4.5.[eiser] legt aan zijn stelling dat [paard 1] niet aan de koopovereenkomst beantwoordt ten grondslag dat hij voor [dochter van eiser] een braaf, betrouwbaar en gezond paard zocht dat geschikt is voor deelname aan springwedstrijden, hetgeen hij - zo stelt hij - ook aan De Leistert heeft medegedeeld. De Leistert c.s. heeft [dochter van eiser] op het paard zien rijden en zij vondt het een goede match. De Leistert c.s. heeft verklaard dat [paard 1] zeker wel voor [dochter van eiser] geschikt was. [paard 1] laat echter zeer gevaarlijk gedrag zien. Ze steigert, staakt en breekt al heel vroeg de gang naar de hindernis af, aldus [eiser] . Vrijwel direct na levering, op 4 april 2023, is [paard 1] onderzocht en behandeld door [dierenarts 1] . Ook nadien zijn nog diverse gebreken aan het licht gekomen en er zijn diverse behandelingen verricht ten aanzien van:
- dik voorbeen, 3 dagen na levering
- dikke achterbenen begin juni
- zwak immuun systeem
- chronische huidaandoening (mok).
[eiser] heeft om het gevaarlijk gedrag van [paard 1] te kunnen verklaren, diverse medische onderzoeken laten verrichten. Uit veterinair (MRI) onderzoek uitgevoerd door [dierenarts 2] op 17 en 21 augustus 2023 blijkt dat zich significante aandoeningen openbaren:
- synovitis hoefgewricht linksvoor
- forse sclerosering kootgewricht(en)
- trabeculaire botdemineralisatie
- halspijnlijkheid, halsprobleem
- kreupelheid vanuit de ondervoet linksvoor
- bevindingen in het hoefgewricht en kootgewricht zijn chronisch.
[dierenarts 2] heeft onder meer verklaard dat de klinische presentatie en de bevindingen op de röntgenopnames en echobeelden, voor hem maken dat het halsprobleem het meest waarschijnlijk een rol speelt bij het staakgedrag en steigeren van [paard 1] . De kreupelheid vanuit de ondervoet linksvoor is volgens hem ook zorgwekkend en uit de MRI blijkt dat de bevindingen in het hoefgewricht en kootgewricht ook chronisch zijn. Om die reden is de koopovereenkomst volgens [eiser] terecht ontbonden, althans ligt het in de rede dat de koopovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. [paard 1] is niet geschikt voor het doel waarvoor ze is gekocht. Daar komt ook nog eens bij dat De Leistert c.s. wist althans behoorde te weten dat [paard 1] al eerder, bij een andere ruiter, gevaarlijk gedrag heeft vertoond en dat ze al eerder veterinaire problemen heeft gehad. Aangezien [eiser] een betrouwbaar en braaf paard zocht, zou hij [paard 1] nooit hebben gekocht als hij dit had geweten. De Leistert had, zeker aangezien zij wist dat een betrouwbaar en braaf paard werd gezocht, [eiser] hierover moeten informeren. In plaats daarvan heeft De Leistert c.s. dit verzwegen. Als [eiser] op de hoogte was geweest van het gevaarlijke gedrag en het niveau dat een ruiter moet hebben om daarmee om te gaan, had hij [paard 1] niet gekocht. Verder heeft de Leistert c.s. bewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door tijdens het “proefrijden” te zeggen dat [dochter van eiser] een goede mach had met [paard 1] , dat [paard 1] gezond was en dat ze geschikt was voor deelname aan springwedstrijden.
4.5.1.De Leistert betwist het bestaan van de gestelde gebreken en de rechtsgeldigheid van de ingeroepen ontbinding dan wel vernietiging van de koopovereenkomst. Volgens De Leistert is [eiser] niet erin geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de koopovereenkomst van tafel is, althans dat in een bodemprocedure zodanig wordt geoordeeld. [paard 1] beantwoordt aan de koopovereenkomst. In dit verband wijst De Leistert erop dat het keuringsrapport van [dierenarts 1] niet is overgelegd door [eiser] . Deze dierenarts heeft het paard op 28 maart 2023 in opdracht van eiser uitgebreid klinisch en röntgenologisch gekeurd. Het paard werd - zo heeft De Leistert begrepen - gezond verklaard. Er werden althans geen relevante bevindingen aangetroffen die aan het gebruik van het paard in de springsport in de weg zouden kunnen staan. Van dwaling is ook geen sprake. De Leistert betwist dat zij bij de totstandkoming van de koopovereenkomst garanties heeft afgegeven ten aanzien van (de gezondheid van) het paard, de geschiktheid van [paard 1] voor dochter [dochter van eiser] en / of ten aanzien van het bestaan van een match tussen haar en [paard 1] . Dat was ook niet de taak van De Leistert. [eiser] is professioneel actief in de paardenwereld en hij werd ook nog eens bijgestaan door een commissionair. Het gaat bovendien om levende have ten aanzien waarvan het onmogelijk is en in de branche ook niet gebruikelijk is om enige garanties af te geven. Op basis van onder andere de succesvolle proefritten, het advies van de trainer van [dochter van eiser] en van [gedaagde sub 3] als commissionair, en het onderzoek van [dierenarts 1] is besloten het paard te kopen. Blijkens de door eiser in het geding gebrachte facturen is er kennelijk na levering én risico-overgang van alles met [paard 1] gebeurd waarop De Leistert geen enkel zicht heeft. [paard 1] is zowel voor als na de verkoop door [dochter van eiser] , succesvol uitgebracht op internationale wedstrijden. De Leistert herkent het door [eiser] geschetste gedrag van [paard 1] absoluut niet. [paard 1] heeft een uitstekend karakter, ze is rustig, welwillend en meegaand. De Leistert is ook niet ermee bekend dat [paard 1] eerder, voor de totstandkoming van de koopovereenkomst gevaarlijk gedrag heeft vertoond. In deze zaak duidt alles op een mogelijke mismatch tussen [dochter van eiser] en [paard 1] . Een mismatch is echter geen tekortkoming van de verkoper, aldus De Leistert c.s.
4.5.2.Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat zij aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek want daarvoor is in dit kort geding geen plaats, moet beoordelen of de vordering van eiser in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop (door toewijzing van het in kort geding gevorderde) reeds nu gerechtvaardigd is. In het onderhavige geval houdt dit in dat de vordering tot het ophalen van [paard 1] alleen toewijsbaar is wanneer voldoende aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure tot de conclusie zal komen dat [eiser] de koopovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden dan wel heeft vernietigd dan wel dat de bodemrechter beslist om de overeenkomst alsnog te ontbinden of te vernietigen.
4.5.3.[eiser] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). In lid 1 van dit artikel is bepaald dat een zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Een koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
4.5.4.Nu aan de hand van een voorlopig oordeel over het geschil in kort geding reeds geoordeeld is dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een consumentenkoop, wordt dit bij de beoordeling tot uitgangspunt genomen. De omstandigheid dat niet uitgesloten is dat in een eventuele bodemprocedure alsnog geoordeeld wordt dat er wél sprake is van consumentenkoop, maakt dit voor de huidige beoordeling door de voorzieningenrechter niet anders. Het voorgaande brengt mee dat het in artikel 7:18a lid 2 BW opgenomen bewijsvermoeden in dit kort geding niet van toepassing is. Dit betekent dat [eiser] als koper in dit kort geding voldoende aannemelijk zal moeten maken dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [paard 1] bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde dan wel dat [eiser] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst heeft gedwaald. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of [eiser] dit in deze kort geding procedure voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het antwoord op die vraag luidt nee. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
4.5.5.De voorzieningenrechter stelt vast dat niet ter discussie staat dat op het moment van koop en levering bij [paard 1] een verandering in de hals en een (geringe) reactie op het kroonbeen waarneembaar was. Dit was kennelijk, blijkens het als productie 18 bij dagvaarding in het geding gebrachte verslag van [dierenarts 2] , te zien op röntgenfoto’s die [dierenarts 1] in het kader van de aankoopkeuring heeft gemaakt en beoordeeld. Deze afwijkingen vormden voor [dierenarts 1] kennelijk geen aanleiding om een negatief aankoopadvies te geven. [eiser] heeft erkend dat deze afwijkingen bij de aankoop van [paard 1] voor hem kenbaar waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] op dit punt namelijk verklaard dat [dierenarts 1] tijdens de keuring heeft gezegd dat de hals “acceptabel” was en dat “de rest” goed was. [eiser] stelt zich op basis van het verslag van [dierenarts 2] op het standpunt dat de oorzaak van het steigeren en het staken van [paard 1] zeer waarschijnlijk is gelegen in het door [dierenarts 2] gesignaleerde halsprobleem. De Leistert heeft gemotiveerd betwist dat op basis van hetgeen nu bekend is over het halsprobleem aannemelijk is dat [paard 1] niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. Daarnaast betwist zij dat het gedrag van [paard 1] hierdoor wordt veroorzaakt. Als de voorzieningenrechter desondanks ervan uit zou gaan dat [eiser] op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft, is zijn vordering toch niet toewijsbaar. In dat geval geldt immers dat De Leistert terecht erop heeft gewezen dat [eiser] [paard 1] heeft gekocht terwijl hij wist dat tijdens de aankoopkeuring een afwijking bij de hals is waargenomen. Bij deze stand van zaken is het nog maar zeer de vraag of een bodemrechter zal oordelen dat de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst effect sorteert dan wel dat de bodemrechter zelf zal overgaan tot ontbinding van de koopovereenkomst.
4.5.6.Dit oordeel wordt niet anders als de voorzieningenrechter kijkt naar de overige bevindingen van [dierenarts 2] . De Leistert heeft terecht erop gewezen dat [eiser] het rapport dat [dierenarts 1] in het kader van zijn aankoopkeuring heeft opgesteld niet in het geding heeft gebracht. Gelet hierop kan niet worden beoordeeld of, hoewel niet expliciet door [dierenarts 2] vermeld, ook overige bevindingen van [dierenarts 2] ook al door [dierenarts 1] zijn waargenomen en dientengevolge bij [eiser] bekend waren of bekend hadden kunnen zijn.
4.5.7.Daar komt bij dat zowel [dierenarts 3] en dierenarts [dierenarts 4] blijkens de door De Leisters als productie 22a en 22b in het geding gebrachte brieven van 25 september 2023 ( [dierenarts 3] ) en 27 september 2023 ( [dierenarts 4] ) kennis hebben genomen van de bevindingen van [dierenarts 2] en de bevindingen naar aanleiding van de in opdracht van [dierenarts 2] gemaakte MRI-scan. [dierenarts 3] verklaart dat het om
“milde veranderingen”gaat die niet ongewoon zijn bij een zeven jarig sportpaard, die gemakkelijk kunnen worden behandeld en dat die behandelingen gangbaar zijn bij de begeleiding van sportpaarden. [dierenarts 4] verklaart:
“The described findings in both reports I can also see in horses that are performing well on the highest level.”Zelfs als de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat de zaken die [dierenarts 2] heeft waargenomen ook al bij levering aanwezig waren, geldt het volgende. Nog los van de vraag of [dierenarts 1] een en ander ook heeft waargenomen en wat dat in juridische zin betekent voor de rechtspositie van [eiser] , is gezien de verklaringen van [dierenarts 3] en [dierenarts 4] in dit kort geding onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter op basis hiervan zal oordelen dat [paard 1] bij levering niet aan de koopovereenkomst beantwoordde.
4.5.8.Hetzelfde geldt in het geval de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [paard 1] , zoals [eiser] stelt, voor de totstandkoming van de koopovereenkomst ook al steigerde en staakte. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is uitvoerig door partijen gesproken over het steigeren en staakgedrag van [paard 1] , de oorzaak daarvan en de wetenschap van De Leistert op dit punt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit gedrag zich al voor de aankoop geregeld voordeed en dat De Leistert dat wist. [eiser] heeft in dit kader niet alleen gewezen op de door hem in het geding gebrachte filmpjes waaruit blijkt dat [paard 1] bij [dochter van eiser] steigert en / of staakt. Hij heeft ook een beroep gedaan op een tweetal filmpjes (productie 25 en 26) waarop te zien zou zijn dat [paard 1] een jaar geleden in aanwezigheid van [gedaagde sub 2] steigerde toe zij door professioneel springruiter [ruiter 1] werd bereden. De Leistert heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het toevoegen van deze filmpjes aan het procesdossier, nu zij deze filmpjes voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beslist dat zij deze filmpjes bij de beoordeling buiten beschouwing zal laten. Mocht echter op die filmpjes al te zien zijn dat [paard 1] steigerde terwijl zij door [ruiter 1] bereden werd en dat [gedaagde sub 2] daarbij aanwezig was, dan is gelet op hetgeen onder 4.5.5. is overwogen daarmee nog steeds onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit in een bodemprocedure leidt tot het oordeel dat de koopovereenkomst terecht is ontbonden dan wel dat de bodemrechter de koop alsnog ontbindt.
4.5.9.Voor het beroep op de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst althans op de vernietigbaarheid van de koopovereenkomst daarvan geldt hetzelfde. De Leistert heeft namelijk verschillende verklaringen, onder andere van voormalige amazones van [paard 1] , en filmpjes in het geding gebracht waarin is vermeld dan wel waaruit blijkt dat [paard 1] braaf en gemakkelijk te rijden is. Daarmee is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat [paard 1] een gedragsprobleem heeft (al dan niet veroorzaakt door een onderliggend veterinair gebrek) dat zij structureel, ongeacht door welke amazone of ruiter zij wordt gereden, vertoont. Als de voorzieningenrechter dan ervan uitgaat dat [eiser] gelijk heeft als hij stelt dat [paard 1] bij [ruiter 1] heeft gesteigerd en dat [gedaagde sub 2] hierbij aanwezig was en dit dus weet, dan is - nu onvoldoende aannemelijk is dat [paard 1] een structureel gedragsprobleem heeft - nog steeds onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat De Leistert in een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven dan wel dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden.
4.5.10.Afgezien daarvan is het nog maar de vraag of aan de overige vereisten voor een succesvol beroep op dwaling is voldaan. [eiser] stelt weliswaar dat De Leistert wist dat hij een braaf en betrouwbaar paard zocht, maar De Leistert betwist dat een en ander zo is gecommuniceerd. Zij heeft in dit verband toegelicht dat zij over [paard 1] zou hebben gezegd:
“Het is een merrie, het is geen dooie slaper.”en dat [eiser] , althans zijn echtgenote in reactie daarop zou hebben gezegd:
“Ik wil ook geen dooie, het is een merrie voor de topsport.”Gelet hierop is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
4.5.11.Voor de overige door [eiser] gestelde medische gebreken (dik voorbeen drie dagen na levering, dikke achterbenen begin juni, zwak immuunsysteem en mok)geldt het volgende. Dat [paard 1] een zwak immuunsysteem heeft, is onvoldoende aannemelijk geworden. De Leistert heeft terecht erop gewezen dat uit de hiervoor al genoemde brief van [dierenarts 3] van 25 september 2023 blijkt dat sprake is van een normaal bloedbeeld en dat een auto-immuunziekte kan worden uitgesloten. Voor het dik voorbeen, de dikke achterbenen en de mok geldt dat niet is gesteld en ook niet aannemelijk is gemaakt dat een en ander ook al bij de levering aanwezig was. Afgezien daarvan geldt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodemrechter op grond hiervan zal oordelen dat de koopovereenkomst terecht is ontbonden dan wel vernietigd dan wel dat de bodemrechter op grond hiervan alsnog hiertoe zal overgaan.
4.5.12.De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat in het licht van het door De Leistert gevoerde verweer, [eiser] in het kader van dit kort geding niet aannemelijk heeft gemaakt dat [paard 1] bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde dan wel dat hij bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gedwaald. Daarvoor is een verdergaand onderzoek noodzakelijk, waarin dieper op de feiten zal moeten worden ingegaan. Niet valt uit te sluiten dat aan een van partijen in de bodemprocedure bewijs zal worden opgedragen dan wel dat de bodemrechter aanleiding ziet om een deskundigenbericht te bevelen. Voor een en ander is in het kader van een kortgedingprocedure geen plaats. Tegen deze achtergrond weegt het belang van [eiser] om in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure niet meer verantwoordelijk te zijn voor de verzorging van [paard 1] niet op tegen het belang van De Leistert bij handhaving van de status quo. De vordering van [eiser] in kort geding zal dan ook worden afgewezen.
Vordering 2: terugbetaling koopsom, vordering 3: voorschot op schade en vordering 4: vergoeding van kosten