ECLI:NL:RBLIM:2023:6015

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 23/2032 en ROE 23/2033
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunningen voor bouw en aanleg parkeerplaatsen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 september 2023, worden de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers afgewezen. Verzoekers, die zich verzetten tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunningen voor het aanleggen van een grondkering en het bouwen van een magazijn, stellen dat de werkzaamheden al in een vergevorderd stadium zijn en dat zij financieel nadeel ondervinden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen spoedeisend belang aanwezig is.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoekers op 5 en 19 juli 2023 bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunningen, maar pas op 30 augustus 2023 een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend. Dit laat volgens de voorzieningenrechter zien dat de spoedeisendheid van de verzoeken ontbreekt. Bovendien zijn de werkzaamheden al in uitvoering, waardoor de verzoekers de gevolgen van de besluiten niet kunnen ongedaan maken.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare gevolgen zijn en dat de verzoekers de beslissingen op bezwaar kunnen afwachten. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/2032 en ROE 23/2033

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 september 2023 in de zaken tussen

[verzoeker] ,

[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
allen gevestigd te [plaats] en gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[vergunninghoudster], gevestigd te [plaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunningen voor – samengevat weergegeven – het aanleggen van een grondkering en de aanleg van parkeerplaatsen (ROE 23/2033) en voor het bouwen van een magazijn (ROE 23/2032) op de locatie [adres] te [plaats] .
1.1.
Aan vergunninghoudster is op 13 oktober 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het herontwikkelen van een bestaand winkelpland tot een Aldi supermarkt. Deze omgevingsvergunning is thans onherroepelijk. De hierna onder 1.2. en 1.3. genoemde omgevingsvergunningen zijn verleend ten behoeve van die supermarkt.
1.2.
Bij besluit van 25 mei 2023 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten: “bouwen”, “uitrit aanleggen of veranderen”, “weg aanleggen of veranderen” en “werk of werkzaamheden uitvoeren” (ROE 23/2033).
1.3.
Bij besluit van 21 juni 2023 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten: “bouwen” en “strijdig gebruik met regels ruimtelijke ordening” (ROE 23/2032).
1.4.
Verzoekers hebben op 5 juli 2023 (pro) forma bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning van 25 mei 2023. Op 19 juli hebben zij aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
1.5.
Verzoekers hebben op 19 juli 2023 bezwaar gemaakt en tevens gronden van bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning van 21 juni 2023.
1.6.
Op 30 augustus 2023 hebben verzoekers hangende de bezwaarprocedure een tweetal verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend tegen de hiervoor genoemde omgevingsvergunningen.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om een voorlopige voorziening en daarbij tevens verzocht om de werkzaamheden op te schorten totdat uitspraak is gedaan op het verzoek.
1.8.
Vergunninghoudster heeft gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening en daarbij aangegeven de werkzaamheden niet te zullen opschorten, aangezien deze al in een vergevorderd stadium zijn dan wel al gerealiseerd zijn.
1.9.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt hiertoe de mogelijkheid. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het spoedeisend belang erin is gelegen dat vergunninghoudster reeds uitvoering geeft aan de verleende omgevingsvergunningen. Zij betracht daarbij flinke voortvarendheid waardoor de werkzaamheden al flink zijn gevorderd. Verzoekers hebben (informeel) vernomen dat vergunninghoudster dit doet omdat zij op 1 oktober 2023 de [bedrijf] wil openen. Ook hierom is er een spoedeisend belang. Verzoekers verwijzen in dat verband naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 13 september 2019 [1] en de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2022. [2] Verzoekers achten de kans aanwezig dat de bouw geheel dan wel grotendeels is gerealiseerd en in gebruik zal zijn genomen voordat de beslissingen op bezwaar zijn genomen. De door verzoekers gevreesde gevolgen, namelijk een verstoring in de aanbodkant van supermarkten in [plaats] en een negatieve invloed op de omzet en bestaansmogelijkheden van de supermarkten van verzoekers, kunnen zich dus al ten tijde van de beslissingen op bezwaar hebben verwezenlijkt. Daar komt bij dat het de vraag is of verweerder daadwerkelijk zou overgaan tot het laten verwijderen van het bouwwerk als verzoekers in bezwaar (of beroep) in het gelijk worden gesteld.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang in deze verzoeken om een voorlopige voorziening ontbreekt, gelet op het navolgende.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onomkeerbare gevolgen. Indien in bezwaar (of in beroep) komt vast te staan dat de verleende omgevingsvergunningen voor vernietiging in aanmerking komen dan dient vergunninghoudster het magazijn en de parkeerplaatsen af te breken. Dat, zoals verzoekers stellen, het nog maar de vraag is of verweerder hiertoe daadwerkelijk zou overgaan als verzoekers in bezwaar (of beroep) in het gelijk worden gesteld, hebben verzoekers niet nader onderbouwd, zodat ook hieruit geen spoedeisend belang kan worden afgeleid.
4.2.
De voorzieningenrechter betrekt verder bij zijn oordeel dat verzoekers weliswaar op 5 juli 2023 en 19 juli 2023 bezwaar hebben gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen, maar zij pas op 30 augustus 2023 de verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend hebben om de werking van deze omgevingsvergunningen te schorsen totdat op de bezwaarschriften is beslist. Hoewel een verzoek om een voorlopige voorziening – in theorie – gedurende de gehele bezwaar- of beroepsprocedure kan worden ingediend, doet het feit dat verzoekers dit in een rijkelijk laat stadium hebben gedaan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter afbreuk aan de spoedeisendheid van de verzoeken. De enkele situatie dat bezwaar is gemaakt, doet immers geen spoedeisendheid ontstaan.
4.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat omdat ten tijde van de indiening van de verzoeken om een voorlopige voorzieningen de verleende omgevingsvergunningen al bijna acht weken (ROE 23/2033) en bijna vier weken (ROE 23/2032) in werking waren, verzoekers de situatie hebben doen ontstaan dat vergunninghoudster al een groot gedeelte van de werkzaamheden heeft gerealiseerd. Dat betekent enkel dat werkzaamheden voor risico van vergunninghoudster zijn verricht. Nu de werkzaamheden zich al in een vergevorderd stadium bevinden (de bouw van het magazijn) dan wel al gerealiseerd zijn (het aanleggen van de grondkering en de parkeerplaatsen), valt niet in te zien dat verzoekers thans de beslissingen op bezwaar niet kunnen afwachten. De omstandigheid dat vergunninghoudster, zoals verzoekers stellen, voornemens is de [bedrijf] met ingang van 1 oktober 2023 te openen maakt het voorgaande niet anders. Ook hier acht de voorzieningenrechter redengevend dat – anders dan in de door verzoekers aangehaalde rechtbankuitspraken – in deze zaak de vergunde werkzaamheden al in een vergevorderd stadium verkeren dan wel gerealiseerd zijn. Daarnaast acht de voorzieningenrechter mede van belang dat het hier gaat om de uitbreiding dan wel optimalisatie van een bestaande [bedrijf] , zoals reeds onder 1.1. is weergegeven, en niet om de vraag of er al dan niet een (nieuwe) supermarkt mag worden gevestigd.
4.4.
Voor zover verzoekers zich beroepen op een verstoring in de aanbodkant van supermarkten in [plaats] , omzetverlies en een negatieve invloed op de bestaansmogelijkheden van de supermarkten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Bij een financieel geschil wordt niet snel spoedeisend belang aangenomen. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. [3] In dit geval is er sprake van financiële belangen aan de kant van verzoekers. Dat verzoekers door de bouw van het magazijn en de aanleg van de parkeerplaatsen geraakt worden in hun concurrentiebelang, omzetverlies lijden en als zodanig bedreigd worden in hun voortbestaan, acht de voorzieningenrechter – wegens een gebrek aan nadere onderbouwing – niet aannemelijk waardoor dit reeds hierom geen spoedeisend belang oplevert.

Conclusie

5. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af wegens gebrek aan spoedeisend belang. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke toets van de besluiten van 25 mei 2023 en 21 juni 2023. De afwijzing van de verzoeken betekent dat deze besluiten niet worden geschorst totdat op de bezwaarschriften is beslist.
5.1.
Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat in deze zaken geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 28 september 2023
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 28 september 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:5190.