Overwegingen
9. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarnaar de rechtbank kortheidshalve verwijst. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). 10. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat de verkeersaantrekkende werking van gemotoriseerde boten die langs de woningen van de eisers [adres 2] varen, ten onrechte niet is meegenomen als relevante bron in het akoestisch onderzoek: verweerder heeft ten onrechte de vraag of het geluid van boten die richting de aanlegsteiger varen moet worden meegenomen bij de geluidsbeoordeling als indirecte hinder of dat deze wellicht in het heersende vaarverkeersbeeld opgaan, niet beoordeeld. Gelet hierop is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
De aanvullende motivering
11. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder op 15 juni 2023, door toevoeging van de vaarroute en vaarbewegingen van de motorboten aan het akoestisch rekenmodel, onderzocht of de vaarverkeersbewegingen van en naar de steiger een (relevante) akoestische invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse (indirecte hinder). Hierbij is door verweerder gebruik gemaakt van Geomilieu versie 2022.3 revisie 1. De invoergegevens en rekenresultaten zijn opgenomen als bijlage bij de aanvullende motivering. Om de invloed van de indirecte hinder van motorboten inzichtelijk te maken, kan volgens verweerder het beoordelingskader uit de Circulaire ‘Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening’ uit 1996 als uitgangspunt gehanteerd worden. De steiger heeft ruimte voor maximaal 4 boten (er zijn 4 aanlegpalen). Bij de berekening is verweerder uitgegaan van 8 boten die per uur aan- en afmeren. Dat resulteert in 16 bewegingen per uur tussen 11:00 en 23:00 uur (de openingstijden). Op basis daarvan is gerekend met 128 bewegingen in de dagperiode en 66 bewegingen in de avondperiode, hetgeen volgens verweerder een overschatting is van de werkelijke aantallen. Voor het bronvermogen is verweerder op basis van andere akoestische rapporten uitgegaan van de hoogst gebruikte waarde van 87 dB(A) en verder van een vaarsnelheid van 6 kilometer per uur (de maximum toegestane vaarsnelheid op de Oolderplas). Uit de rekenresultaten blijkt dat de maximale geluidbelasting als gevolg van indirecte hinder op de woningen [adres 2] toeneemt van 46 dB(A) tot maximaal 47 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Zelfs bij meerdere verdubbelingen van de motorbootintensiteiten kan blijven worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De afstand van het water tot de woningen is namelijk veel groter dan de afstand van de weg tot de woningen, terwijl het gehanteerde bronvermogen van de motorboten ongeveer hetzelfde is al dat van personenauto’s. Voor wat betreft de “akoestische restruimte” (het verschil tussen het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 35 dB(A) in de dag- en avondperiode en de richtwaarde uit de VNG-publicatie) geldt dat, gelet op de afstand van de steiger tot de percelen van eisers, de lengte van de steiger en beperkte vaarsnelheid ter plaatse, de geluidbelasting van aan- en afmerende boten niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van eisers. Hiertoe verwijst verweerder naar rechtsoverweging 40.10.2 van de tussenuitspraak. Het aan- en afmeren zelf heeft dus volgens verweerder geen relevante invloed op het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 35 dB(A). Verweerder concludeert dat ook wanneer het vaarverkeerlawaai als geluidsbron wordt beschouwd, er in de vergunde situatie sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van eisers.
12. Eisers 1 stellen als reactie op de aanvullende motivering dat bij het strandpaviljoen inmiddels een tweede steiger met een lengte van 25 meter is gerealiseerd. Deze is bedoeld voor (gemotoriseerde) boten, die ter plaatse ook worden verhuurd. De verhuurder adverteert daarbij met vlaggen en reclameborden en geeft aan dat ter plaatse voldoende parkeergelegenheid zou zijn - parkeerplaatsen ten behoeve van het strandpaviljoen - en dat klanten opgehaald kunnen worden met een huifkar. Een en ander leidt tot extra verkeersaantrekkende werking, zowel op het water als op de weg. Deze verkeersaantrekkende werking is door verweerder niet onderzocht, zodat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Het oordeel van de rechtbank over de aanvullende motivering
13. De rechtbank overweegt dat verweerder in overeenstemming met de opdracht in de tussenuitspraak aan de hand van (het invoeren van) het vaarverkeergeluid als geluidsbron in het akoestisch geluidmodel nader onderzoek heeft gedaan naar de indirecte geluidshinder van de vaarverkeersbewegingen van en naar de steiger. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook wanneer het vaarverkeergeluid als geluidsbron wordt beschouwd, sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van eisers. De rechtbank overweegt daartoe dat de invoergegevens en rekenresultaten ter bepaling van de indirecte verkeershinder van de motorboten niet betwist zijn. De rechtbank vindt deze gegevens ook niet onredelijk en voldoende onderbouwd. Blijkens de rekenresultaten blijft de maximale geluidbelasting als gevolg van indirecte hinder op de woningen [adres 2] onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gebleken is dat zelfs bij meerdere verdubbelingen van de motorbootintensiteiten kan blijven worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, hetgeen overigens niet betwist is. Verder heeft verweerder afdoende aangetoond dat het aan- en afmeren zelf geen relevante invloed heeft op het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 35 dB(A).
Het oordeel van de rechtbank over de reactie van eisers 1
14. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak reeds heeft aangegeven, blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraak. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met de beroepsgrond over de tweede steiger voeren eisers 1 juist wel zo'n geheel nieuwe grond aan. Verweerders reactie op de tussenuitspraak geeft geen aanleiding voor het nu aanvoeren van deze nieuwe beroepsgrond.
15. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder niet gehouden was om de verkeersaantrekkende werking van de kennelijk inmiddels gerealiseerde tweede steiger te onderzoeken, omdat deze tweede steiger geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Voor de realisatie van de steiger (met container) is een nieuwe omgevingsvergunning van verweerder nodig, wat ook blijkt uit de mail van 6 juli 2023 van een inspecteur VTH van de gemeente Roermond. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet ziet op het thans bestreden besluit. Eisers kunnen desgewenst een verzoek om handhaving bij verweerder indienen als zij van mening zijn dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
16. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand. Dat betekent dat eisers weliswaar in eerste instantie (in de tussenuitspraak) deels gelijk hebben gekregen, maar dat dit er niet toe leidt dat hetgeen de omgevingsvergunning toestaat, niet gerealiseerd mag worden. Uiteindelijk krijgen eisers dus niet wat zij willen, omdat verweerder het gebrek hersteld heeft. De horecavoorziening mag conform de verleende vergunning gerealiseerd worden.
17. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers 1 een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50. Eisers 2 hebben geen gemachtigde, zodat zij geen vergoeding van proceskosten krijgen.