In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer had op 27 juni 2023 op staande voet ontslag gekregen van zijn werkgever, die hem beschuldigde van het meenemen van goederen en geld uit de kassa zonder toestemming. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn loon, evenals om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De werkgever betwistte de claims van de werknemer en stelde dat er wel degelijk sprake was van een dringende reden voor het ontslag.
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het bleek dat de werknemer zonder toestemming goederen van de werkgever had meegenomen en geld uit de kassa had gehaald. De kantonrechter oordeelde dat deze handelingen een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverden. De werknemer had niet overtuigend aangetoond dat hij toestemming had om de goederen mee te nemen, en zijn verklaringen over het geld uit de kassa waren inconsistent.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag afgewezen, maar heeft hij de werkgever wel veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon en vakantiebijslag tot de datum van ontslag. De verzoeken om vergoedingen werden afgewezen, omdat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.