ECLI:NL:RBLIM:2023:619

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
ROE 22/2979
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en buiten behandelingstelling aanvraag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A. Saakjan, heeft bezwaar gemaakt tegen de buiten behandelingstelling van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, vertegenwoordigd door mr. W. Huntjens. De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat verzoekster geen taxatierapport heeft over haar appartement in India, wat verweerder als noodzakelijk beschouwde voor de beoordeling van de aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisendheid, aangezien verzoekster sinds 1 november 2022 geen bijstandsuitkering meer ontvangt en in financiële problemen verkeert. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van verweerder, waardoor verzoekster recht heeft op een voorschot op de bijstandsuitkering en eventuele huurachterstand. Tevens wordt verweerder opgedragen het griffierecht en proceskosten aan verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2979

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[Naam 1] , uit [woonplaats] , verzoekster,(gemachtigde: mr. A. Saakjan)

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht(verweerder)
(gemachtigde: mr. W. Huntjens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de buiten behandelingstelling van de aanvraag van verzoekster.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag om een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (PW) met het besluit van 15 december 2022, verzonden 16 december 2022, buiten behandeling gesteld omdat verzoekster de gevraagde gegevens over de waarde van haar appartement in India niet heeft verstrekt. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoekster heeft tot 1 november 2022 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Amsterdam. Daarna heeft zij geen uitkering of voorschot ontvangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, niet op voorhand kan worden gezegd dat er geen sprake is van spoedeisendheid. Ook aan de overige eisen van artikel 8:81 van de Awb is voldaan.
4. Verzoekster heeft in de aanvullende gronden naar voren gebracht dat het onderhavige verzoek tevens ziet op het besluit van verweerder van 14 december 2022, verzonden 16 december 2022, waarin verweerder een voorschot op de bijstandsuitkering heeft afgewezen. Verzoekster heeft bij brief van 6 januari 2023 bij het college van burgemeester en wethouders Maastricht tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In deze brief heeft zij tevens aanvullend bezwaar gemaakt tegen het onderhavig bestreden besluit inzake de buiten behandelingstelling van de aanvraag.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet kan zien tegen het besluit van verweerder tot het weigeren van een voorschot omdat het instellen van bezwaar en beroep tegen een besluit omtrent de toepassing van artikel 52 van de PW alsmede de toepassing van artikel 81 van de PW niet mogelijk is. De voorzieningenrechter wijst daarbij op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, in verbinding met artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb).
Volgens de bezwaarclausule in het besluit van 14 december 2022 betreffende de afwijzing van het voorschot kan het bezwaar worden ingediend bij Gedeputeerde Staten van Limburg. De voorzieningenrechter wijst verweerder erop dat verweerder op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de verplichting heeft om het bezwaarschrift gericht tegen de weigering van het voorschot door te sturen naar Gedeputeerde Staten van Limburg. Verweerder zal het bezwaar gericht tegen de afwijzing van het voorschot, voor zover dat nog niet is gebeurd, alsnog dienen door te sturen naar het bevoegde orgaan.
De voorzieningenrechter is derhalve niet bevoegd en zal niet ingaan op hetgeen verzoekster ten aanzien van dat besluit naar voren heeft gebracht.
4.2.
De voorzieningenrechter verwijst evenwel naar de overwegingen in 12.
5. De voorzieningenrechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de buiten behandelingstelling van de aanvraag voor een bijstandsuitkering. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
5.1.
Verzoekster heeft in de periode vanaf 20 juli 2018 tot en met een onbekende datum en vanaf 10 maart 2020 tot 1 november 2022 een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm van de gemeente Amsterdam ontvangen. Vanwege een verhuizing van Amsterdam naar [woonplaats] is deze bijstandsuitkering beëindigd. Verzoekster
heeft op 19 oktober 2022 een aanvraag voor bijstandsuitkering met als ingangsdatum
1 november 2022 bij verweerder ingediend. Zij heeft bij de aanvraag vermeld dat zij onroerend goed, een flatje, in India heeft waarvan de waarde € 0,00 is omdat door de Indiase wetgeving de flat onverkoopbaar is en zij daar niet over kan beschikken. Zij heeft verder vermeld dat dit ook al bekend zou zijn bij de gemeente Amsterdam.
5.2.
Tijdens een telefoongesprek op 31 oktober 2022 met consulent [naam 2] heeft verzoekster aangegeven dat zij over het onroerend goed bij diverse gemeentes gedoe heeft gehad en dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak heeft gedaan in een procedure die verzoekster met de gemeente Groningen heeft gehad en dat zij alsnog een uitkering heeft gehad. Verzoekster heeft verder aangegeven dat de gemeenten Zaanstad en Amsterdam niet moeilijk hebben gedaan over het onroerend goed in India en dat zij het appartement in India niet kan verkopen omdat zij geen ingezetene is van India. De consulent heeft tijdens het telefonisch onderhoud medegedeeld dat het voor de beoordeling van het recht op uitkering niet van belang is of onroerend goed verkocht kan worden, maar dat het bezit en de bijbehorende waarde van belang is. Dat het onroerend goed in het buitenland staat is volgens de consulent daarbij evenmin van belang.
5.3.
Verzoekster heeft, naar aanleiding van verweerders verzoek van 31 oktober 2022 om gegevens te verstrekken over het onroerend goed in India, een kopie van een koopakte uit 2004, gegevens over Indiase regelgeving in de Engelse taal (“
Foreign Exchange Management (Acquisition and transfer of immovable property in India) Regulations, 2000”) en informatie afkomstig van Wikipedia over de Foreign Exchange Management Act verstrekt. Verzoekster heeft tevens een kopie van het proces-verbaal mondelinge uitspraak van de CRvB, gedateerd 3 december 2019, overgelegd.
5.4.
Verweerder heeft informatie opgevraagd bij de gemeente Amsterdam over de manier waarop deze gemeente bij verzoekster het vermogen heeft vastgesteld. Een medewerker van de gemeente Amsterdam heeft op 11 november 2022 medegedeeld dat vanwege de privacy geen rapportages gedeeld worden met derden maar dat wel verklaard kan worden dat verzoekster bij beide aanvragen in Amsterdam de woning in India heeft doorgegeven, dat volgens de registratie de klant de woning in India niet kon verkopen en het volgens de wetten van India alleen mogelijk was te verkopen als zij daar zou wonen. De betreffende medewerker heeft verder medegedeeld dat in het dossier niet is te zien dat er in de loop van tijd een vermogensonderzoek heeft plaatsgevonden en dat de klant niet veel in beeld kwam. Voorts heeft de medewerker medegedeeld dat de laatste uitkering is toegekend in de Corona periode waardoor niet uitvoerig gecontroleerd kon worden, dat in die tijd de gemeente Amsterdam had besloten de aanvragen wat coulanter te beoordelen en dat de hoogte van het vermogen is vastgesteld op basis van geleverde informatie. Uit de verstrekte toekenningsbesluiten blijkt dat het vermogen in 2018 op € 15.995,62 negatief en in 2020 op € 19.046,73 negatief is vastgesteld. De consulent heeft geen aanleiding gezien om het door Amsterdam vastgestelde vermogen over te nemen omdat men in Amsterdam is uitgegaan van het verhaal van verzoekster en niets met het onroerend in India heeft gedaan. Verder heeft verzoekster bij de aanvraag in 2022 geen schulden opgegeven.
5.5.
Verweerder heeft zowel per e-mail als per brief van 17 november 2022 verzoekster verzocht om vóór 26 november 2022 een kopie van een recente (niet ouder dan drie maanden) onafhankelijke waardebepaling van het appartement in India te verstrekken.
5.6.
Verzoekster heeft in een e-mail van 17 november 2022 aan de consulent medegedeeld dat het haar hoogstwaarschijnlijk niet gaat lukken om binnen de gegeven termijn de informatie te verstrekken. Zij zou daarvoor zelf naar India moeten gaan en daar heeft zij de financiële middelen niet voor. Eventueel kan zij dat laat in december lenen, maar dan moet zij dat toch terugbetalen. Zij heeft al geprobeerd om iemand te vinden.
5.7.
Verweerder heeft vervolgens zowel per e-mail als per brief van 28 november 2022 aan verzoekster medegedeeld dat nog niet alle gegevens van verzoekster zijn ontvangen waardoor nog niet beoordeeld kan worden of zij recht heeft op een uitkering. Verweerder heeft nogmaals verzocht om een kopie van een recente (niet ouder dan drie maanden) onafhankelijke waardebepaling van het appartement in India te verstrekken vóór
13 december 2022. Verweerder heeft de behandeling van de aanvraag opgeschort en heeft verzoekster erop gewezen dat in het geval zij de gevraagde informatie niet of niet op tijd inlevert, verweerder de aanvraag niet verder in behandeling zal nemen.
5.8.
Verzoekster heeft in een e-mail van 7 december 2022 naar voren gebracht dat verweerder het onmogelijke van haar vraagt; zij heeft geen geld om een taxatierapport in een ver ontwikkelingsland te regelen, waarvan zij de taal niet kent en al meer dan een decennium niet is geweest mede door een gebrek aan financiën en gezondheidsproblemen waarvan verweerder een medisch rapport heeft. Verweerder wil daar maar geen rekening mee houden. Verzoekster heeft zich nog gewend tot een sociaal raadslid in Amsterdam, die het vreemd vond dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld. Verzoekster heeft informatie van internet over verkoop van onroerend goed in India verstrekt. Verzoekster stelt dat zij volgens de voorwaarden geen onroerend goed kan kopen; zij is niet Indiaas van origine en voor buitenlanders zoals zij is de wet veel strenger. Verzoekster stelt dat zij zich destijds bij de koop bij de neus heeft laten nemen. Zij heeft wel een koopakte ontvangen, maar is nooit geldig geregistreerd of onder valse voorwendsels als zijnde een NRI (non-resident Indian) of PIO (person of Indian origine). Zij vermoedt dat als zij daarin gaat wroeten het enige resultaat zal zijn dat de flat haar wordt afgepakt door de staat of dat zij de kans krijgt deze aan een goed doel te schenken. Het juridisch team van de gemeenten Zaandam en Amsterdam hebben al onderzoek daarnaar gedaan. De flat kan zij niet verkopen omdat zij als buitenlandse daar geen bezit mag hebben. Er waren daar veel buitenlanders die hetzelfde probleem hadden, maar verzoekster had zich laten overtuigen door kennissen dat de verkoper te vertrouwen was. Zij wist het fijne van de Indiase wetgeving ook niet. Volgens verzoekster zal een taxatierapport niet meer dan de waarde 0 rupees opleveren.
5.9.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag bij het besluit van 15 december 2022 buiten behandeling gesteld omdat verzoekster de gevraagde gegevens over de waarde van haar appartement in India niet heeft verstrekt.
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder van verzoekster kan verlangen dat zij een taxatierapport van het appartement in India overlegt.
7. In artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
7.1.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
7.2.
Artikel 4:5, eerste lid, onderdeel c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
7.3.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Verzoekster betwist in haar verzoekschrift en in de (aanvullende) gronden van bezwaar de noodzaak om een taxatierapport aan te leveren. Zij heeft aangevoerd dat verweerder voorbij is gegaan aan de door verzoekster verstrekte gegevens over de Indiase wetgeving dat zij als buitenlander, niet zijnde van Indiase oorsprong, geen onroerend goed mag kopen tenzij men bij een ambassade werkt. Het is volgens de Indiase wetgeving juridisch onmogelijk dat zij eigendom heeft in India. Voor zover zij over eigendom zou beschikken, dan kan zij dat niet rechtsgeldig verkopen om van de opbrengsten te leven. Verzoekster heeft gewezen op een artikel van NRIGuides, Foreigner Buying Property in India: Things to Know (2022), 29 mei 2022, met vermelding van de online vindplaats en op een overgelegde verklaring van de heer (Shreya) Singhal van 23 maart 2021: 'India foreigners cannot buy or sell immovable property in India'. Verzoekster is bedrogen door de verkoper want een buitenlander kan niet kopen in India, dus zij vraagt zich af hoe zij legaal dan de eigenaar kan zijn. De vermeende koopakte van het appartement in India is niet authentiek oftewel vals en verzoekster is het slachtoffer van fraude in India. Verzoekster vraagt zich af wat de waarde is van iets dat zij niet mag bezitten. Er is sprake van een onmogelijke bewijsopdracht omdat verweerder ten onrechte van verzoekster verlangt dat zij een waardebepaling of taxatie overlegt van iets waarvan zij geen eigenaar kan zijn.
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij ook niet de financiële middelen heeft om een taxatie te kunnen bekostigen. Zij heeft reeds grote moeite om in haar levensonderhoud te voorzien. Verweerder vraagt het onmogelijke.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder een dergelijk rapport mag opvragen bij verzoekster omdat vast staat dat verzoekster in 2004 een appartement in India heeft gekocht. Blijkens de koopakte staat een appartement op haar naam. Verweerder mag daarom aannemen dat dit appartement een bepaalde waarde vertegenwoordigt. De waarde van een appartement is vermogen en de hoogte van het vermogen is van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand.
8.2.
Dat het opvragen van een dergelijk rapport volgens verzoekster zinledig is, omdat zij, zo zij al vermogen heeft, niet over het eigendom kan beschikken volgens de Indiase wetgeving, volgt de voorzieningenrechter niet omdat van verzoekster in dat geval meer mag worden verwacht dan hetgeen zij tot nog toe heeft verstrekt over de Indiase wetgeving. De voorzieningenrechter kan niet concluderen dat het opvragen van een taxatierapport bij voorbaat zinledig is.
8.3.
De voorzieningenrechter ziet niet in dat verzoekster niet redelijkerwijs kan beschikken over een taxatierapport. De voorzieningenrechter kan niet uit het dossier afleiden dat verzoekster enige poging heeft ondernomen om een taxatie te laten plaatsvinden danwel op andere wijze de huidige waarde van het appartement aannemelijk heeft gemaakt. Verzoekster heeft evenmin inzichtelijk gemaakt wat de kosten van een taxatie zijn.
Nu verzoekster geen gegevens heeft verstrekt over de waarde van het appartement is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in beginsel de aanvraag buiten behandeling kon stellen.
9. Volgens verzoekster is het besluit zodanig uitermate summier, waarbij zelfs de wettelijke grondslag van dit besluit ontbreekt, dat het bestreden besluit reeds hierom kennelijk ondeugdelijk gemotiveerd is. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij de motivering van het college niet goed volgen. Niet blijkt op exact welke wijze aan haar zou zijn gevraagd om 'nog enkele gegevens in te leveren' en waarom de data 17 november,
28 november en 31 oktober 2022 niet in chronologische volgorde staan. Daarnaast is tegenstrijdig dat enerzijds van ‘nog enkele gegevens' (in meervoud) wordt gesproken, terwijl het anderzijds kennelijk om slechts één ontbrekend stuk zou gaan, namelijk de kopie van de waardebepaling van het appartement in India. Voor het overige heeft het uitkeringsbesluit met zeer verstrekkende gevolge gevolgen niets (inhoudelijks) om het lijf.
9.1.
In het bestreden besluit staat, anders dan verzoekster stelt, wel de wettelijke grondslag (artikel 4:5 van de Awb) vermeld zodat deze grond van verzoekster alleen al daarom niet slaagt. Het feit dat in het bestreden besluit eerst wordt gesproken over ‘enkele gegevens’ en volgens de motivering het om de waardebepaling van het onroerend goed in India gaat, maakt volgens de voorzieningenrechter niet dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Uit de stukken blijkt dat verweerder zowel per brief als per e-mail informatie bij verzoekster heeft opgevraagd. Het feit dat de wijze waarop de informatie is opgevraagd niet in het bestreden besluit staat vermeld en dat de data waarop informatie is gevraagd niet in chronologische tijdsvolgorde staan betekent evenmin dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft een weliswaar korte, maar daarmee niet ondeugdelijke motivering voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag gegeven.
10. Verzoekster heeft een beroep gedaan op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Zij is ernstig ziek en lijdt aan kanker. Verzoekster heeft verwezen naar een verklaring van huisarts [naam 3] van 9 mei 2016 die bij verweerder bekend is. Haar gezondheidssituatie is niet verbeterd en zo mogelijk verslechterd. Verweerder heeft geen rekening gehouden met haar ernstige gezondheidssituatie. Daarnaast is ook haar financiële toestand zeer slecht en zorgwekkend is. Zonder uitkering kan zij niet in haar levensonderhoud voorzien. Zij staat op de drempel van een huurachterstand en, in het verlengde daarvan, van huisuitzetting. Daarnaast dreigt zij ook de overige vaste lasten, zoals de premie van haar zorgverzekering, niet langer te kunnen betalen, met alle gevolgen van dien. Zij is zelfs voor het kopen van voedsel aangewezen op liefdadigheid van vrienden, zoals haar goede vriend de heer [naam 4] . Verzoekster heeft een verklaring van [naam 4] overgelegd waarin deze onder meer verklaart dat hij verzoekster geld geeft om eten en andere noodzakelijke dingen te kopen.
10.1.
Artikel 16, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf (paragraaf 2.2), bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
10.2.
De voorzieningenrechter komt niet toe aan een beoordeling van artikel 16 van de PW omdat (nog) niet is komen vast te staan dat verzoekster op grond van paragraaf 2.2. (artikelen 11 tot en met 15 van de PW) is uitgesloten van het recht op bijstand. De aanvraag is op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld, zodat nog niet vaststaat of verzoekster een persoon is als bedoeld in artikel 16 van de PW. Daarom is deze bepaling in de situatie van verzoekster niet van toepassing. [1]
11. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit onevenredig is. Er ontbreekt slechts één stuk en dit staat in schril contrast met de verstrekkende gevolgen van dit besluit voor verzoekster, namelijk het negatieve effect op haar gezondheid en het niet beschikken over inkomen om onder meer de huur en boodschappen te kunnen betalen.
11.1.
Niettegenstaande het voorgaande is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat de op verzoekster rustende bewijslast zodanig moeilijk is, dat een buiten behandeling stelling van de aanvraag enkel op deze grond onevenredig zwaar is nu op geen enkele wijze blijkt dat zij over inkomsten en/of andere vermogensbestanddelen beschikt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de waarde van de woning ten tijde van de koop, omgerekend naar euro’s circa € 10.000,--, dat zelfs rekening houdend met inflatie er sprake zou zijn van een relatief korte interingsperiode.
11.2.
De voorzieningenrechter wijst verweerder in dat verband, nadat het eventuele recht op bijstand is vastgesteld, op de mogelijkheden van artikel 18, eerste lid, van de PW, dat bijstand kan en moet worden afgestemd op (onder andere) de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende.
11.3.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen als hierna bepaald.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoekster een voorschot op bijstand naar de toepasselijke bijstandsnorm verleent vanaf heden alsmede een voorschot terzake eventuele huurachterstand, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit van 15 december 2022 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dat betekent dat de aanvraagprocedure doorloopt en verweerder derhalve in het te nemen besluit op bezwaar alsnog het recht op bijstand moet beoordelen.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
14. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert één punt op (bijwonen zitting bij de voorzieningenrechter). Dat punt heeft een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 837,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder met onmiddellijke ingang aan verzoekster een voorschot op de bijstandsuitkering verleent ter hoogte van de voor verzoekster toepasselijke bijstandsnorm tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 januari 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak CRvB van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:942.