ECLI:NL:RBLIM:2023:5999

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 22/370
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verleende exploitatievergunning voor een seizoensgebonden horecavoorziening in Roermond

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen de exploitatievergunning die is verleend aan een horecavoorziening. De vergunninghouder heeft een seizoensgebonden horecavoorziening aangevraagd, die jaarlijks van april tot en met oktober geopend zal zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers, die onder andere betrekking hebben op de openbare orde, privacy, verkeershinder, geluid- en geuroverlast, niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de nodige voorwaarden heeft gekregen om overlast te voorkomen en dat de horecavoorziening niet specifiek gericht is op jongeren, waardoor de openbare orde niet in gevaar komt. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in overeenstemming is met de geldende regelgeving en dat de bezwaren van eisers onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de eisers in de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiseres 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiseres 2] , [eiser 5], uit [woonplaats ] en
[naam bv], uit [vestigingsplaats 1] , eisers
(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen),
en

de burgemeester van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigden: B.B.M. Steenkamer, mr. C.G.M. Tielen en L. Klaus).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [woonplaats ] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers gericht tegen de aan vergunninghouder verleende exploitatievergunning voor een seizoensgebonden horecavoorziening aan de [adres 1] in [vestigingsplaats 2] . Bij het bestreden besluit van 23 december 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen die vergunning ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben op 7 september 2022 nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hier bij brief van
9 maart 2023, onder verwijzing naar het eerder ingediende aanvullend verweerschrift van 3 maart 2023, op gereageerd.
3. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 17 maart 2023 op zitting behandeld, gevoegd met de zaken ROE 21/504, 21/510 en 21/530 over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor de horecavoorziening. Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiseres 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiseres 2] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder en vergunninghouder. Tevens was ter zitting aanwezig [naam zoon vergunninghouder] , zoon van vergunninghouder en [naam] , namens eisers.
4. In de zaken ROE 21/504, 21/510 en 21/530 is op 10 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBLIM:2023:2992) en in die zaken doet de rechtbank vandaag de einduitspraak.

Overwegingen

5. Vergunninghouder is eigenaar van café-zaal [naam café-zaal] , gelegen aan [adres 2] in [vestigingsplaats 2] . Op 9 februari 2021 heeft vergunninghouder een exploitatievergunning aangevraagd voor de exploitatie van een seizoensgebonden horecavoorziening bestaande uit een demontabel horecapaviljoen met overkapping van circa 200 m² met bijbehorende (terras) voorzieningen van circa 100m² en ligweide met ligbedden van eveneens circa
100 m² in de inrichting op het perceel aan de [adres 1] in [vestigingsplaats 2] (hierna: het perceel). De horecavoorziening zal jaarlijks van april tot en met oktober dagelijks van 11:00 uur tot 21:00 uur geopend zijn.
6. Bij besluit van 27 mei 2021 heeft verweerder op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Roermond (hierna: APV) de aangevraagde exploitatievergunning verleend. Verweerder heeft aan de verleende exploitatievergunning voorwaarden verbonden, onder andere dezelfde voorwaarden die ook zijn verbonden aan de omgevingsvergunning van 15 december 2020 voor de horecavoorziening.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de verleende exploitatievergunning ongegrond verklaard en de vergunning onverkort gehandhaafd. Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
8. Op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd zal de rechtbank hierna ingaan.
Juridisch kader
9. In de APV, zoals die gold op het moment van het bestreden besluit, is in artikel 2:28 (Exploitatievergunning horecabedrijf) de vergunningplicht opgenomen voor het exploiteren van een horecabedrijf. Dit artikel luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
1.
Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
(…)
3. De burgemeester weigert de vergunning in ieder geval als de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met:
a. een geldend bestemmingsplan;
b. een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
c. een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
5. Bij de toepassing van de in het derde lid[de rechtbank begrijpt: het vierde lid]
genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
10. In artikel 1:8 (Weigeringsgronden) van de APV staat, voor zover hier relevant:
1.
De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a.
de openbare orde;
b.
de openbare veiligheid;
c.
de volksgezondheid;
d.
de bescherming van het milieu.
Gronden van beroep en beoordeling
Algemene beoordeling
11. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eisers tegen de exploitatievergunning voor een groot deel gelijkluidend zijn aan beroepsgronden die eisers tegen de omgevingsvergunning hebben ingebracht. Voor zover eisers daarmee in het kader van de exploitatievergunning beogen te stellen dat deze niet verleend had mogen worden omdat sprake is van strijd met de geldende beheersverordening dan wel met een omgevingsvergunning (artikel 2:28, derde lid, van de APV) overweegt de rechtbank als volgt.
11.1.
Verweerder heeft aan vergunninghouder op 15 december 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met een beheersverordening’. Deze omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure en derhalve een dag na het aflopen van de beroepstermijn van zes weken op 27 januari 2021 in werking getreden. Op het moment van verlenen van de exploitatievergunning op 27 mei 2021 was de horecavoorziening waarvoor de exploitatievergunning is verleend, weliswaar in strijd met de beheersverordening, maar die strijd was opgeheven door voornoemde omgevingsvergunning. De horecavoorziening waarvoor de exploitatievergunning is verleend, is in overeenstemming met die omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning was op moment van verlenen van de exploitatievergunning en op het moment van het bestreden besluit op bezwaar in werking. Dat betekent dat geen van de weigeringsgronden van artikel 2:28, derde lid, van de APV zich voordeed ten tijde van het bestreden besluit. Dat de omgevingsvergunning bij de einduitspraak van vandaag, onder instandlating van de rechtsgevolgen, vernietigd wordt, doet daar geen afbreuk aan. De rechtbank moet immers de situatie beoordelen zoals die was ten tijde van het bestreden besluit en die situatie omvat een inwerking getreden omgevingsvergunning. Overigens betekent het in stand laten van de rechtsgevolgen dat ook nu nog steeds moet worden uitgegaan van een in werking zijnde omgevingsvergunning.
11.2.
Het voorgaande betekent dat voor zover het beroep gericht is op strijdigheid met de beheersverordening of de omgevingsvergunning, dit niet slaagt. Bij bespreking van de beroepsgronden hierna zal de rechtbank hierop per beroepsgrond nog nader ingaan.
Openbare orde
12. Volgens eisers heeft verweerder de (verstoring van de) openbare orde niet in de belangenafweging betrokken. De horecavoorziening zal veel jongen aantrekken, waardoor de openbare orde zal worden verstoord en er nog meer zwerfaval zal komen.
13. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
13.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de horecavoorziening de openbare orde zal verstoren en dat verweerder dus om die reden de vergunning had moeten weigeren. Het strandpaviljoen is gericht op recreanten en niet specifiek op jongeren. Het betreft immers geen discotheek of café waar grote groepen jongeren samenkomen. Verder heeft verweerder aan de vergunning voorschriften verbonden om overlast te voorkomen. Zo moet de horecavoorziening om 21:00 uur sluiten en moet het terrein buiten de openingstijden worden afgesloten voor bezoekers. Vergunninghouder heeft ter zitting bevestigd dat dit mogelijk is, doordat er een afsluitbaar hek om het perceel is. Verders is aan de exploitatievergunning het voorschrift verbonden dat het horecapaviljoen en de overige bijbehorende voorzieningen niet mogen worden gebruikt voor het organiseren van evenementen (zoals feesten). Eventuele overlast buiten openingstijden door mensen die buiten het terrein blijven hangen of zich illegaal op het terrein bevinden, is geen direct gevolg van de exploitatievergunning en hiertegen kan vanuit de openbare orde regelgeving indien nodig en aan de orde handhavend worden opgetreden. Dat er meer zwerfafval zal komen acht de rechtbank niet aannemelijk. Het is juist in het belang van vergunninghouder om ervoor te zorgen dat het perceel netjes en opgeruimd is.
13.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Privacy
14. Volgens eisers heeft verweerder de aantasting van de privacy van eisers niet in de belangenafweging betrokken. De privacy van eisers zal worden aangetast, omdat bezoekers in de tuin en slaapkamers van eisers kunnen kijken wanneer zij over de dijk lopen.
15. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
15.1.
Aantasting van privacy is een aspect dat (primair) aan de orde komt in het kader van de planologische toestemming voor de horecavoorziening, in dit geval de omgevingsvergunning. In de tussenuitspraak in de zaken over de omgevingsvergunning is de rechtbank op dit aspect ingegaan. Voor zover dit aspect gelet op artikel 2:28, vierde lid, van de APV ook van belang is voor de exploitatievergunning, herhaalt de rechtbank hier (in enigszins andere woorden) hetgeen in de betreffende tussenuitspraak is overwogen.
15.2.
Hoewel de verleende vergunningen tot gevolg hebben dat er een horecavoorziening komt als hoofdfunctie en dit kan leiden tot intensiever gebruik van de rest van het terrein dan voorheen in de bestaande situatie, heeft verweerder in redelijkheid mogen concluderen dat de aantasting van de privacy niet zodanig is dat hierdoor sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eisers of dat hierdoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horecavoorziening niet zodanig nadelig wordt beïnvloed dat de exploitatievergunning geweigerd had moeten worden. Hetgeen de vergunningen mogelijk maken, zorgt niet voor meer inkijk, maar hooguit voor meer mensen die de omliggende woningen vanaf het terrein kunnen inkijken. In dit verband is van belang dat aan de omgevingsvergunning het voorschrift is verbonden dat de seizoensgebonden horecavoorziening (zit- en ligplaatsen horecapaviljoen, terras en ligweide) plaats mag bieden aan maximaal 100 bezoekers en dat dit tevens het maximale aantal bezoekers van het terrein is. Ter zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat 85 zitplaatsen aanwezig zijn op het terras bij het horecagedeelte en dat er 10 ligbedden zijn bij het water. Tevens zijn er huisregels die bij binnenkomst worden opgehangen waarop staat dat het buiten de ligbedden niet is toegestaan om op het terrein te zitten of liggen op bijvoorbeeld een handdoek. Wat betreft de gestelde inkijk van mensen die over de dijk lopen, overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit niet gaat over de wandel- en fietspaden [adres 3] .
15.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verkeer en parkeren
16. Eisers stellen dat de exploitatievergunning zal leiden tot extra verkeershinder en dat verweerder voorbij gaat aan de concrete bezwaren van eisers die zij met betrekking tot het verkeersonderzoek hebben geuit.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
17.1.
Voor hinder door verkeer geldt hetzelfde als hiervoor onder 15.1 overwogen ten aanzien van aantasting van privacy. De rechtbank acht eisers stelling dat het toestaan van een publieksaantrekkende voorziening ter plaatse zal leiden tot meer verkeer en daardoor tot verkeers- en parkeerhinder met name een aspect van ruimtelijke ordening en dus een beroepsgrond gericht tegen de omgevingsvergunning. In dit verband hecht de rechtbank ook waarde aan het doel en karakter van de regeling (van de horeca-exploitatievergunning) in de APV, die gericht is op voorkomen van verstoring van de openbare orde en dus op het voorkomen van overlast vanuit de inrichting in het openbaar gebied. De rechtbank verwijst voor wat betreft eisers stelling over verkeershinder daarom naar hetgeen in de tussenuitspraak en einduitspraak in de zaken over de omgevingsvergunning is overwogen en geoordeeld. De conclusie in die zaken is dat geen sprake is van zodanige verkeers- of parkeerhinder dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover ten aanzien van de exploitatievergunning anders over te denken.
17.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geluidhinder en geuroverlast
18. Eisers stellen dat de exploitatie van de horecavoorziening geluidhinder zal veroorzaken, waardoor hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat de exploitatievergunning zal leiden tot geuroverlast. Volgens eisers is het onbegrijpelijk dat verweerder met betrekking tot dit aspect verwijst naar de eisen ten aanzien van voedselbereiding zoals gesteld in het Activiteitenbesluit nu het Activiteitenbesluit en de -regeling niet voorzien in geuroverlast als gevolg van barbecue.
19. Over de beroepsgronden van eisers over geluidhinder en geuroverlast overweegt de rechtbank als volgt.
19.1.
Zoals ook ten aanzien van de andere beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de tussen- en einduitspraak in de zaken over de omgevingsvergunning. Daarin zijn de aspecten geluid- en geurhinder uitvoerig besproken. Geluid vanuit de inrichting is een aspect van openbare orde, maar ook dit is in de tussenuitspraak aan bod gekomen. Uit hetgeen daar is overwogen, volgt de conclusie dat er geen aanleiding is voor weigering van de vergunningen vanwege geluid vanuit de horecavoorziening. De rechtbank verwijst met name naar hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen onder 40.3 en 40.4.
19.2.
In de tussenuitspraak over de omgevingsvergunning is geoordeeld dat het akoestisch onderzoek onvolledig was wat betreft het geluid van boten die langs de woningen van eisers vragen met als doel het bezoeken van de horecavoorziening. Dit is echter een aspect dat betrekking heeft op de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en geen aspect van openbare orde in de zin van de APV en de exploitatievergunning.
19.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
21. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023 .
de griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 oktober 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.