ECLI:NL:RBLIM:2023:6606

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
C/03/320420 HA RK 23-127
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanpassing van het vrij te laten bedrag en boedeloverzicht in schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris met betrekking tot de aanpassing van het vrij te laten bedrag (vtlb) en het boedeloverzicht in de schuldsaneringsregeling van de saniet. De appellante, handelend onder de naam van de bewindvoerder, heeft verzocht om het vtlb met terugwerkende kracht aan te passen en om het kostgeld van € 250,- niet op te nemen in het boedeloverzicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om aanpassing van het vtlb niet-ontvankelijk is, omdat dit verzoek niet binnen de wettelijke termijn van vijf dagen na de beschikking van de rechter-commissaris is ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek om het kostgeld niet op te nemen in het boedeloverzicht wel ontvankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de rechter-commissaris ten onrechte het kostgeld heeft meegenomen in de berekening van de boedelafdracht, aangezien de saniet in een lagere inkomensgroep valt en de dochter van de saniet niet als kostendelende inwoner kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en bepaald dat het kostgeld niet mag worden opgenomen in de tabel boedelbijdragen van mei 2022 tot en met april 2023.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/320420 / HA RK 23-127
Beschikking ex artikel 315 Faillissementswet van 10 oktober 2023
in de zaak van
[appellante] , handelend onder de naam [handelsnaam] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [saniet],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat mr. Q.J. van Riet,
tegen de beschikking namens de rechter-commissaris mr. P. Hoekstra (hierna: de rechter-commissaris) in de schuldsaneringsregeling van [saniet] (hierna: [saniet] ).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van [appellante] ex artikel 315 Faillissementswet (Fw) met bijlagen 1 t/m 5, ter griffie ontvangen op 20 juli 2023,
- het e-mailbericht met 5 (ongenummerde) bijlagen van mr. Van Riet, ter griffie ontvangen op 7 september 2023,
- de brief van mevrouw [naam bewindvoerder] (hierna: [naam bewindvoerder] ), ter griffie ontvangen op 11 september 2023,
- de mondelinge behandeling van 12 september 2023,
- het e-mailbericht met bijlagen (aanvangsverslag 15 juni 2022 en vervolgverslag 29 november 2022) van [appellante] ,
na de mondelinge behandelingter griffie ontvangen op 12 september 2023.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Riet.
[naam bewindvoerder] is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1.3.
Vervolgens is de beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft op 21 juli 2014 met ingang van 1 augustus 2014 (beschermings)bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [saniet] . Met ingang van 16 mei 2018 is [appellante] benoemd tot bewindvoerder (bijlage 1 bij beroepschrift).
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2022 is [saniet] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (verder Wsnp) met benoeming van mr. P. Hoekstra tot rechter-commissaris en [naam bewindvoerder] voornoemd tot bewindvoerder (verder: de bewindvoerder), onder toekenning van insolventienummer: C/03/22/48 R (bijlage 2 bij beroepschrift).
2.3.
Bij het aanvangsverslag van 15 juni 2022 heeft de bewindvoerder een vtlb calculatie gemaakt. Daarbij is aan inkomsten een tegemoetkoming inwonenden opgenomen van € 500,00. Het vtlb is berekend op € 715,39. Het aanvangsverslag is op 15 juni 2022 onder meer aan [appellante] gezonden.
2.4.
In het vervolgverslag van 29 november 2022 heeft de bewindvoerder een vtlb calculatie gemaakt. Daarbij is aan inkomsten een tegemoetkoming inwonenden opgenomen van € 250,00. Het vtlb is berekend op € 723,02. Bij het verslag was een tabel boedelbijdragen gevoegd. Tot en met oktober 2022 bedroeg het tekort aan boedelafdracht € 312,37. Het vervolgverslag is op 29 november 2022 aan (het kantoor van) [appellante] gezonden.
2.5.
Bij e-mail van 15 juni 2023 heeft de bewindvoerder aan [appellante] het volgende laten weten:

De RC wijst mij er (terecht) op dat ik in de kolom inkomen het te ontvangen kostgeld niet heb opgenomen. Recofa stelt dat dit geacht moet worden te zijn ontvangen, ongeacht de feitelijke situatie. Ik heb de tabel boedelafdrachten conform opgemaakt (bijgevoegd) en dan is er een forse betaalachterstand. Ik verzoek u een voorstel te doen hoe die achterstand in te lopen voor het einde van de regeling.” (bijlage 1 bij bijlage 3 bij beroepschrift)
In de bijgevoegde tabel boedelbijdragen was 13 maal een bedrag van € 250,00 aan inkomen (kostgeld) opgenomen voor 12 maanden (mei 2022 tot en met april 2023). Het tekort aan boedelafdracht bedroeg tot en met mei 2023 € 3.330,19.
2.6.
Bij e-mail van 3 juli 2023 heeft [appellante] een e-mail gestuurd naar de bewindvoerder, met – voor zover thans van belang – de volgende inhoud:

Ik wil u dan ook verzoeken om met terugwerkende kracht het vtlb en de bijbehorende boedelbijdrage te herberekenen over de periode dat cliënte nog meerderjarige inwoners had.” (bijlage 2 bij bijlage 3 bij beroepschrift)
Daarop antwoordde de bewindvoerder diezelfde dag:

Misschien moet u dan beroep in stellen tegen de beslissing van de RC.Dié stelt namelijk het VTLB vast, niet de Raad voor Rechtsbijstand.Ik pas dan ook niets aan met of zonder terugwerkende kracht.” (bijlage 2 bij bijlage 3 bij beroepschrift)
2.7.
Op 12 juli 2023 heeft [appellante] de rechter-commissaris verzocht om de bewindvoerder op te dragen een nieuwe vtlb-berekening te maken, waarbij met terugwerkende kracht de juiste inkomstencategorie 1 wordt toegepast en de correctie wegens fictief ontvangen kostgeld daardoor niet langer leidt tot een met terugwerkende kracht berekende (forse) achterstand in de boedelafdracht (bijlage 3 bij beroepschrift).
2.8.
Bij brief van 17 juli 2023 is het verzoek als volgt afgewezen:

Er is geen sprake van dat het vtlb met terugwerkende kracht is aangepast. Wel is het zo dat in het boedeloverzicht de inkomsten op verzoek van de rechter-commissaris zijn aangepast door de Wsnp-bewindvoerder, overeenkomstig het vtlb dat er al lag.
De rechter-commissaris had goede reden om dat aan de bewindvoerder te vragen en de bewindvoerder had goede reden om het boedeloverzicht te veranderen omdat er immers een kostgeld/huurovereenkomst bestond tussen saniet en haar dochter, op grond waarvan saniet maandelijks recht had op een kostgeldvergoeding van € 250,- per maand.
Saniet heeft die maandbedragen niet geïnd, terwijl zij zich in de Wsnp dient in te spannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, voor zover zij daarop aanspraak kan maken. En dat kon dus in dit geval. Waarom de dochter geen kostgeld heeft betaald of waarom saniet haar dochter daarop niet heeft aangesproken, weet de rechter-commissaris niet maar is ook niet van belang.
Daarbij is vermeld dat de beslissing is te beschouwen als een beslissing ex art. 317 Faillissementswet (hierna: Fw) (bijlage 4 bij beroepschrift).

3.Het beroep en de gronden

3.1.
[appellante] verzoekt, na verduidelijking van haar verzoek, de rechtbank:
- de beschikking d.d. 17 juli 2023 van de rechter-commissaris zo nodig met aanvulling en/of
verbetering van de gronden te vernietigen en het vtlb in de schuldsaneringsregeling van [saniet] over de periode van mei 2022 tot de datum waarop ten aanzien van [saniet] de toepassing van de Wsnp is uitgesproken, aan te passen met inachtneming van al hetgeen bij het beroepschrift is aangevoerd, zodat van een boedelachterstand niet langer sprake is.
3.2.
[appellante] stelt daartoe – samengevat – dat de bewindvoerder het vtlb heeft berekend door 95% van het inkomen van [saniet] als uitgangspunt te nemen, in plaats van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Door deze fout krijgt [saniet] niet de mogelijkheid aan de boedel af te dragen, althans niet zonder fors onder het bestaansminimum uit te komen. In genoemde periode had [saniet] een inwonend meerderjarig kind. De bewindvoerder gaat uit van zowel een bedrag van € 250,- per maand inkomen wegens kostgeldvergoeding als van een beslagvrije voet over het inkomen dat, juist vanwege een meerderjarig inwonend kind, ver onder de bijstandsnorm lag en door de kostendelersnorm niet naar de toepasselijke bijstandsnorm kon worden aangevuld, hetgeen neerkomt op het twee keer verdisconteren van een inwonend meerderjarig kind, aldus [appellante] .

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid: kwalificatie van het verzoek

4.1.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of [appellante] ontvankelijk is in haar hoger beroep. De rechtbank begrijpt dat het verzoek tweeledig is: [appellante] komt op tegen de afwijzing om (A) het vtlb met terugwerkende kracht aan te passen en (B) het kostgeld op het boedeloverzicht te verwijderen. Van belang hierbij is welke kwalificatie gegeven moet worden aan deze verzoeken.
4.2.
Ontvankelijkheid verzoek A
4.2.1.
De rechtbank kwalificeert het verzoek onder A als een verzoek genoemd in artikel 295 lid 3 Fw dat bepaalt dat de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar, de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking het bedrag, bedoeld in het tweede lid (beslagvrije voet wordt buiten de boedel gelaten), kan verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag én dat de rechter-commissaris aan zijn beschikking voorwaarden kan verbinden en terugwerkende kracht kan verlenen.
4.2.2.
Echter, nu van een dergelijke beschikking geen hoger beroep kan worden ingesteld, zulks ingevolge het bepaalde in artikel 315 lid 2 Fw, is [appellante] niet-ontvankelijk in dit deel van haar verzoek. Daaraan doet niet af dat in de rechtspraak een nuancering hierop is aangebracht – de rechtbank verwijst in dit verband naar HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7537 – en onder omstandigheden sprake kan zijn van een verruiming van de beroepsmogelijkheden in het kader van de vaststelling van het vrij te laten bedrag. Immers, die verruiming heeft alleen betrekking op de vaststelling van de beslagvrije voet, zijnde slechts één element van het vrij te laten bedrag, en niet tevens op het (bovenop de beslagvrije voet) door de rechter-commissaris vast te stellen aanvullend nominaal bedrag, het tweede element van het vrij te laten bedrag.
4.2.3.
Voor zover [appellante] bedoeld heeft op te komen tegen de vaststelling van het vtlb in het aanvangsverslag en eerste vervolgverslag, is het verzoek evenzeer niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst naar de beroepstermijn van 5 dagen als bepaald in artikel 315 lid 1 Fw. Het nadien na de mondelinge behandeling door de bewindvoerder overgelegde aanvangsverslag dateert van 15 juni 2022 en het vervolgverslag van 29 november 2022. Beide verslagen zijn op diezelfde data onder andere aan [appellante] gestuurd per e-mail. Uit beide verslagen blijkt de – naar nu is vastgesteld – onjuiste berekening van het vtlb door de bewindvoerder. Voornoemde data zijn de ijkmomenten voor de vaststelling of er tijdig, binnen de wettelijke termijn van 5 dagen, is geappelleerd tegen de beschikking van de rechter-commissaris, omdat de (de rechtbank veronderstelt: door de rechter-commissaris goedgekeurde) verslagen geacht moeten worden de beschikking van de rechter-commissaris te zijn. Het beroepschrift dateert van 20 juli 2023 en is dus ver na het verstrijken van de respectieve beroepstermijnen ingediend.
4.3.
Ontvankelijkheid verzoek B
4.3.1.
Iets anders geldt voor het verzoek onder B. De door de rechter-commissaris genomen beslissing kwalificeert in zoverre als een beschikking ex artikel 317 Fw, nu sprake was van opkomen tegen een handeling van of uitlokken van een bevel aan de bewindvoerder, waartegen beroep openstaat op grond van artikel 315 lid 1 Fw. Artikel 315 Fw (voornoemd onder 4.2.3.) bepaalt dat gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank openstaat van alle beschikkingen van de rechter-commissaris. Nu de beslissing dateert van 17 juli 2023 en het verzoek op 20 juli 2023 is ingediend (en op die datum door de rechtbank is ontvangen), is het beroep tijdig ingesteld.
4.3.2.
De rechtbank concludeert tot ontvankelijkheid van appellante in haar beroep voor zover het betreft verzoek B.
4.4.
Vrij te laten bedrag
4.4.1.
De vraag is dan of de rechter-commissaris op goede gronden heeft besloten om het verzoek van [appellante] om de bewindvoerder op te dragen de correctie wegens fictief ontvangen kostgeld ongedaan te maken op goede gronden heeft afgewezen. De beschikking van de rechter-commissaris, die in briefvorm is opgesteld en ondertekend door de gerechtsjurist, is hiervoor onder 2.8. nagenoeg integraal weergegeven. Daarin staat niet op welke grond het verzoek niet is ingewilligd. Naar het oordeel van de rechtbank bestond daar wel alle reden toe vanwege het volgende.
4.4.2.
Conform het Vtlb rapport juli 2022 en de van toepassing zijnde eerdere versies (hierna: het rapport), is de schuldenaar verplicht alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om zijn inkomen te vergroten, dan wel op peil te houden. Om deze reden is deze verplicht om aan inwonende gezinsleden of familieleden een vergoeding voor hun medegebruik van de woning te vragen. Voor de berekeningswijze van de fictieve bijdrage zijn twee componenten van belang: 1. in welke groep van de beslagvrije voet valt de schuldenaar op basis van zijn inkomen, en 2. in welke groep van de drie categorieën inwoners valt de inwoner (in deze kwestie de dochter van [saniet] ).
4.4.3.
[appellante] heeft navraag gedaan bij Bureau Wsnp in welke inkomensgroep [saniet] viel, omdat het antwoord op die vraag uitmaakt voor de berekening van het vtlb. [saniet] valt in groep 1, namelijk de groep met een beslagvrije voet van 95% van het inkomen, zo heeft bureau Wsnp in een bericht aan [appellante] toegelicht (bijlage 2 bij bijlage 3 bij beroepschrift), welke toelichting door de bewindvoerder niet is bestreden en op basis van de summiere bekende gegevens aannemelijk is. De inwonende dochter van [saniet] valt in categorie 3: overige meerderjarige inwoners. Volgens het rapport dient in geval van [saniet] bij de berekening van het (fictieve) inkomen geen bijdrage vanwege de inwoning van haar dochter te worden meegenomen en is geen extra boedelafdracht mogelijk. Door het fictieve kostgeld wel op het boedeloverzicht mee te nemen in de berekening van de boedelafdracht gebeurt dat ten onrechte wel. Opname van het kostgeld op het boedeloverzicht leidt immers tot extra boedelafdracht die bij de combinatie groep 1 categorie 3 niet aan de orde is. Daarom is de vordering van [appellante] op dit onderdeel toewijsbaar.
4.5.
Terugwerkende kracht
4.5.1.
Omdat het verzoek tot herberekening van het vtlb met terugwerkende kracht niet ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van dat verzoek. Uit het oordeel van de rechtbank voornoemd onder 4.4. volgt evenwel dat het vtlb verkeerd is berekend. [saniet] moet al geruime tijd rondkomen van inkomen ver beneden het bestaansminimum vanwege een verkeerde berekening waar zij niet tijdig tegen is opgekomen. Het is niet de bedoeling van de Wsnp en evenmin een onbedoeld ongewenste uitwerking van toepassing van de recofa-richtlijnen dat sanieten onder dergelijke omstandigheden moeten leven. Als de bewindvoerder een nieuw verzoek ex artikel 295 lid 3 Fw aan de rechter-commissaris zou doen, zou de beslissing anders kunnen uitvallen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

5.De beslissing

De rechtbank:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechter-commissaris van 17 juli 2023 en opnieuw rechtdoende:
5.1.
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar verzoek om het vtlb met terugwerkende kracht aan te passen;
5.2.
bepaalt dat op de “tabel boedelbijdragen” onder de kolom “kostgeld” geen bedrag van € 250,-- mag worden opgenomen van mei 2022 tot en met april 2023;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.J.M. Provaas, voorzitter, mr. M. Driever en mr. L.J.H. Stein, rechters, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: LS