ECLI:NL:HR:2016:2994

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/04240
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontslag op staande voet wegens diefstal en de duidelijkheid voor de werknemer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen Olympia Uitzendbureau B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat was gegeven wegens diefstal. De centrale vraag was of het voor de werknemer duidelijk moest zijn wat er precies werd bedoeld met het ontslag op staande voet in deze specifieke situatie. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de werknemer in kwestie eerder betrokken was bij een procedure die leidde tot de huidige cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.048,34. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en benadrukt het belang van duidelijkheid voor werknemers in ontslagprocedures.

Uitspraak

23 december 2016
Eerste Kamer
15/04240
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
OLYMPIA UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Olympia.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 565556/CV EXPL 12-9164 van de kantonrechter te Haarlem van 20 maart 2013;
b. de arresten in de zaak 200.127.464/01 van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014 en 21 april 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Olympia heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 25 november 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Olympia begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 december 2016.