ECLI:NL:RBLIM:2023:6456

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
C/03/300739 / HA ZA 22-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door aanbouw en vordering tot afbraak

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en gedaagden over een aanbouw die door gedaagden is gerealiseerd. Eiser stelt dat de aanbouw onrechtmatige hinder veroorzaakt, doordat deze de zon- en daglichttoetreding in zijn woning aanzienlijk vermindert en het uitzicht negatief beïnvloedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden een omgevingsvergunning hebben verkregen voor de aanbouw, maar dat dit niet automatisch betekent dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige hinder. De rechtbank heeft de deskundigenrapporten van iTX Bouwconsult en andere deskundigen in overweging genomen, die de afname van bezonning en daglichttoetreding hebben onderzocht. De rechtbank concludeert dat de hinder die eiser ondervindt van de aanbouw van gedaagden onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW jo. artikel 6:162 BW. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld om de aanbouw binnen negentig dagen af te breken en een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoen. Daarnaast zijn de vorderingen in reconventie van gedaagden afgewezen, en zijn de proceskosten aan eiser toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/300739 / HA ZA 22-18
Vonnis van 18 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P.P.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.J.M. Peters te Valkenburg Lb.
Partijen zullen hierna [eiser] en (in enkelvoud) [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 september 2022,
  • het B-8 formulier van [gedaagden] van 5 januari 2023 met producties 17 en 18,
  • de e-mail van [gedaagden] van 20 januari 2023,
  • het B-8 formulier van [gedaagden] van 20 januari 2023 met het concept deskundigenbericht van iTX Bouwconsult,
  • het B-8 formulier van [eiser] van 23 januari 2023 met productie 39,
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden] ;
  • het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 24 januari 2023,
  • de reactie van [eiser] op het proces-verbaal van 2 februari 2023,
  • de reactie van [gedaagden] op het proces-verbaal van 17 februari 2023,
  • de brief van de rechtbank aan partijen van 7 maart 2023,
  • de brief van 10 maart 2023 van [eiser] ,
  • het B16-formulier van [gedaagden] van 20 maart 2023 met het definitieve deskundigenbericht van iTX Bouwconsult en Beantwoording vragen over concept Deskundigenbericht van iTX Bouwconsult,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] met producties 42 tot en met 44,
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden] ,
- de B-16 formulieren van 21 juni 2023 waarin partijen om vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Definities

2.1.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis maakt de rechtbank gebruik van de volgende begrippen:
Uitbouw: de totale door [gedaagden] beoogde uitbouw van de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 3] , bestaande uit de aanbouw en bovenbouw, zoals nader aangeduid in productie 12 van de dagvaarding, tekening G2.
Bovenbouw: het deel van de uitbouw direct aan de bestaande woning van [gedaagden] Dit deel is ongeveer 4,5 meter lang en ongeveer 5,76 meter hoog vanaf de grond.
Aanbouw: het deel van de uitbouw dat aansluit op de bovenbouw. Dit deel is ongeveer 5 meter lang en 3,24 meter hoog.

3.De feiten

3.1.
Op 16 oktober 2020 heeft [gedaagden] de woning gelegen aan [adres 1] te [woonplaats 3] gekocht. Deze woning is op 11 januari 2021 aan [gedaagden] geleverd, waarna is gestart met aanzienlijke renovatiewerkzaamheden aan de woning.
3.2.
Op 17 december 2020 heeft [eiser] de woning gelegen aan [adres 2] te [woonplaats 3] gekocht, waarna deze woning op 1 februari 2021 aan hem is geleverd.
3.3.
Onderdeel van de renovatie van de woning van [gedaagden] is de realisatie van een uitbouw van deels ongeveer zes meter hoog en deels ongeveer drie meter hoog. De uitbouw wordt gerealiseerd tot aan de erfgrens met het aangrenzende perceel van [eiser] . [gedaagden] heeft medio april 2021 bij de gemeente Eijsden-Margraten een omgevingsvergunning aangevraagd.
3.4.
Na indiening van de vergunningsaanvraag heeft [gedaagden] de bouwtekeningen van de aanbouw met [eiser] doorgenomen en besproken.
3.5.
Op 6 juli 2021 heeft [gedaagden] de omgevingsvergunning voor de uitbouw verkregen van de gemeente Eijsden-Margraten. Na ontvangst van de omgevingsvergunning is [gedaagden] gestart met de realisatie van de uitbouw.
3.6.
[eiser] heeft [gedaagden] op 14 juli 2021 bericht dat hij bezwaar zal maken tegen de verleende omgevingsvergunning. Het bezwaarschrift van [eiser] is op 27 juli 2021 ontvangen door de gemeente Eijsden-Margraten.
3.7.
Bij brief van 24 juli 2021 heeft [gedaagden] [eiser] geïnformeerd over de bouwplannen, waaronder de bouwplannen die direct gevolgen zouden hebben voor [eiser] of op het gezamenlijke eigendom.
3.8.
Op 29 augustus 2021 heeft [eiser] nogmaals aan [gedaagden] kenbaar gemaakt dat hij wil ageren tegen de uitbouw.
3.9.
In zijn brief van 30 september 2021 aan [gedaagden] heeft [eiser] zijn standpunt over de onrechtmatige hinder die hij zal ondervinden als gevolg van de uitbouw en enkele bestuursrechtelijke omstandigheden uiteengezet.
3.10.
Na diverse e-mails heeft [gedaagden] medegedeeld dat de bouw van de uitbouw niet tijdelijk wordt gestaakt.
3.11.
Op 7 oktober 2021 heeft [eiser] aangekondigd dat hij een kort geding zal starten en hij heeft [gedaagden] uitgenodigd aanwezig te zijn bij een bezonningsonderzoek.
3.12.
Tevens op 7 oktober 2021 heeft [eiser] bij de gemeente Eijsden-Margraten een verzoek ingediend voor een bestuursrechtelijke bouwstop voor [gedaagden]
3.13.
De heer ir. [naam ingenieur] (hierna te noemen: bezonningsingenieur) heeft op
8 oktober 2021 een bezonningsonderzoek uitgevoerd in en rond de woning van [eiser] .
3.14.
Tussen partijen is gecorrespondeerd over het voeren van overleg en over een tijdelijke vrijwillige bouwstop door [gedaagden]
3.15.
De rechtbank heeft op 16 november 2021 vonnis in kort geding gewezen en [gedaagden] veroordeeld de bouwwerkzaamheden aan de uitbouw per direct te staken en gestaakt te houden totdat in onderhavige bodemprocedure een vonnis of arrest is gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft als volgt overwogen (waarbij de door de voorzieningenrechter aangehaalde deskundige de bezonningsingenieur is):
“(…)
4.25.
Uit de door de deskundige gedane constateringen ten aanzien van de absolute en relatieve afname van de bezonning op de door de deskundige onderzochte plekken, welke constateringen door [gedaagden] grotendeels niet zijn betwist, dan wel overwegend door [gedaagden] ten onrechte zijn betwist, volgt dat sprake is van zodanige absolute en relatieve verminderingen van bezonning, dat deze als onrechtmatig jegens [eiser] moeten worden geoordeeld.
4.26.
Bovendien, niet alleen de verminderde toetreding van zonlicht tot het perceel van [eiser] als gevolg van de aanbouw maakt dat de aanbouw van [gedaagden] in de huidige vorm gedeeltelijk onrechtmatig is. De aanbouw is ook in die zin onrechtmatig, omdat deze leidt tot een verkokering op het perceel van [eiser] .
(…)”
3.16.
Op 1 december 2021 heeft de gemeente Eijsden-Margraten de door [eiser] verzochte bestuursrechtelijke bouwstop toegewezen.
3.17.
De gemeente Eijsden-Margraten heeft het bezwaar tegen de aan [gedaagden] verleende omgevingsvergunning afgewezen op 16 december 2021. Hierin is onder meer overwogen:
“(…) Vooraf moet worden vastgesteld dat hier alleen in het geding is de afwijking van het bestemmingsplan (0,24 meter hoger dan de maximaal toegestane goothoogte van 3 m). Voor het overige past het bouwplan immers binnen het bestemmingsplan dat formele rechtskracht heeft. De bezwaren die zien op de onderdelen van het bouwplan die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, kunnen niet tot weigering van de omgevingsvergunningsaanvraag leiden. Deze bezwaren moeten immers worden geacht reeds te zijn betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Ook voor een belangenafweging is in dat geval geen ruimte. (…)”
3.18.
Vervolgens heeft de gemeente Eijsden-Margraten naar aanleiding van de aanvraag van [gedaagden] van5 januari 2022 op 20 januari 2022 ingestemd met het legaliseren van het afwijken van de eerder verleende omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de woning van [gedaagden]
3.19.
Op 13 april 2022 heeft de rechtbank Limburg in de hoofdzaak een plaatsopneming bevolen om de plaatselijke gesteldheid op te nemen en/of de zaak te bezichtigen, alsook een mondelinge behandeling.
3.20.
In het vonnis in incident van 14 september 2022 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld:
“(…)
2.8
[eiser] stelt met betrekking tot vordering 1 dat [gedaagden] na het uitbrengen van de dagvaarding voorzieningen getroffen heeft. In de akte van29 juni 2022 merkt hij op dat de discussie zich thans toespitst op vordering 2. De rechtbank leidt daaruit af dat [gedaagden] inmiddels voldaan hebben aan vordering 1. Dat betekent dat [eiser] geen belang meer heeft bij toewijzing van deze vordering, reden waarom deze zal worden afgewezen.
(…)
2.12
De rechtbank overweegt hierover als volgt. [gedaagden] dienen op te komen voor de gevolgen van het feit dat zij zonder toestemming van [eiser] een regenpijp hebben verwijderd, die zorgde voor afvoer van water boven de keuken van [eiser] . [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat er een risico bestaat op lekkages en hij heeft er daarom voldoende belang bij dat gedurende de procedure een voorziening wordt getroffen die ervoor zorgt dat het hemelwater dat via die pijp werd afgevoerd, wordt afgevoerd via het riool. [eiser] heeft gesteld dat dit mogelijk is op de door hem voorgestelde wijze. De rechtbank zal [gedaagden] veroordelen om deze voorziening, na overleg met [eiser] over de locatie en de wijze van uitvoeren, te realiseren. [gedaagden] krijgen hiervoor vier weken de tijd. (…)”
De reconventionele vordering in incident van [gedaagden] , zijnde het opheffen van de bouwstop, is door de rechtbank afgewezen.
3.21.
[gedaagden] heeft de rechtbank Limburg verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen. In de beschikking van 22 september 2022 met zaaknummer C/03/304997 / HA RK 22-141 heeft de rechtbank een onderzoek door deskundige de heer ir. R.A. Albers van iTX BouwConsult bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is ten gevolge van de realisatie van de aanbouw door [gedaagden] zoals deze thans is vergund aan de zijde van [eiser] sprake van een afname in:
i. zonlicht;
ii. daglichttoetreding en/of
iii. uitzicht (kokereffect)?
2. Zo ja, in welke absolute en relatieve mate ten opzichte van de oude situatie, op welke locatie in en/of rondom de woning van [eiser] en op welke gedeelten van welke dagen is dat het geval?
3. Zo ja, welke maatregelen kunnen worden getroffen zijdens [gedaagden] om voormelde afname te verkleinen, voorzien van een toelichting per maatregel welke afname dit tot gevolg heeft?
4. Wat zijn de verwachte kosten van deze maatregelen, gespecificeerd per maatregel?
5. Welke methodiek heeft u gebruikt om deze vragen te beantwoorden?
6. Zijn er nog andere punten die u naar voren wil brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.22.
Deskundige Albers is op 21 december 2022 ter plaatse geweest en heeft op
7 maart 2023 zijn definitieve rapportage aan partijen gestuurd.
3.23.
Uit het deskundigenrapport volgt ten aanzien van de zonafname:
“(…) Voor het kozijn van de woonkeuken, het dakraam, de deur en het kozijn van de woon-werkruimte en de slaapkamer ramen stelt iTX, middels visueel, dat zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie, geen bezonning mogelijk is op de meetdatum van 19 februari. Daarmee voldoen de onderzochte ruimten niet aan de TNO-norm. Om inzicht te krijgen in de afname van de bezonning in de periode waarin wel bezonning mogelijk is, is de oppervlaktemethode een juist instrument. (…)”
Tabel 1Zonafname woonkeuken in uren
Bestaand
Nieuw
Verschil
Verschil (%)
21 maart
01:27
01:27
00:00
0%
21 april
05:42
04:14
01:27
-25,6%
21 mei
09:12
05:46
03:26
-37,4%
21 juni
11:34
07:36
03:57
-34,2%
21 maart t/m 21 juni
07:17
05:01
02:15
-30,9%
“(…) De zonafname ten gevolge van de bouwactiviteit van [gedaagden] betrekt zich alleen op het boven de keukenruimte liggende dakraam. Op het kozijn aan de achterzijde van de woonkeuken is tussen 21 maart en 21 juni geen bezonning vastgesteld. Er is sprake van substantiële afname van de bezonning als gevolg van de bouwactiviteit van [gedaagden] (…)”
Tabel 2
Zonafname woon-werkkamer in uren
Bestaand
Nieuw
Verschil
Verschil (%)
21 maart
02:59
00:39
02:19
-77,9%
21 april
04:52
01:39
03:12
-65,9%
21 mei
05:49
02:55
02:54
-49,7%
21 juni
06:14
03:28
02:46
-44,4%
21 maart t/m 21 juni
05:08
02:53
02:15
-43,8%
“(…) Uit tabel 2 valt op te maken dat de zonafname in de woon-werkruimte zeer substantieel te noemen is. (…)”
Tabel 3Zonafname slaapkamer in uren
Bestaand
Nieuw
Verschil
Verschil (%)
21 maart
00:00
00:00
00:00
0%
21 april
01:09
00:33
00:36
-51,9%
21 mei
03:19
01:40
01:38
-49,4%
21 juni
04:48
02:27
02:21
-49,1%
21 maart t/m 21 juni
02:17
01:09
01:07
-49,5%
“(…) De zonafname in de slaapkamer is eveneens substantieel te noemen zoals blijkt uit tabel 3. Wel dient opgemerkt te worden dat de bezonning alleen in de vroege ochtend uren mogelijk is en dat het zonlicht zijdelings het raam raakt. Dit maakt dat de zonbeleving in de slaapkamer zelf daardoor enigszins beperkt is, er is eerder sprake van strijklicht. Op21 april is bezonning mogelijk van zonsopgang tot 08:15 uur, op 21 mei tot 08:46 uur en op 21 juni tot 09:10 uur. Met de nieuwbouw is alleen op 21 mei tussen 07:09 uur en 08:46 uur en op 21 juni tussen 06:46 uur en 09:10 uur bezonning mogelijk.. (…)”
Tabel 5Zonafname tuin groot in uren
Bestaand
Nieuw
Verschil
Verschil (%)
21 maart
03:09
02:40
00:28
-15,2%
21 april
04:39
04:13
00:25
-9,0%
21 mei
05:44
05:21
00:23
-6,8%
21 juni
06:11
05:48
00:22
-6,1%
21 maart t/m 21 juni
05:03
04:39
00:24
-7,9%
“(…) Indien alleen naar het kleine tuindeel, dicht bij de woonkeuken en naast de woon-werkkamer gekeken wordt, dan strookt de uitkomst van iTX met BZI (rb: bezonningsingenieur)
en is er sprake van een substantiële afname.
Indien we echter uitgaan van de gehele tuin, een situatie die algemener van aard is, dan is de zonafname als gevolg van de uitbreiding van [gedaagden] zeer beperkt te noemen, zie tabel 5. (…)”
3.24.
Ten aanzien van de daglichtvermindering volgt uit het deskundigenrapport:
“(…) Er zijn twee methodieken beschikbaar om de afname van daglicht vast te stellen. Toetsing aan de NEN-EN 17037 en bepaling van de gemiddelde daglichtfactor DF. BZI hanteert hiervoor beide methoden, echter toetsing aan NEN-EN 17037 is in dit geval prematuur. Deze norm zal vermoedelijk pas in werking treden met de invoering van de nieuwe omgevingswet. In dit rapport is uitgegaan van de gemiddelde daglichtfactor. De gemiddelde daglichtfactor is berekend op een meetvlak op 0,85 m1 boven de vloer. De beoordeling van de daglichtfactor geschiedt op basis van onderstaande criteria;
  • DF > 5% overvloedig daglicht
  • 3% < DF < 5% goed daglicht
  • 2% < DF < 3% redelijk daglicht
  • 1% < DF < 2% aan de sombere kant
  • DF < 1% te weinig voor een verblijfsruimte
Tabel 6
Bestaande situatie
Nieuwe situatie
Verschil
Verschil (%)
Woonkeuken
Gem. daglichtfactor
6,1%
5,7%
-0,4%
-6,4%
Woon-werkkamer
Gem. daglichtfactor
3,3%
2,2%
1,1%
-33,3%
Slaapkamer Gem. daglichtfactor
3,9%
3,7%
0,2%
-4,9%
Uit tabel 6 blijkt dat de woonkeuken ruim voldoende daglicht ontvangt. Ook nadat de bouw van [gedaagden] is gerealiseerd, blijft er sprake van voldoende daglicht. De afname van de gemiddelde daglichtfactor is met 6,4% beperkt te noemen.
Uit de tabel blijkt verder dat de daglichtfactor in de woon-werkkamer terugloopt van ‘goed daglicht’ naar ‘redelijk daglicht’. De procentuele afname is echter met 33% substantieel.
Als laatste blijkt dat de daglichtfactor in de slaapkamer in de nieuwe situatie nagenoeg gelijk blijft aan de bestaande, er is sprake van goed daglicht. De afname van de gemiddelde daglichtfactor is met 4,9% beperkt te noemen.
(…)”
3.25.
Ten aanzien van het uitzicht concludeert het deskundigenrapport als volgt:
“(…) Het begrip ‘uitzicht’ is niet vastomlijnd. In dit onderzoek is er voor gekozen om door het raamkozijn te kijken vanuit een gegeven punt. Bij het bezoek van iTX ter plaatse is in de woonkeuken en de slaapkamer een foto-opname gemaakt op 2,20m¹ afstand van de gevelopening, met een ooghoogte van 1,60m¹. Daarbij is gebruik gemaakt van een Nikon D7500, met de zoomlens op 24 mm. Dit geeft met deze camera een beeld dat redelijk vergelijkbaar is met hetgeen een beschouwer op dezelfde plaats ervaart. Met deze opname is het mogelijk om een uitspraak te doen over het ‘uitzicht’ en het ‘kokereffect’. (…) In afbeelding 19 is rechtsboven, door het kleine keukenraam, een stukje van de nieuwe uitbouw te zien. Op het gehele uitzicht, door beide ramen, is dit maar een beperkte toename te noemen. De kwaliteit van het uitzicht wordt niet noemenswaardig verslechterd door de uitbouw van [gedaagden]
Er is wel sprake van een kokereffect. Echter dat er een vernauwend kokereffect valt vast te stellen is voor een veel groter deel het gevolg van de reeds aanwezige bebouwing ter linkerzijde van [eiser] eigen woning. De benadeling door [gedaagden] is vanuit de woonkeuken beperkt te noemen. (…)”
Voor het uitzicht vanuit de slaapkamer concludeert het deskundigenrapport:
“(…) In afbeelding 20, waarin rood gemarkeerd het deel dat door [gedaagden] wordt toegevoegd, valt op te maken dat er maar zeer beperkt sprake is van een afname van het uitzicht. Er is sprake van een zeer breed kijkveld waardoor van enig kokereffect geen sprake. De toevoeging, door de uitbouw van [gedaagden] is op het totale beeld beperkt te noemen. De kwaliteit van het uitzicht wordt niet noemenswaardig verslechterd.(…)”
Voor het uitzicht vanuit de woon-werkkamer concludeert het deskundigenrapport:
“(…) Afbeeldingen 21 en 22 zijn screenshots kijkend door het raam van de woon-werkruimte richting [gedaagden] Het begrip ‘koker effect’ kan niet losgelaten worden op het raam en de deur van de woon-werkruimte. Hier is eerder sprake van een volledige belemmering van het ‘vrije zicht’ door de uitbouw van [gedaagden] (…)”
3.26.
In het deskundigenrapport worden de bevinden als volgt samengevat:
Tabel 7
Zonafname
Afname daglichtfactor
Vermindering kwaliteit uitzicht
Toename kokereffect
Woonkeuken
Negatief
Beperkt
Beperkt
Beperkt toegenomen
Woon-werkruimte
Negatief
Negatief
Negatief
n.v.t.
Slaapkamer
Negatief
Beperkt
Beperkt
Niet aanwezig
Tuin klein
Negatief
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Tuin groot
beperkt
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
“(…)
Uit het resume in tabel 7 blijkt dat de zonafname in de woonkeuken en de woon-werkruimte substantieel zijn. Verder valt op dat de afname van de daglichtfactor in de woon-werkruimte eveneens substantieel is. Daar staat tegenover dat er geen sprake is van een verslechtering van het uitzicht van de slaapkamer en de woonkeuken. Echter het uitzicht van de woon-werkruimte was zeer beperkt en is na de uitbouw van [gedaagden] vrijwel onmogelijk. Opgemerkt dient te worden dat zijramen veel eerder geconfronteerd kunnen worden met een beperking van uitzicht. Vrij uitzicht is geen recht, dat geldt nog meer voor zijramen.
De gevolgen voor [eiser] zijn te groot, een aanpassing van de uitbouw van [gedaagden] is daarmee onontkoombaar.
(…)”

4.Het geschil

In conventie

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het voorlopige karakter van de twee provisionele vorderingen ontneemt en deze vorderingen ook in de bodemprocedure uitspreekt, althans deze vorderingen alsnog toewijst, indien deze provisioneel waren afgewezen, met ontneming van het voorlopige karakter van deze vorderingen;
voor recht verklaart dat [gedaagden] ex artikel 5:37 BW jo. artikel 6:162 BW onrechtmatig handelt jegens [eiser] uit hoofde van de gronden die in het lichaam van de dagvaarding zijn uiteengezet;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt binnen dertig dagen na betekening van het vonnis de uitbouw aan [adres 1] te [woonplaats 3] (nader aangeduid in productie 12, tekening G2) af te breken en afgebroken te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
[gedaagden] hoofdelijk verbiedt een uitbouw aan [adres 1] te [woonplaats 3] op dezelfde plaats en van dezelfde of soortgelijke aard als de uitbouw (nader aangeduid in productie 12, tekening G2) te realiseren, althans een begin te maken met het realiseren van een dergelijke uitbouw, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom (hoofdelijk) van € 1.000,00 per dag(deel) dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,
[gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
4.2.
De provisionele vorderingen waarop het eerste onderdeel van de vordering van [eiser] ziet en waarop door de rechtbank Limburg bij vonnis van 14 september 2022 is beslist, luidden als volgt:
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis een hemelwaterafvoervoorziening aan te brengen aan het pand gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 3] die ervoor zorgt dat geen hemelwater van voornoemd pand meer terechtkomt op het perceel en/ of pand van [eiser] , een en ander totdat in deze procedure einduitspraak is gewezen op alle geschilpunten tussen partijen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00;
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de regenpijp en dakgoot aan de achterzijde van de woning van [eiser] te herstellen en deze aan te sluiten op het riool, totdat in deze procedure einduitspraak is gewezen op alle geschilpunten tussen partijen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00.
4.3.
[gedaagden] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
4.5.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[gedaagden] ;
[eiser] veroordeelt tot vergoeding aan [gedaagden] van de schade die het gevolg is van de onder a. bedoelde onrechtmatige daad, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet;
[eiser] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [gedaagden] te voldoen de kosten van deze procedure, en, voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf de datum waarop deze termijn verstrijkt tot aan de dag der algehele voldoening;
[eiser] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [gedaagden] te voldoen de nakosten, te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval van betekening nadat veertien dagen zijn verstreken na de datum van het in dezen te wijzen vonnis en [eiser] niet vrijwillig aan de veroordeling heeft voldaan.
4.6.
[eiser] voert verweer.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

Regenpijp en dakgoot
5.1.
Ten aanzien van de regenpijp en dakgoot aan de achterzijde van de woning van [eiser] overweegt de rechtbank dat [eiser] heeft verklaard dat [gedaagden] , volgend op het vonnis van deze rechtbank van 14 september 2022, de regenpijp en dakgoot naar tevredenheid van [eiser] en definitief heeft hersteld. Het enige dat ontbrak, was een trechterstuk aan de bovenverdieping. [gedaagden] heeft toegezegd dat zo snel mogelijk en in overleg met [eiser] in orde te maken.
5.2.
[eiser] heeft zijn vordering ten aanzien van de regenpijp en dakgoot gehandhaafd om het voorlopige karakter te ontnemen aan hetgeen is beslist in incident. [gedaagden] heeft hierover gesteld dat het geschilpunt over de regenpijp en dakgoot al is beslecht en daarom moet worden afgewezen. Voor de rechtbank is het niet duidelijk of het trechterstuk inmiddels is aangebracht. De rechtbank overweegt dat [eiser] daarom nog belang heeft bij zijn vordering en zal dan ook oordelen conform hetgeen in het vonnis in incident is geoordeeld, met dien verstande dat de provisionele vordering die zag op de hemelwaterafvoer bij gebrek aan belang in het incident is afgewezen.
Uitbouw
Onrechtmatige hinder
5.3.
[eiser] stelt dat hij op verschillende manieren hinder ondervindt van de uitbouw van [gedaagden] : (i) de bezonning van de woonruimten aan de achterzijde van zijn woning neemt af, (ii) er komt minder daglicht binnen en (iii) het uitzicht vanuit de woning van [eiser] verslechtert en er treedt verkokering op als gevolg van de uitbouw. De rechtbank zal in het licht van alle feiten en omstandigheden in het gegeven geval moeten beoordelen of deze door [eiser] gestelde hinder dusdanig is dat [gedaagden] onrechtmatig handelt jegens [eiser] . De rechtbank zal in haar oordeel ook de eigen waarnemingen tijdens de plaatsopneming op 24 januari 2023 betrekken.
5.4.
Van hinder is sprake als iemand wordt getroffen in het genot of gebruik van zijn eigen zaak. In artikel 5:37 BW wordt bepaald dat hinder onrechtmatig is als wordt voldaan aan de eisen die daaraan in artikel 6:162 BW worden gesteld. Niet alle hinder is dus onrechtmatig. Van onrechtmatige hinder kan slechts sprake zijn wanneer degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid –
mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823, Ludlage/Van Paradijs).
5.5.
Uit het in rov. 5.4. genoemde arrest volgt tevens dat of en in hoeverre een door de overheid verleende vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, maar daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, afhangt van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval (HR 10 maart 1972, NJ, 1972, 278). Daarbij heeft te gelden dat de vergunninghouder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van die vergunning gebruik te maken (vgl. HR 28 februari 1975, nrs. 10810 en 10811, NJ 1975, 423, en HR 17 januari 1997, nr. 16124, NJ 1998, 656).
Omgevingsvergunning
5.6.
De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning voor de uitbouw aan [gedaagden] is verleend op basis van het geldende bestemmingsplan in de gemeente Eijsden-Margraten. Hierdoor is volgens [gedaagden] sprake van sterke aanwijzingen dat het gebruik maken van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen, zeker gezien het feit dat het bezwaarschrift van [eiser] tegen de omgevingsvergunning ongegrond is verklaard.
5.7.
De rechtbank is echter van oordeel dat het civielrechtelijke toetsingskader anders is dan het bestuursrechtelijke toetsingskader. In dit verband moet de rechtbank beoordelen of de gemeente Eijsden-Margraten de belangen van [eiser] heeft meegewogen bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan [gedaagden] en de beoordeling van het daartegen door [eiser] ingediende bezwaarschrift. Hierbij overweegt de rechtbank dat in het algemeen geldt dat een bestemmingsplan het belang van een goede ruimtelijke ordening nastreeft en niet het belang van het voorkomen van onrechtmatige hinder. Dit wil zeggen dat ook al is een omgevingsvergunning verleend conform het bestemmingsplan, dit niet automatisch betekent dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige hinder. Het bestemmingsplan kan echter, afhankelijk van de gedetailleerdheid ervan en van de omvang van het onderzoek dat eraan ten grondslag ligt, meer of minder sterke aanwijzingen bevatten dat, voor zover het gaat om de elementen die in het bestemmingsplan regeling hebben gevonden, het gebruik maken van de toegestane bouwmogelijkheden naar maatschappelijke opvattingen niet als onrechtmatige hinder is te beschouwen (vgl. HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823).
5.8.
De rechtbank overweegt dat uit het bestemmingsplan van de gemeente Eijsden-Margraten (productie 2.4 bij dagvaarding) niet volgt dat de gemeente een belangenafweging moet maken voordat zij een omgevingsvergunning verleent. Verder volgt uit het besluit op bezwaar (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie in incident ex artikel 223 Rv tevens provisionele eis in reconventie in incident ex artikel 223 Rv van [gedaagden] , pagina 2 van 8) dat met de belangen van [eiser] niet, dan wel zeer beperkt, rekening is gehouden door de gemeente Eijsden-Margraten. Er is immers enkel een belangenafweging gemaakt voor het deel van de bouwplannen van [gedaagden] dat niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zie in dit verband ook rov. 3.17. Dit houdt in dat de belangenafweging die de gemeente Eijsden-Margraten heeft gemaakt bij haar beoordeling van het bezwaar van [eiser] slechts ziet op de overschrijding van de maximale goothoogte van de aanbouw van [gedaagden] met 24 cm.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [eiser] niet althans onvoldoende in aanmerking zijn genomen bij het toekennen van de omgevingsvergunning. Als gevolg hiervan moet de rechtbank beoordelen of de hinder die [eiser] ondervindt van de uitbouw van [gedaagden] dusdanig is dat die als onrechtmatig moet worden beschouwd.
Vermindering zonlicht / lichtderving
5.10.
[eiser] stelt dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hem handelt door een uitbouw te realiseren waarvan [eiser] ernstige hinder ondervindt. De achterzijde van de woning van [eiser] is afhankelijk van het licht dat door de ramen, dakkoepels en de deuren aan de achterzijde van de woning van [eiser] valt. Als gevolg van de uitbouw van [gedaagden] zullen de achterzijde van de woonkamer, de woonkeuken, de werkkamer (of hobbyruimte), het toilet, de douche en de slaapkamer aanzienlijk daglicht missen. [eiser] heeft zijn stellingen onderbouwd met het bezonningsonderzoek van bezonningsingenieur,
ir. [naam ingenieur] . De woning van [gedaagden] had eerder ook al een aanbouw, echter deze stond ongeveer twee meter van de erfgrens met [eiser] . Daarbij was de oude aanbouw minder hoog en had deze een schuin dak. Hierdoor kon aanzienlijk meer licht door de achterramen en dakkoepel van de woning van [eiser] vallen dan met de uitbouw van [gedaagden] het geval is.
5.11.
[gedaagden] heeft hiertegen aangevoerd dat uit de second opinion van Royal Haskoning DHV volgt dat de bezonning van de woon-werkkamer van [eiser] , gelegen op de oostgevel, in de oude situatie (voordat de uitbouw werd gerealiseerd) al slecht was. De bezonning voldeed toen al niet aan de zogenoemde ‘lichte TNO-norm’ van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. De invloed van de uitbouw van [gedaagden] op de bezonning in de woning van [gedaagden] is daardoor niet onaanvaardbaar in de periode van februari tot oktober. De afname van het zonlicht in de woon-werkkamer en in de slaapkamer weegt niet op tegen het belang van [gedaagden] om meer leefruimte te creëren, omdat men over het algemeen overdag niet in de slaapkamer verblijft. De daglichttoetreding in de woning van [eiser] blijft na het realiseren van de uitbouw door [gedaagden] overal boven de minimale streefdaglichtfactor van 1%.
5.12.
Ten aanzien van de gestelde hinder door afname van de bezonning en afname van daglichttoetreding in de woning overweegt de rechtbank als volgt. Uit het deskundigenbericht van de door de rechtbank benoemde deskundige iTX volgt dat de bezonning in alle onderzochte vertrekken van de woning van [eiser] zowel in absolute zin als in relatieve zin afneemt als gevolg van de uitbouw van [gedaagden] Het deskundigenbericht van iTX kan ten aanzien van de afname van de bezonning van de woning van [eiser] als volgt worden samengevat:
Woonkeuken
Woon-werkkamer
Slaapkamer
Tuin klein
Tuin groot
21 maart
0:00 / 0%
-02:19 uur /
-77,9%
0:00 / 0%
-00:17 uur /
-43,3%
-00:28 uur /
-15,2%
21 april
-01:27 uur /
-25,6%
-03:12 uur /
-65,9%
-00:36 uur /
-51,9%
-00:42 uur /
-39,0%
-00:25 uur /
-9,0%
21 mei
-03:26 uur /
-37,4%
-02:54 uur /
-49,7%
-01:38 uur /
-49,4%
-00:52 uur /
-35,3%
-00:23 uur /
-6,8%
21 juni
-03:57 uur /
-34,2%
-02:46 uur /
-44,4%
-02:21 uur /
-49,1%
-00:55 uur /
-33,5%
-00:22 uur /
-6,1%
21 mrt t/m 21 juni
-02:15 uur /
-30,9%
-02:15 uur /
-43,8%
-01:07 uur /
-49,5%
-00:45 uur /
-36,4%
-00:24 uur /
-7,9%
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande samenvatting van het bezonningsonderzoek door iTX volgt dat de afname van de bezonning in alle onderzochte vertrekken van de woning van [eiser] substantieel is.
5.13.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het deskundigenbericht van iTX volgt (zie rov. 3.23) dat als gevolg van de uitbouw van [gedaagden] de bezonning in de woon-werkkamer van [eiser] in de maanden maart en april (en daarmee ook in de maanden augustus en september) niet voldoet aan de lichte TNO-norm van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Voordat de uitbouw werd gerealiseerd, voldeed de woon-werkkamer wel aan de lichte TNO-norm in de maanden maart en april. In het licht van voornoemde feiten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel sprake is van onrechtmatige hinder.
5.14.
[gedaagden] heeft in dit verband aangevoerd dat de invloed van de uitbouw op de bezonning in de periode van februari tot oktober niet onaanvaardbaar is. De rechtbank overweegt dat juist als de bezonning van een vertrek al beperkt was een verdere afname van het aantal bezonningsuren in verhouding veel invloed heeft op de beleving van de bezonning in de woning. Daarbij komt dat de rechtbank heeft waargenomen dat de vertrekken aan de achterzijde van de woning geen (woon-werkkamer en slaapkamer) of slechts zeer beperkt (keuken) zon vanuit andere invalshoeken krijgen. De woon-werkkamer en slaapkamer staan beide niet in een open verbinding met een andere ruimte. De keuken staat wel in een open verbinding met de woonkamer, maar uit het onderzoek van de bezonningsingenieur volgt dat het zonlicht dat in de woonkamer naar binnen komt niet reikt tot aan de keuken, vanwege de diepte van de ruimte. Dit is niet weersproken door [gedaagden]
5.15.
De absolute en relatieve afname van het aantal bezonningsuren is het grootste in de woon-werkkamer. [gedaagden] heeft aangevoerd dat, in tegenstelling tot wat [eiser] beweert, [eiser] deze ruimte helemaal niet gebruikt als woon-werkkamer of hobbykamer. Volgens [gedaagden] betreft dit een berghok. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij op 24 januari 2023 heeft waargenomen dat in het betreffende vertrek een keukenblok is geplaatst en dat er een werkplek is gerealiseerd. Dit duidt erop dat de kamer in ieder geval ook voor andere doeleinden wordt gebruikt en niet enkel als berging wordt gebruikt. Daarbij overweegt de rechtbank dat [eiser] het recht heeft om zijn eigendom naar eigen inzicht te gebruiken. Als [eiser] de woon-werkkamer een prettige ruimte vindt om vanuit huis te werken of zijn hobby’s uit te oefenen, dan mag hij daarin niet worden belemmerd. Dat het vertrek oorspronkelijk, toen de vorige bewoners nog in de woning woonden, in gebruik was als bergruimte doet daar niet aan af. Dat [eiser] , zoals [gedaagden] heeft gesteld, de CV-ketel die eerder in de ruimte stond heeft verplaatst, betekent naar het oordeel van de rechtbank juist dat hij de intentie heeft om het vertrek op een andere manier dan als bergruimte te gebruiken.
5.16.
[gedaagden] heeft met betrekking tot de bezonningsfactor in de slaapkamer aangevoerd dat deze kamer overdag nauwelijks wordt gebruikt en daarom geen onrechtmatige hinder heeft van de uitbouw. De rechtbank overweegt dat de slaapkamer van [eiser] zich aan de noordzijde van de woning bevindt. In de oude situatie, dus voordat de uitbouw van [gedaagden] werd gerealiseerd, kreeg de slaapkamer enkel in de ochtenduren zon. Dit is ook na de bouw van de uitbouw het geval. Echter uit het deskundigenbericht van iTX volgt dat het aantal uren dat de slaapkamer direct zonlicht krijgt ongeveer is gehalveerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een substantiële afname. Dat in het algemeen overdag niet in de slaapkamer wordt verbleven, maakt ook niet dat deze afname geen onrechtmatige hinder kan opleveren. Als gevolg van de uitbouw komt de zon later op het slaapkamerraam te staan. In het deskundigenbericht concludeert iTX: “(…)
Op 21 april is bezonning mogelijk van zonsopgang tot 08:15 uur, op 31 mei tot 08:46 uur en op 21 juni tot 09:10 uur. Met de nieuwbouw is alleen op 21 mei tussen 07:09 uur en 08:46 uur en op 21 juni tussen 06:46 uur en 09:10 uur bezonning mogelijk. (…)”In het algemeen verblijft men juist tussen de genoemde tijdstippen in de slaapkamer. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagden] in dit verband heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de afname van de bezonning in deze ruimte dan ook relevant is voor de beoordeling of al dan niet sprake is van onrechtmatige hinder.
5.17.
Ten aanzien van de tuin overweegt de rechtbank dat de afname van de bezonning direct naast de woning van [eiser] substantieel is te noemen. Echter, zoals iTX vermeldt in haar deskundigenbericht en zoals de rechtbank ook heeft waargenomen, is dit gedeelte van de tuin relatief smal en is het niet aannemelijk dat [eiser] juist daar en alleen in dat gedeelte van de tuin van de zon wil genieten. Hierdoor acht de rechtbank de onderzoeksresultaten van de ‘tuin groot’ van meer belang dan de onderzoeksresultaten van de ‘tuin klein’. Het aantal bezonningsuren van de gehele tuin nemen slechts zeer beperkt af als gevolg van de uitbouw van [gedaagden] , waardoor in de tuin van [eiser] geen sprake zal zijn van onrechtmatige hinder.
5.18.
Ten aanzien van de vermindering van daglicht in de woning heeft de door [eiser] ingeschakelde bezonningsingenieur getoetst aan de NEN-EN 17037 norm. [gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden getoetst aan de gemiddelde daglichtfactor. Deskundige iTX is ook uitgegaan van de gemiddelde daglichtfactor. De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke normen zijn waaraan moet worden getoetst of er voldoende of onvoldoende daglicht een woning binnentreedt. De rechtbank beschouwt beide methoden en normen als algemeen aanvaarde methoden voor de beoordeling van rechtmatigheid van de ontneming van licht. Beide methoden geven in ieder geval een indicatie van de vermindering van de lichtinval in de woning. Uit zowel toetsing aan de NEN-EN 17037 als uit toetsing aan de gemiddelde daglichtfactor volgt dat sprake is van daglichtvermindering in de woning van [eiser] als gevolg van de uitbouw van [gedaagden] Voor de beoordeling van het geschil zal de rechtbank echter uitgaan van het deskundigenbericht van iTX. Uit het deskundigenbericht volgt dat de vermindering van daglicht het grootste is in de woon-werkkamer. In deze kamer gaat de daglichtfactor van 3,3% (“goed daglicht”) naar 2,2% (“redelijk daglicht”), oftewel een verschil van 33,3%. Voor de woonkeuken en slaapkamer blijft sprake van overvloedig tot goed daglicht en is de relatieve afname van de daglichtfactor beperkt (6,4% respectievelijk 4,9%).
5.19.
Ook in het kader van de daglichttoetreding heeft [gedaagden] gesteld dat de woon-werkkamer van [eiser] in feite een berghok is. Ten aanzien van het gebruik van de betreffende kamer verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen in rov. 5.15. Ook stelt [gedaagden] dat de uitbouw slechts beperkt van invloed is op de daglichttoetreding in de woning van [eiser] . Na het realiseren van de uitbouw door [gedaagden] blijft de daglichttoetreding overal boven de minimale streefdaglichtfactor van 1%. De rechtbank overweegt dat de minimale daglichttoetreding in de woning nog wordt gehaald, maar dat dit er niet aan af doet dat de daglichttoetreding in de woon-werkkamer substantieel vermindert gedurende het gehele jaar.
5.20.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de voorlopige conclusie dat [eiser] onrechtmatige hinder ondervindt van de aanbouw van [gedaagden] doordat minder zonlicht kan toetreden in de woning van [eiser] en er sprake is van substantiële lichtderving in de woning.
Uitzicht en kokervorming
5.21.
[eiser] heeft gesteld dat het uitzicht vanuit zijn woning is verminderd van een middelmatige naar een slechte kwaliteit. Tevens ontstaat een ernstige vorm van kokerbouw. Waar [eiser] eerst tegen een houten schutting van twee meter hoog aankeek met daarachter lucht, bomen en op enige afstand de oude aanbouw van de woning van [gedaagden] , kijkt hij nu naar een stenen muur van ruim drie meter hoog. [eiser] heeft zijn stellingen onderbouwd door middel van het onderzoek van de bezonningsingenieur die de invloed van de uitbouw op het uitzicht heeft onderzocht door middel van de ‘Daylight and View Analyse methode’, een methodiek die is gebaseerd op een proefschrift.
5.22.
Ten aanzien van de gevolgen van de uitbouw voor het uitzicht vanuit de woning van [eiser] stelt [gedaagden] dat er geen recht van uitzicht bestaat. Voor het kokereffect geldt volgens [gedaagden] dat in de oude situatie ook al sprake was van een kokereffect dat voor de helft door de eigen aanbouw van [eiser] wordt veroorzaakt. In de oude situatie keek [eiser] ook al tegen een muur aan. Het uitzicht vanuit de benedenverdieping blijft dus onveranderd. De bovenbouw die [gedaagden] heeft gebouwd, kan [eiser] vanuit de benedenverdieping niet zien. Alleen vanuit zijn bijkeuken, die [eiser] omschrijft als woon/werkkamer.
5.23.
De rechtbank overweegt aan de hand van haar eigen waarneming en aan de hand van het deskundigenrapport van iTX dat de invloed van de uitbouw van [gedaagden] op het uitzicht vanuit de woning van [eiser] verschilt per verblijfsruimte.
5.24.
Voor de slaapkamer geldt dat de uitbouw nauwelijks invloed heeft op het uitzicht van [eiser] . Dit is nog steeds een weids uitzicht te noemen.
5.25.
Voor de woon-werkkamer geldt echter dat de uitbouw direct voor het raam en de opening in de deur is opgetrokken en tot op de erfgrens wordt gebouwd. De uitbouw is ongeveer 1,30 meter hoger dan de houten schutting die voorheen op de erfgrens tussen de woningen van [eiser] en [gedaagden] stond. Als gevolg van de uitbouw ziet [eiser] vanuit de woon-werkkamer alleen nog een stenen muur. Er is geen zicht meer op de lucht, bomen of andere bebouwing. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de uitbouw negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van het uitzicht vanuit de woon-werkkamer. Ten aanzien van het gebruik van deze kamer, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen in rov. 5.15.
5.26.
Vanuit de keuken is de bovenbouw vanuit het keukenraam niet of nauwelijks zichtbaar. De bovenbouw is alleen voor een klein deel te zien door de dakkoepel. Ten aanzien van de aanbouw heeft [eiser] , mede aan de hand van het rapport van de bezonningsingenieur, gesteld dat deze de kwaliteit van zijn uitzicht sterk vermindert. Als gevolg van de aanbouw bestaat het uitzicht met name uit een stenen muur en niet meer uit een kleine muur met daarboven een horizon vol blauwe lucht en groen.
5.27.
In haar deskundigenrapport heeft iTX uiteengezet dat de onderzoeksmethode van de bezonningsingenieur niet algemeen wordt gebruikt en dat er, zoals ook door Royal Haskoning DNV is opgemerkt in haar second opinion die zij in opdracht van [gedaagden] heeft opgesteld, sprake is van subjectiviteit in de vraagstelling. iTX heeft op een andere manier onderzoek gedaan naar de invloed van de uitbouw op het uitzicht en het ontstaan van een kokereffect vanuit de keuken dan de bezonningsingenieur. iTX heeft de gevolgen voor het uitzicht beoordeeld aan de hand van een foto-opname die is gemaakt op 2,20 meter afstand van de gevelopening, met een ooghoogte van 1,60 meter. iTX stelt dat op die manier een zicht is verkregen dat redelijk vergelijkbaar is met hetgeen een beschouwer op dezelfde plaats ervaart. Aan de hand van deze methode heeft iTX met betrekking tot de keuken geconcludeerd dat de kwaliteit van het uitzicht niet noemenswaardig verslechtert door de uitbouw van [gedaagden]
5.28.
De rechtbank overweegt dat ook voor het bepalen of sprake is van onrechtmatigheid bij het wegnemen van uitzicht geen wettelijke normen bestaan. De verschillende onderzoeksmethoden die zijn gebruikt door de bezonningsingenieur en door iTX geven de rechtbank een indicatie van wat de gevolgen van de uitbouw zijn voor de kwaliteit van het uitzicht van [eiser] vanuit zijn keuken. De rechtbank heeft de situatie ter plaatse ook waargenomen. Zoals ook volgt uit de foto’s die aan het proces-verbaal van mondelinge behandeling zijn gehecht, maakt het een groot verschil vanuit welke positie wordt beoordeeld of de uitbouw negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van het uitzicht. De rechtbank is van oordeel dat de uitbouw in beperkte mate negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van het uitzicht van [eiser] . Immers, de bovenbouw is slechts beperkt zichtbaar vanuit de keuken. De aanbouw is wel zichtbaar, maar daar bevond zich eerst een schutting. De muur van de aanbouw is wel significant hoger dan de schutting, maar deze is niet vanuit alle zichtposities in de keuken opvallend aanwezig.
5.29.
Alhoewel het uitzicht vanuit de keuken dus in beperkte mate negatief wordt beïnvloed door de uitbouw, is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een verkokering op het perceel van [eiser] . Hierbij acht de rechtbank het van belang dat de woningen van partijen in landelijk gebied liggen. Waar buren in dichtbevolkt en dichtbebouwd stedelijk gebied eerder hinder van elkaar hebben te dulden, is dit in een landelijk gebied – waar percelen over het algemeen groter en ruimer zijn – minder snel het geval. Tijdens het bezoek van de rechtbank heeft zij zelf waargenomen dat, zoals ook al volgt uit de gebruikte modellen in het deskundigenbericht van iTX, de achtertuin van [eiser] relatief smal is. Dit geldt met name voor het gedeelte van de tuin dat grenst aan de uitbouw. Een groot deel van de achtertuin van [eiser] wordt omgeven door stenen muren. De rechtbank is van oordeel dat dit het effect van het verlies van uitzicht en lichtinval versterkt. Weliswaar wordt deze kokervorming voor de helft veroorzaakt door de eigen aanbouw van [eiser] , echter deze aanbouw is reeds sinds 1982 aanwezig en dus al ver voordat [eiser] de woning kocht. Voor zover [gedaagden] heeft bedoeld te stellen dat [eiser] de kokervorming zelf heeft veroorzaakt, kan de rechtbank dit verweer dan ook niet volgen en gaat zij hieraan voorbij.
5.30.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank voorlopig van oordeel dat de uitbouw van [gedaagden] onrechtmatige hinder oplevert ten aanzien van de verkokering die ontstaat op zijn perceel.
Duur van de hinder
5.31.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de hinder slechts van beperkte duur is, omdat deze enkel in de ochtend tot ongeveer 11.00 uur plaatsvindt.
5.32.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] moet worden gevolgd in zijn stelling dat de hinder permanent van aard is. De uitbouw is, zoals [gedaagden] ook heeft erkend, permanent van aard en dat heeft tot gevolg dat de hinder dit ook is. De hinder treedt immers elke dag opnieuw in de ochtenduren op.
Overige omstandigheden
5.33.
Wat betreft de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank de volgende aspecten van belang: (a) de bereidheid van de zijde van [gedaagden] om maatregelen te nemen tegen de lichtderving en de vermindering van de kwaliteit van het uitzicht, en (b) overige belangen. Deze omstandigheden zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Ad. (a) Bereidheid en mogelijkheid maatregelen te nemen
5.34.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagden] niet bereid is geweest maatregelen te nemen tegen de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de uitbouw. [gedaagden] heeft wel enkele voorstellen gedaan, maar dit waren slechts kunstgrepen die de uitbouw in feite in stand lieten en de hinder onvoldoende weg zouden nemen. Er zijn ook met name aanpassingen aan de woning van [eiser] voorgesteld, terwijl niet is gekeken naar andere mogelijkheden om een uitbouw te realiseren. De voorstellen die volgen uit het deskundigenrapport van iTX nemen de hinder onvoldoende weg.
5.35.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat er meerdere voorstellen aan [eiser] zijn voorgelegd om de lichtderving te verminderen. [eiser] heeft echter alle voorstellen van [gedaagden] afgewezen. [gedaagden] vraagt zich ook af waarom [eiser] verlangt dat grote aanpassingen aan de uitbouw worden gedaan, als [eiser] maar kort in de woning wil blijven wonen. Daarbij zijn de oplossingen die de deskundige heeft aangedragen vanuit financieel oogpunt niet te realiseren voor [gedaagden]
5.36.
De rechtbank dient te beoordelen in welke mate [gedaagden] bereid is geweest maatregelen ter voorkoming van schade bij [eiser] te treffen. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] diverse voorstellen heeft gedaan aan [eiser] om de gevolgen van de uitbouw voor [eiser] te beperken. Echter, de gedane voorstellen zouden slechts beperkt leiden tot een vermindering van de hinder zoals [eiser] die ondervindt. Daarbij heeft [gedaagden] met name voorstellen gedaan die zagen op de aanpassing van de woning van [eiser] . Door [gedaagden] is niet overwogen (substantiële) aanpassingen te doen aan de uitbouw om de door [eiser] ervaren hinder te verminderen. Naar de rechtbank begrijpt, is dit het gevolg van het feit dat het voor [gedaagden] financieel niet mogelijk is om opnieuw kosten te maken voor een architect, constructeur, leges etc. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheid voor rekening van [gedaagden] moet blijven. Het is daarbij niet van belang of [eiser] slechts kort in zijn woning wil blijven wonen, hetgeen overigens door hemzelf wordt weersproken.
Ad (b) Overige belangen
5.37.
Gezien alle omstandigheden van het geval, zoals hiervoor besproken en beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] met de uitbouw aan zijn woning onrechtmatige hinder veroorzaakt jegens [eiser] . De vorderingen van [eiser] ten aanzien van de afbraak van de uitbouw zijn dan in beginsel toewijsbaar. Dit is slechts anders indien een afweging van de belangen van beide partijen zich tegen afbraak van de uitbouw verzet.
5.38.
[eiser] heeft in dit verband gesteld dat hij belang heeft bij behoud van lichtinval, voldoende bezonning, uitzicht en waarde van zijn woning. Toen hij de woning kocht, was nog geen sprake van de uitbouw. Hij vreest dat als [gedaagden] de geplande uitbouw realiseert, hij zijn woning nooit meer verkocht krijgt.
5.39.
[gedaagden] heeft toegelicht dat het belang bij de uitbouw is gelegen in het creëren van meer woonruimte. Daarnaast heeft [gedaagden] een financieel belang bij het op deze wijze realiseren van de uitbouw. Het bouwdepot dat [gedaagden] had afgesloten voor de uitbouw is inmiddels afgelopen. [gedaagden] beschikt over de materialen om de huidige aanbouw wind- en waterdicht te maken, maar het is financieel niet mogelijk aanpassingen te doen aan de uitbouw.
5.40.
Als de rechtbank de belangen van partijen tegen elkaar afweegt, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [gedaagden] bij de uitbouw niet opweegt tegen het belang van [eiser] bij behoud van lichtinval, bezonning, uitzicht en waarde van zijn woning. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat [gedaagden] meer woonruimte wil creëren, zou dit ook kunnen worden gerealiseerd op een wijze die geen of minder hinder voor [eiser] oplevert. De rechtbank begrijpt dat de vormgeving van de huidige uitbouw is ingegeven door financiële beperkingen aan de zijde van [gedaagden] Deze beperkingen zijn er de oorzaak van dat de uitbouw niet (meer) op een andere wijze kan worden gerealiseerd. Ten aanzien van het financiële belang bij het afbouwen van de uitbouw overweegt de rechtbank dat [gedaagden] een risico heeft aanvaard door de bouw van de uitbouw voort te zetten, ondanks dat [eiser] vrijwel direct bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunning en kenbaar heeft gemaakt dat hij een kort geding zou opstarten. [gedaagden] heeft daarover opgemerkt dat er al afspraken waren gemaakt met aannemers en dat [gedaagden] afhankelijk was van de voorwaarden van het bouwdepot. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat aan de belangen van [eiser] voorbij wordt gegaan.
Conclusie
5.41.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de hinder die [eiser] ondervindt van de uitbouw onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW jo artikel 6:162 BW. De uitbouw heeft dusdanig grote gevolgen voor de bezonning en lichtinval in de woning van [eiser] , met name in de woon-werkkamer, en voor het uitzicht vanuit de woning van [eiser] , dat dit in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.42.
De rechtbank zal [gedaagden] dan ook veroordelen de uitbouw af te breken. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde termijn van dertig dagen te kort is en zal de termijn voor de afbraak van de uitbouw op 90 dagen stellen. De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden beperkt tot
€ 500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00.
5.43.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] die ziet op het verbod voor [gedaagden] om een andere uitbouw op dezelfde plaats en van soortgelijke aard te realiseren, afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vordering te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. De vordering bevat geen concrete aanduiding van wat wordt bedoeld met een uitbouw van “dezelfde of soortgelijke aard als de uitbouw”. Toewijzing van de vordering op de door [eiser] geformuleerde wijze zal – vanwege de onbepaaldheid – leiden tot executiegeschillen. Om diezelfde reden kan ook de gevorderde dwangsom niet worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.44.
Vanwege het definitieve karakter van een veroordeling de uitbouw af te breken, heeft [gedaagden] verweer gevoerd tegen het verzoek het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.45.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt dat [eiser] belang heeft bij beëindiging van de hinder door de afbraak van de uitbouw. Daartegenover staat dat afbraak van de uitbouw niet of zeer bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt door [gedaagden] Deze belangen afwegend, oordeelt de rechtbank dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
in reconventie
5.46.
Aangezien [eiser] in conventie in het gelijk wordt gesteld, heeft dit tot gevolg dat [eiser] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagden] door een bouwstop te effectueren. Hieruit volgt dan ook dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
5.47.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] in conventie worden begroot op:
  • dagvaarding € 129,82
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat
  • totaal € 2.536,82
De kosten in reconventie worden begroot op € 299,00 (1/2 x 1 punt x € 598) vanwege de samenhang tussen de conventionele en reconventionele vorderingen.
5.48.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening.
5.49.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen een maand na betekening van dit vonnis te zorgen voor een waterdichte aansluiting van de regenpijp op de dakgoot van [eiser] aan de achterzijde van zijn woning,
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagden] op grond van artikel 5:37 BW jo. artikel 6:162 BW onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de realisatie van de uitbouw,
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen negentig dagen na betekening van dit vonnis de uitbouw aan [adres 1] te [woonplaats 3] af te breken en afgebroken te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat [gedaagden] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
in conventie en reconventie
6.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.835,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
6.7.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Minkenberg en in het openbaar uitgesproken op
18 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: EM