.M. Bergmans),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.P.J.M. Quaedvlieg).

Inleiding

In het besluit van 9 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 17 oktober 2023 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij e-mailbericht van 16 oktober 2023 heeft de burgemeester ingestemd met opschorting van het bestreden besluit in afwachting van een uitspraak in deze voorlopige voorzieningenprocedure.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er spoed?
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Normaal gesproken is het de bedoeling dat iemand die het niet eens is met een besluit, daartegen eerst in bezwaar gaat bij het bestuursorgaan zelf. Als het bestuursorgaan een beslissing heeft genomen op dat bezwaar, kun je daartegen in beroep. Pas in beroep kijkt een rechter naar de zaak. Bij uitzondering kan een (voorzieningen)rechter al eerder, tijdens de bezwaarprocedure, naar de zaak kijken. Er moet dan wel een spoedeisend belang zijn. [1] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan moet verzoeker zijn woning verlaten. De voorzieningenrechter zal inhoudelijk naar de zaak kijken om te beoordelen of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
Wat zijn de relevante feiten en omstandigheden?
2. Verzoeker is huurder van de woning. Op 20 juli 2023 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning. De aanleiding daarvoor was de aanhouding van verzoeker en de man, die op dat moment bij verzoeker inwoonde (hierna: huisgenoot), in verband met de handel in verdovende middelen op straat in [plaats] . In de woning heeft de politie het volgende aangetroffen:
-
slaapkamer 1: een geldbedrag van € 810,00 in een paar schoenen, kleine witte vouwpapiertjes met het opschrift Rolex (die gebruikt worden om harddrugs in te vouwen), een geldbedrag van € 4.000,00 in een jas, een flesje Blue Tube/Blue 69 van 20 ml (waarvan ambtshalve bij de politie bekend is dat dit soort flesjes doorgaans MDMA bevatten) en een medicijndoosje op naam van zijn huisgenoot;
-
slaapkamer 2: een doosje met netto 5 gram heroïne, een weegschaal met daarop een bruine stof, een aantal zeven met daarop een bruine stof, verpakkingsmaterialen, opscheplepels, potjes en plastic zakjes met versnijdingsmateriaal voor het versnijden van heroïne.
2.1.
Uit de indicatieve testen is de politie gebleken dat de aangetroffen bruine stof op de weegschaal en zeven heroïne betrof en de 5 gram netto heroïne is ook MMC positief getest.
2.2.
In een brief van 18 september 2023 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld dat hij het voornemen heeft de woning te sluiten voor een periode van 12 maanden. Op 27 september 2023 heeft verzoeker gezegd wat hij daar van vindt. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen, waarbij is besloten om verzoekers woning te sluiten voor twaalf maanden.
2.3.
Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niets afwist van de in de eerste slaapkamer aangetroffen attributen en geld. Deze spullen waren volgens verzoeker van zijn huisgenoot. Verzoeker stelt dat hij de aangetroffen spullen in de tweede slaapkamer voor het versnijden van harddrugs gevonden had in de hal van het appartementencomplex. Hij dacht dat het keukenspullen waren. De aangetroffen heroïne in de tweede slaapkamer is van hem en is voor eigen gebruik. Dit gebruik is naar de mening van verzoeker voortgekomen vanuit medische klachten. Hij lijdt namelijk aan Periodic Limb Movement Disorder (PLMD) en heeft dit onderbouwd met medische stukken. Verzoeker stelt dat hij zo min mogelijk te maken wil hebben met personen uit het drugsmilieu en om die reden grotere hoeveelheden heroïne (van 5 gram) in één keer koopt. Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van drugshandel vanuit de woning. Van meldingen van drugsoverlast vanuit de woning is ook niet gebleken. Verzoeker benadrukt dat er geen ‘loop’ was naar de woning. Volgens verzoeker heeft verweerder dan ook de noodzaak tot het sluiten van de woning onvoldoende onderbouwd. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de meldingen over drugsoverlast vanuit zijn auto niet aantonen dat eiser in drugs handelde. Verzoeker merkt in dit kader op dat deze meldingen waarschijnlijk betrekking hadden op momenten dat hij vanuit zijn auto drugs voor eigen gebruik kocht. Met betrekking tot de mate van verwijtbaarheid heeft verzoeker aangevoerd dat de in zijn slaapkamer aangetroffen heroïne van hem was, maar dat hij niet op de hoogte was van de andere spullen (weegschaal, zeven, versnijdingsmiddel). Hij had deze op de gang gevonden. Verder heeft verzoeker gesteld dat een woningsluiting van twaalf maanden niet evenredig is en niet in verhouding staat tot de aangetroffen situatie. De burgemeester had volgens verzoeker in dit geval kunnen volstaan met een waarschuwing. Verzoeker heeft er nogmaals op gewezen dat zijn heroïnegebruik voortvloeit uit zijn medische problematiek en dat hij zich in een lastige situatie bevindt. Zijn woning is de enige stabiele factor, die hij heeft. Verzoeker geeft aan dat hij het financieel moeilijk heeft. Hij moet zien rond te komen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en hij krijgt hulp van budgetbeheer. Gezien zijn inkomen kan hij geen dubbele huurlasten dragen. Verzoeker heeft verder geen sociaal netwerk om op terug te vallen.
Juridisch kader
3. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Heroïne is een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet.
3.1.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester het zogenaamde “Damoclesbeleid Heerlen” (beleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het beleid volgt dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning als uitgangspunt geldt dat de woning voor twaalf maanden wordt gesloten [2] . In het geval van een geringe overschrijding van de, in de Aanwijzing Opiumwet bedoelde, gebruikershoeveelheid wordt niet overgegaan tot sluiting wanneer uit feiten en omstandigheden voldoende overtuigend blijkt dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs enkel bestemd zijn voor eigen gebruik [3] . Deze uitzondering is niet van toepassing als het aannemelijk is dat betrokkene handelde in drugs. Indicaties hiertoe zijn:
- de aanwezigheid van weegschaaltjes en/of gripzakjes en/of versnijdingsmiddel;
- de aanwezigheid van (vuur)wapens en/of sommen contant geld en/of meerdere (prepaid) mobiele telefoons;
- verklaringen van personen dat zij in de woning drugs hebben gekocht;
- meldingen van buurtbewoners over dealactiviteiten in/of vanuit de woning;
- het in de woning aantreffen van drugsgebruikers en/of handelaren.
Bevoegdheid om de woning te sluiten
4. Niet in geschil is dat door de politie tijdens de doorzoeking van de woning van verzoeker op 20 juli 2023 heroïne is aangetroffen die op lijst I van de Opiumwet staat en dat de hoeveelheid daarvan (tien keer) meer is dan toegestane gebruikershoeveelheid van 0,5 gram.
4.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de in de woning aangetroffen heroïne voor eigen gebruik aanwezig is in verband met zijn medische aandoening. Verzoeker heeft aangegeven dat hij een grotere hoeveelheid dan de toegestane gebruikershoeveelheid heroïne in huis heeft, omdat hij niet elke dag in contact wil staan met een dealer.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de hoeveelheid heroïne die is aangetroffen een overschrijding is van de grens voor eigen gebruik, maar – gelet op het feit dat verzoeker verslaafd is – deze heroïne voor eigen gebruik zou kunnen zijn. Maar, gelet op de wijze waarop de woning van verzoeker in beeld is gekomen [4] , het feit dat er geen sprake is geweest van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid, de aanwezigheid in de woning van een weegschaal, zeven, verpakkingsmaterialen, opscheplepels, potjes, plastic zakjes met versnijdingsmateriaal voor het versnijden van heroïne en de grote sommen geld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangetroffen heroïne alleen bestemd was voor eigen gebruik. De burgemeester was daarom in beginsel op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak en evenredigheid
5. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [5] . Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [6] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak tot sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraken van 6 juli 2022 [7] heeft de Afdeling aanleiding gezien een aantal verduidelijkingen in de rechtspraak aan te brengen.
5.1.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Dat er geen sprake is van ‘loop’ naar de woning, betekent niet dat de burgemeester de sluiting van de woning niet noodzakelijk heeft kunnen achten. In de woning is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Daarnaast zijn in de woning (meer specifiek in verzoekers slaapkamer) aan drugshandel te relateren attributen aangetroffen, zoals een weegschaal en zeven, verpakkingsmaterialen en versnijdingsmiddelen. Dit rechtvaardigt de aanname dat er sprake is van feitelijke drugshandel in of vanuit de woning. De stelling van verzoeker dat hij de attributen gevonden had in de hal van het appartementencomplex en dacht dat het keukenspullen waren, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter acht deze stelling van verzoeker ongeloofwaardig, omdat hij zelf verslaafd is aan heroïne en verondersteld mag worden dat hij in die hoedanigheid kennis heeft van drugsgerelateerde attributen en de heroïne resten op de weegschaal en de zeven herkent. In de woning is bovendien een grote som aan contant geld aangetroffen. Ook dit rechtvaardigt de aanname dat er sprake is van feitelijke drugshandel in of vanuit de woning. Dat, zoals verzoeker betoogt, dit geld van zijn huisgenoot was en niet van hem, maakt het voorgaande niet anders. De aanleiding voor het politieonderzoek in de woning was namelijk de aanhouding van verzoeker én zijn huisgenoot voor het straatdealen vanuit de auto van verzoeker. Verzoeker was de bestuurder. In zijn auto werd een forse hoeveelheid harddrugs achter de bijrijdersstoel gevonden, maar ook aan de bestuurderskant werd onder de voetmat 0,2 gram en 0.3 gram heroïne aangetroffen. Verzoekers stelling dat hij zijn huisgenoot had opgehaald van zijn werk en geen sprake was van dealen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de harddrugs die aan zijn kant van de auto onder de voetmat is gevonden. De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het zeer aannemelijk is dat naast zijn huisgenoot ook verzoeker zich bezig hield met handel in harddrugs, gelet op de drugshandel gerelateerde meldingen met betrekking tot zijn auto en de drugsgerelateerde attributen en versnijdingsmiddelen, die in zijn slaapkamer zijn aangetroffen. De burgemeester heeft er ook op gewezen dat de woning in een kwetsbare buurt ligt, waardoor de noodzaak op te treden extra noodzakelijk is. De burgemeester heeft ook betekenis mogen toekennen aan het feit dat de gemeente Heerlen in het grensgebied ligt en daardoor gevoeliger is voor drugscriminaliteit dan in de rest van Nederland. Met sluiting wordt dan ook een signaal afgegeven aan de buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk is. De voorzieningenrechter zal vervolgens beoordelen of sluiting, gegeven de noodzaak daartoe, ook evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid van verzoeker en de gevolgen van de sluiting van belang.
5.4.
Niet gesteld en ook is niet gebleken dat er sprake is van verminderde of ontbrekende persoonlijke verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker. Voor zover verzoeker stelt dat hij niet op de hoogte was van de in de slaapkamer van zijn huisgenoot aangetroffen vouwpapiertjes (om harddrugs in te vouwen) en het forse geldbedrag, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker als huurder van de woning verantwoordelijk is voor wat er zich in zijn woning afspeelt en ook voor wat er in de woning is aangetroffen. Dat verzoeker op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
5.5.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning tijdelijk moet verlaten. Dit is, gelet op de met een woningsluiting te dienen zwaarwegende algemene belangen, op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat een woningsluiting onevenredig is. Dat kan anders worden als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen [8] . Dat is in het geval van verzoeker niet het geval. De woning is niet specifiek aangepast aan eisers medische klachten. Uit de door verzoeker overgelegde medische stukken blijkt niet dat hij om medische redenen is aangewezen op de woning of dat een tijdelijk verblijf ergens anders om medische redenen onverantwoord of onevenredig belastend voor hem is. De voorzieningenrechter overweegt verder dat een woning, die gelijkvloers is, wellicht wenselijk voor verzoeker zou zijn in verband met zijn medische aandoening, zoals hijzelf stelt, maar niet is gebleken dat hij daarom van de huidige woning afhankelijk is. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter in de medische klachten van verzoeker geen reden om de woningsluiting onevenredig te achten.
5.6.
Verzoeker heeft nog aangevoerd dat hij door de woningaansluiting dakloos zal worden. Hij heeft geen familie of sociaal netwerk, waar hij op kan terugvallen. Daarnaast heeft hij het financieel moeilijk (en heeft hij hulp van budgetbeheer) en kan hij geen dubbele huurlasten dragen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om van woningsluiting af te zien. De burgemeester heeft in het bestreden besluit gewezen op de verschillende mogelijkheden voor opvang (daarbij ook rekening houdend met zijn verslaving aan harddrugs), mocht hij zelf geen woning kunnen vinden. Dat verzoeker door de sluiting van zijn woning geen onderdak kan financieren, heeft verzoeker gesteld maar niet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft begrip voor verzoekers betoog dat zijn woning de enige stabiele factor is in zijn leven en dat de sluiting desastreuse gevolgen voor hem heeft. De gevolgen van de sluiting zullen voor hem inderdaad groot zijn. Gelet op de ernst van wat de situatie voor de buurt waar eiser in woonde, en omdat verzoeker zich zelf in deze situatie heeft gemanoeuvreerd, maken deze grote gevolgen het besluit van de burgemeester niet onevenredig..
5.7.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat sluiting van de woning van verzoeker gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de belangen van de bestrijding van actieve drugshandel en handhaving van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker bij het behoud van zijn woning. In wat verzoeker heeft aangevoerd liggen ook geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb besloten op grond waarvan de burgemeester, in afwijking van zijn beleid, had moeten afzien van een woningsluiting of had moeten volstaan met een waarschuwing. Wel vraagt de voorzieningenrechter zich af of de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat een sluiting van twaalf maanden hier op zijn plaats is, zeker nu de burgemeester zelf stelt dat van een ‘loop’ naar de woning van drugsverslaafde personen niet gebleken is. Dit heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot gevolg dat er nu een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Het motiveringsgebrek kan namelijk in het besluit op bezwaar door de burgemeester worden hersteld.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 november 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie in dit verband artikel 1, sub II, onder a, van het beleid.
3.Dit is bepaald in artikel 1, sub II, onder b, van het beleid.
4.Te weten dat bij een verkeerscontrole onder de voetmat aan de bestuurderskant van verzoekers auto 0,2 gram heroïne en 0,3 gram cocaïne is aangetroffen en in een zwarte tas achter de bijrijdersstoel 5 gripzakjes inhoudende 2,7 gram cocaïne, 15 sealtjes inhoudende 12,3 gram cocaïne, 16 gripzakjes inhoudende 15 gram heroïne en 4 sealtjes inhoudende 2,8 gram cocaïne.
8.Zie de onder rechtsoverweging 5 vermelde overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019.