ECLI:NL:RBZWB:2022:1709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1130 VV, AWB- 22_1131 VV, AWB- 22_905 en AWB- 22_928
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een supermarkt in strijd met het bestemmingsplan

Op 1 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-22_1130 VV, AWB-22_1131 VV, AWB-22_905 en AWB-22_928. De verzoekers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, dat op 31 december 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een supermarkt. De verzoekers vreesden voor een onveilige situatie, geluidsoverlast en dat de uitbreiding in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Tijdens de zitting op 18 maart 2022 in Middelburg hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, bijgestaan door een vertegenwoordiger. Het college werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken, aangezien de bouwwerkzaamheden al in volle gang waren en de vergunninghouder van plan was de supermarkt in de zomer van 2022 te openen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van de verzoekers niet opwegen tegen het belang van de vergunninghouder. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1130, 22/905, 22/1131 en 22/928
uitspraak van 1 april 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

1.[naam verzoeker 1] , te [woonplaats verzoeker 1] ,

verzoeker in de zaken 22/1130 en 22/905,

2.[naam verzoeker 2] , te [woonplaats verzoeker 2] ,

verzoeker in de zaken 22/1131 en 22/928,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder] ,
vergunninghoudster.
Procesverloop
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 31 december 2021 van het college (bestreden besluit) over het verlenen van omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een supermarkt op de percelen [adres perceel 1] en [adres perceel 2] te [plaats perceel] . Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting in Middelburg op 18 maart 2022. Verzoekers waren daarbij aanwezig, bijgestaan door J [naam betrokkene 1] . Het college werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse. Namens vergunninghoudster waren aanwezig [naam betrokkene 2] , [naam betrokkene 3] en [naam betrokkene 4] .
Overwegingen
1.
Feiten
Op 12 mei 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van een supermarkt op de percelen [adres perceel 1] en [adres perceel 2] te [plaats perceel] (de percelen). In de toelichting van de aanvraag staat:
“Een bestaand deel van de supermarkt en een bestaand deel van de bakkerij wordt gesloopt. Er wordt een nieuw deel supermarkt gebouwd. Dit door middel van en combinatie met het huidige deel van de bakkerij.”
Bij besluit van 23 september 2021 (primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
- het (ver)bouwen van een bouwwerk;
- het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald;
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
- het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het veranderen van het gebruik daarvan.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 7 december 2021 was er een hoorzitting bij de bezwaarschriften- en klachtencommissie van de gemeente Goes (de commissie).
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van verzoekers, conform het advies van de commissie, ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Spoedeisend belang
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers een spoedeisend belang bij hun verzoeken om voorlopige voorziening. De bouwwerkzaamheden zijn in volle gang en vergunninghoudster hoopt in de zomer van dit jaar open te gaan.
3.
Kortsluiting
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
4.
Belanghebbenden
4.1
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
4.3
Verzoeker [naam verzoeker 1] woont in [woonplaats verzoeker 1] . Hij is eigenaar van de woning aan [adres woning] in [plaats woning] . Hij stelt onder meer dat hij vanuit die woning zicht heeft op het – naar zijn mening enorme – bouwwerk, en hij vreest voor een onveilige situatie voor zijn kinderen, meer geluidsoverlast en activiteiten op het terrein die volgens het bestemmingsplan niet zijn toegestaan.
4.4
Verzoeker [naam verzoeker 2] woont aan [adres verzoeker 2] in [woonplaats verzoeker 2] . Hij stelt onder meer dat hij vreest dat er op grond van de omgevingsvergunning een nieuw gebouw wordt gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en dat het aantal parkeerplaatsen op het eigen terrein niet wordt gerealiseerd.
4.5
Ter zitting hebben verzoekers onbetwist gesteld dat hun beider woningen op een afstand van ongeveer 60 meter tot de supermarkt liggen. Hoewel partijen verdeeld zijn over de vraag in hoeverre er zicht is (en in de toekomst zal zijn) op de supermarkt is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers gevolgen van enige betekenis kunnen ervaren als gevolg van de verleende omgevingsvergunning en zij dus belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.
5.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
6.
Het bestemmingsplan
6.1
Ter plaatse van de percelen geldt het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan).
Dit bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van de gemeente Goes bij besluit van 15 oktober 2020 vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologisch kader voor de herontwikkeling van de supermarkt. Verzoeker [naam verzoeker 2] heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan bij de AbRS. In de uitspraak van 31 maart 2021 [2] heeft de AbRS dit beroep ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan is daarmee onherroepelijk geworden.
6.2
Volgens het college is de aanvraag op twee punten in strijd met het bestemmingsplan. Ten eerste wordt de toegestane maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw overschreden (7,30 meter in plaats van 4 meter), en ten tweede is de bouwmassa boven de entree circa 3 meter buiten het bouwvlak gesitueerd. Voor het overige is het bouwplan volgens het college wel in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan.
6.3
Verzoeker [naam verzoeker 2] heeft aangevoerd dat er op nog een punt strijd is met het bestemmingsplan, namelijk dat de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning van 750 m3 wordt overschreden. Op dit punt heeft het college toegelicht dat de bouwtekeningen zijn aangepast, dat er een deur is aangebracht en dat delen die eerst bij de bedrijfswoning hoorden nu bij het bedrijf horen (opslag, zolder en kantoor). Niet in geschil is dat na aanpassing van de indeling wel wordt voldaan aan de maximale inhoudsmaat van 750 m3.
De voorzieningenrechter kan deze toelichting van het college volgen. Ter zitting is de bouwtekening getoond waarop is te zien dat de indeling van het pand is gewijzigd (onder andere door het verplaatsen van een afsluitbare deur). Hierdoor zijn de buitenmaten van het pand niet gewijzigd, maar dienen ruimtes die eerst tot de bedrijfswoning behoorden nu aan het bedrijf te worden toegerekend. Zij kunnen namelijk niet meer rechtstreeks intern in de bedrijfswoning worden betreden, maar wel rechtstreeks in/vanuit het bedrijfspand door alle werknemers. Hierdoor zijn deze ruimtes tot het bedrijf gaan behoren.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.4
Verzoeker [naam verzoeker 1] stelt dat het bouwplan ook strijd is met het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een industriële bakkerij. Verzoeker vreest dat er andere activiteiten gaan plaatsvinden dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan en dat de milieuoverlast toeneemt. Volgens het college en vergunninghoudster komt er geen industriële bakkerij.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ter plaatse zijn toegestaan bedrijfsmatige activiteiten voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (o.a. broodfabrieken en brood en banketbakkerijen) en detailhandel, met dien verstande dat per bouwperceel het totale vloeroppervlak voor supermarkt niet meer mag bedragen dan 680 m2. De voorzieningenrechter acht het, gezien de aanvraag, de overige stukken en de toelichting daarop op zitting, niet aannemelijk dat er een industriële bakkerij komt. Als die er wel zou komen, dan zou dat nog niet per definitie in strijd zijn met de in het bestemmingsplan toegestane activiteiten. Dat er in het bouwplan sprake is van een toename van opslagruimte, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat er activiteiten zullen plaatsvinden die niet zijn toegestaan. Mocht dat in de toekomst wel het geval zijn, dan is dat een kwestie van handhaving.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6.5
De voorzieningenrechter concludeert dat de aanvraag niet op meer punten in strijd is met het bestemmingsplan dan het college heeft vastgesteld.
7.
Afwijken van het bestemmingsplan
Het college heeft voor de twee afwijkingen van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)).
Verzoeker [naam verzoeker 2] betwist de bevoegdheid van het college om met toepassing van dit artikel omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. De bouwmassa boven de entree, die buiten het bouwvlak is gesitueerd, omvat een deel van de bedrijfswoning en kan om die reden volgens hem niet als bijbehorend bouwwerk worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Volgens de definitie in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor kan een bijbehorend bouwwerk ook een uitbreiding van het hoofdgebouw zijn en dus kan deze bepaling wel worden toegepast.
8.
Goede ruimtelijke ordening
8.1
Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.2
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Zij stelt voorop dat de bevoegdheid van het college om een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen een discretionaire bevoegdheid is, waarbij het college beoordelingsruimte toekomt en die de bestuursrechter slechts terughoudend kan toetsen.
8.3
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwijkingen van het bestemmingsplan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat:
- het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt als aanvaardbaar in het straat- en
bebouwingsbeeld kan worden beschouwd;
- het bouwplan betrekking heeft op het bouwen van een supermarkt, die op onderdelen niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan;
- van belang is dat de overschrijdingen van de bestemmingsplanmatig maximaal toegelaten
hoogtematen zich voordoen ter plaatse van de kapconstructies, die zich aan de noordwestzijde van het overwegend éénlaagse en plat afgedekte gebouw bevinden op ruime afstand ten opzichte van de perceelsgrenzen;
- gelet op deze ruimte afstanden, negatieve gevolgen die de naaste buren zouden kunnen
ondervinden voor wat betreft uitzicht en bezonning beperkt blijven;
- het deel van de bouwmassa dat het bouwvlak aan de westzijde enkele meters overschrijdt, de plaats van de entree benadrukt, hetgeen de uitstraling van het pand verbetert, en om die reden ruimtelijk akkoord is;
- de planologische belangenafweging zich beperkt tot de delen van het bouwplan die in strijd zijn met het bestemmingsplan;
- deze overschrijdingen als een geringe inbreuk op het planologisch regime kunnen worden
beschouwd;
- belanghebbenden door de afwijkingen van het bestemmingsplan niet onevenredig in hun
belangen worden aangetast;
- er geen ruimtelijk relevante belangen aan de orde zijn die zich verzetten tegen
planologische medewerking en niet aannemelijk is geworden dat een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Verzoekers menen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verzoeker [naam verzoeker 2] heeft in dit verband de vrees uitgesproken dat het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein niet wordt gerealiseerd. Verzoeker [naam verzoeker 1] vreest voor een verkeersonveilige situatie. Daarnaast stellen verzoekers dat hun woongenot wordt aangetast.
8.4
In artikel 10.3 van de planregels is bepaald dat bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd en ook voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen.
8.4.1
Voor voldoende parkeergelegenheid moet worden voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009-2020’. Het college heeft de parkeerbehoefte van de supermarkt berekend op 24 parkeerplaatsen. Er worden er 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het college heeft er voorts op gewezen dat in de toelichting op het bestemmingsplan is berekend dat er door de uitbreiding van de supermarkt een toename nodig is van 8 parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie.
De rechtbank ziet, mede gezien de beroepsgronden van verzoekers, geen aanleiding om de berekening van de parkeerbehoefte onjuist te achten. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRS bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. [3]
De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat met de realisatie van 26 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voldaan aan de eisen die voorvloeien uit het bestemmingsplan. De vrees van verzoekers dat in de openbare ruimte zal worden geparkeerd in plaats van op eigen terrein is onvoldoende voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening is verleend. [4]
Voor het oordeel dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het aspect parkeren bestaat geen aanleiding.
8.4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat het laden en lossen plaatsvindt aan de achterzijde van het terrein, bereikbaar via [naam straat] . Verzoeker [naam verzoeker 1] heeft aangevoerd dat er een dockshelter wordt gerealiseerd, maar dat deze niet is vermeld in de aanvraag en de omgevingsvergunning. Volgens hem ontstaat er door de situering van de dockshelter een verkeersonveilige situatie.
Het college heeft toegelicht dat uit tekeningen behorend bij de omgevingsvergunning blijkt dat aan de achterzijde van de supermarkt een laadperron en dockshelter worden gerealiseerd. Daarmee is deze laad- en losvoorziening vergund, en het bestemmingsplan verzet zich niet tegen een dergelijke voorziening op deze locatie.
De voorzieningenrechter overweegt dat een aantal aspecten, zoals de afwikkeling van vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading van de supermarkt, in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan al zijn beoordeeld, en bij het verlenen van deze omgevingsvergunning op basis van het bestemmingsplan niet opnieuw hoeven te worden getoetst. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de afwijkingen van het bestemmingsplan waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd niet leiden tot een andere afwikkeling van het vrachtverkeer dan reeds voorzien in het bestemmingsplan. Daarnaast is de vrees voor een onveilige verkeerssituatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd.
8.5
Verzoeker [naam verzoeker 2] wijst op de voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan om de voorziene bebouwing zoveel mogelijk ruimtelijk in te passen door de aanplant van een streekeigen haag van ongeveer 1,8 m hoog aan de oostzijde van het plan. Dit is echter een voorwaardelijke verplichting op grond van het bestemmingsplan, en voor het planten van de haag is geen omgevingsvergunning vereist. De haag valt daarom buiten voorliggende omgevingsvergunning en dus buiten de omvang van dit geschil.
Ook overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat – voor zover er al sprake is van aantasting van het woongenot van verzoekers door dit bouwplan en de daarmee toegestane afwijking van het bestemmingsplan – dit belang niet zwaarder weegt dan het belang van vergunninghoudster bij het realiseren van het bouwplan.
9.
Eindoordeel
De voorzieningenrechter komt, alles overwegende, tot de slotsom dat de gronden van verzoekers niet leiden tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen.
10.
Conclusie
Aangezien de gronden van verzoekers niet slagen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
Nu de beroepen ongegrond worden verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 1 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.2, eerste lid:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2⁰. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II wordt in deze bijlage verstaan onder:
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 3 Gemengd
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, voorzover deze voorkomt in de categorieën 1 en 2 van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. detailhandel, met dien verstande dat ter plaatse van de gronden zonder aanduiding 'supermarkt' per bouwperceel het totale verkoopvloeroppervlak voor detailhandel niet meer mag bedragen dan 750m2;
c. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': uitsluitend detailhandel, met dien verstande dat per bouwperceel het totale verkoopvloeroppervlak voor supermarkt niet meer mag bedragen dan 680m2;
d. horecabedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
e. dienstverlening;
f. maatschappelijke activiteiten;
g. kantoren;
h. de huisvesting van personen in een woning;
i. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
j. ter plaatse van de aanduiding 'groen': uitsluitend plantsoenen, groenvoorzieningen, beplanting en waterhuishoudkundige voorzieningen;
k. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2
Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
d. bedrijfswoningen, ten hoogste één per bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
3.2.1
Algemeen
a. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen op ieder bouwperceel bedraagt maximaal het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het maatvoeringsvlak;
d. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, bedraagt de bebouwde oppervlakte van de gronden binnen het bouwvlak 100% en ter plaatse van de aanduiding 'erf' op ieder bouwperceel maximaal 50%.
3.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:
a. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen maximaal de op de verbeelding aangegeven maat.
3.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedragen maximaal 3,2 meter respectievelijk 5 meter.
3.2.5
Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.3
Parkeergelegenheid en laad- en losruimte
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt de regel dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd, alsook, indien de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen met dien verstande dat:
a. voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de parkeernorm die is opgenomen in het betreffende artikel. Indien de parkeernorm niet in het betreffende artikel is opgenomen betekent 'voldoende parkeergelegenheid' dat wordt voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009 - 2020' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 2010), zoals opgenomen in bijlage 5 bij de regels, of, indien dit document gedurende de planperiode wordt gewijzigd, aan de normen die in deze wijziging worden opgenomen;
b. indien het bedoelde onder a. onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, de parkeerkencijfers van het CROW worden toegepast;
c. parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Voetnoten

1.AbRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271 en 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
3.AbRS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2189.
4.AbRS 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:863.