ECLI:NL:RBLIM:2023:5914

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/03/318785 / HA RK 23-95
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in zaak van psychische mishandeling en verwaarlozing van minderjarige

In de beschikking van 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Het verzoek is ingediend in het kader van een mogelijke civielrechtelijke procedure tegen de stichting STICHTING HET ROBERTSHUIS, waar [verzoeker] stelt dat zijn zesjarige zoon [minderjarige] psychisch mishandeld en verwaarloosd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in de artikelen 186 en 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van recht en dat het belang van [verzoeker] bij het verkrijgen van duidelijkheid over de gang van zaken tijdens de dagbesteding van zijn zoon voldoende is aangetoond.

De rechtbank heeft de procedure beschreven, waarin [verzoeker] zijn verzoek heeft onderbouwd met bewijsstukken, waaronder geluidopnames die volgens hem getuigen van de mishandeling. Het Robertshuis heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaren niet opwegen tegen het belang van [verzoeker]. De rechtbank heeft besloten dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Maastricht, waarbij partijen en getuigen in persoon aanwezig moeten zijn. De rechter-commissaris zal nog worden aangewezen, en het getuigenverhoor moet uiterlijk vier weken na de beschikking plaatsvinden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/318785 / HA RK 23-95
Beschikking van 5 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.F.G. Pennino.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de stichting
STICHTING HET ROBERTSHUIS,
gevestigd te Noorbeek, gem Eijsden-Margraten,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort.
Partijen worden nader aangeduid als [verzoeker] en het Robertshuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met één bijlage, ter griffie ontvangen op 12 juni 2023,
  • het verweerschrift met bijlagen 1 t/m 10, ter griffie ontvangen op 26 juni 2023,
  • de brief van [verzoeker] houdende een machtiging ex artikel 1:349 juncto artikel 1:345 BW, ter griffie ontvangen op 17 juli 2023,
  • de mondelinge behandeling op 26 september 2023, waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht en door mr. Van Montfort spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Pennino,
  • [naam locatiemanager] , locatiemanager, namens het Robertshuis, bijgestaan door mr. Van Montfort.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen teneinde getuigen te horen. Deze zouden kunnen verklaren over de psychische mishandeling en verwaarlozing van zijn zesjarige zoon [minderjarige] , aldus [verzoeker] . Meer in het bijzonder zouden zij kunnen verklaren over wat er te horen is op de door [verzoeker] gemaakte geluidopnames tijdens de dagbesteding van [minderjarige] , die een zware vorm van autisme heeft. Op de audiofragmenten is volgens [verzoeker] onder meer te horen dat medewerkers van het Robertshuis schreeuwen tegen de kinderen en kwalijke, kwetsende en denigrerende opmerkingen maken tegen en/of in de buurt van de kinderen. Verder zou volgens [verzoeker] sprake zijn van een langdurige time-out van [minderjarige] , verhoogde spanningen en verwondingen bij [minderjarige] en het eten van de eigen ontlasting door [minderjarige] .
2.2.
[verzoeker] stelt het starten van een procedure te overwegen tegen het Robertshuis bij de burgerlijke rechter. Het Robertshuis is volgens [verzoeker] ernstig tekortgeschoten in de zorg van [minderjarige] , dan wel heeft het Robertshuis onrechtmatig jegens [minderjarige] en zijn ouders gehandeld. [verzoeker] heeft het Robertshuis bij brief van 26 januari 2023 aansprakelijk gesteld voor de door [minderjarige] en de ouders geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Met het voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker] onder meer te onderzoeken wie van de medewerkers op de audiofragmenten is te horen. Daartoe wenst [verzoeker] eerst de heer [naam locatiemanager] (locatiemanager) en mevrouw [naam eigenaresse] (eigenaresse van het Robertshuis) te horen teneinde de namen van de betreffende medewerkers te kunnen achterhalen. Vervolgens wenst [verzoeker] de betreffende medewerkers om een toelichting te vragen over wat er precies is gebeurd met of in de aanwezigheid van [minderjarige] tijdens zijn dagbesteding.
2.3.
Het Robertshuis heeft verweer gevoerd. Hoewel zij zich in beginsel niet tegen toewijzing van het verzoek verzet, heeft zij daartegen toch enkele bezwaren geuit. Zo vindt het Robertshuis het bezwaarlijk dat [verzoeker] zich zeer agressief, dreigend en intimiderend opstelt. Zij sluit daarom niet uit dat ook onderhavig middel wordt gebruikt om de stichting lastig te vallen en te intimideren, hetgeen misbruik van recht is. Verder is het belang van [verzoeker] onvoldoende gebleken en is het verzoek onvoldoende specifiek, aldus het Robertshuis. Gelet op een en ander dient het verzoek te worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Het wettelijk uitgangspunt staat in artikel 186 Rv en dat is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 1, aanhef en onder a en b, Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
3.2.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure teveel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
3.3.
Zoals reeds in r.o. 3.1. overwogen dient het getuigenverhoor in beginsel te worden gelast, mits het daartoe strekkende verzoek voldoet aan het bepaalde in art. 187 lid 3 aanhef en onder a en b Rv. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
Van een misbruik van bevoegdheid tot het bezigen van dit middel alsook het in strijd zijn met een goede procesorde is volstrekt niet gebleken. Door [verzoeker] is concreet aangegeven waarom hij onderhavig verzoek heeft ingediend; hij is voornemens een civielrechtelijke procedure te starten teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken tijdens de dagbesteding van [minderjarige] . Daarmee is ook het door [verzoeker] gestelde belang aangetoond.
3.4.
Het namens het Robertshuis naar voren gebrachte maakt dat niet anders. Evenmin vormt het feit dat [verzoeker] de betreffende geluidopnamen (nog) niet aan het Robertshuis ter beschikking heeft gesteld een reden om het verzoek af te wijzen. De rechtbank volgt daarin het standpunt van [verzoeker] dat het niet wenselijk is dat de nog te horen getuigen voorafgaand aan het verhoor de geluidopnamen te horen krijgen. Zij zullen tijdens het verhoor de geluidsfragmenten beluisteren en de gelegenheid krijgen daarop te reageren en/of vragen daarover te beantwoorden.
3.5.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het verzoek - gelet op de wettelijke eisen, waaraan is voldaan en nu geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die zouden moeten leiden tot een afwijzing van het verzoek - kan worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor omtrent de feiten en omstandigheden zoals nader omschreven in rechtsoverweging 2.1. en 2.2.,
4.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris, voor wie het getuigenverhoor zal worden gehouden,
4.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te 6214 PA Maastricht, St. Annadal 1 op een na schriftelijke opgave van de verhinderdata over de periode november 2023 tot en met februari 2024 van partijen, hun advocaten en de getuigen nader te bepalen dag en uur, welke opgave
uiterlijk vier weken na hedendient te worden gedaan,
4.4.
bepaalt dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023.