Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
23 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen Olympia Uitzendbureau B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat was gegeven wegens diefstal. De centrale vraag was of het voor de werknemer duidelijk moest zijn wat er precies werd bedoeld met het ontslag op staande voet in deze specifieke situatie. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de werknemer in kwestie eerder betrokken was bij een procedure die leidde tot de huidige cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.048,34. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en benadrukt het belang van duidelijkheid voor werknemers in ontslagprocedures.