ECLI:NL:RBLIM:2023:5744

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
ROE 21/1588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor het kappen van een zomereik in Weert

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van een zomereik in Weert. De eiseres, Stichting Groen Weert, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, dat op 3 december 2020 een omgevingsvergunning had verleend voor het kappen van de boom. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit voldoende blijk gaf van een zorgvuldige belangenafweging. De rechtbank stelde vast dat de verweerder, het college, voldoende gemotiveerd had waarom het belang bij het kappen van de boom zwaarder woog dan het belang bij het behoud ervan. Dit oordeel was gebaseerd op een deskundigenadvies van Groenadvies, dat had geconcludeerd dat de boom instabiel was en een gevaar vormde voor de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de herplantplicht die aan de vergunning was verbonden, het verlies door het kappen van de boom voldoende compenseerde. Eiseres had aangevoerd dat de boom een monumentale status had en dat de waarde ervan onvoldoende was meegewogen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de vergunning in redelijkheid was verleend en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 1588

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

Stichting Groen Weert, gevestigd te Weert, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan de gemeente Weert een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een zomereik langs de [straatnaam] in Weert.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 4 mei 2021 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het besluit op aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In het beroepschrift is vermeld dat beroep mede namens de landelijke Bomenstichting wordt ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door (haar voorzitter) [naam voorzitter] , bijgestaan door [naam deskundige] als deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Hendrickx en C.F.P.G. Boots, die ook namens de gemeente Weert zijn verschenen.
Eiseres heeft op 11 augustus 2022 een aanvullend stuk ingediend. Nu dat stuk na sluiting van het onderzoek ter zitting is ingediend en geen aanleiding heeft gegeven tot heropening van het onderzoek, is het door de rechtbank niet in de beoordeling betrokken.

Overwegingen

Aanleiding tot het bestreden besluit
1. De gemeente Weert heeft op 30 oktober 2020 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van een zomereik op de locatie [straatnaam] in Weert, op het perceel kadastraal bekend als [kadasternummer] . De zomereik bevindt zich op een vluchtheuvel, gelegen in de middenberm tussen de rijstroken van de [straatnaam] , op gronden die in eigendom toebehoren aan de gemeente Weert.
2. Voorafgaand aan de aanvraag heeft verweerder op 28 en 29 oktober 2020 door Groenadvies Amsterdam bv (hierna: Groenadvies) een onderzoek laten uitvoeren naar de vitaliteit en stabiliteit van de zomereik. Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van een geconstateerde afwijking (scheefstand) van de boom. Het onderzoek betreft onder meer een boomtrekproef en omvat een vergelijking van het bezwijkmoment en het windbelastingsmoment van de boom, waaruit volgt of de zomereik wel of niet over voldoende standvastheid (mate van verankering van de boom in de grond) beschikt. Uit het onderzoek is gebleken dat de zomereik niet standvast is en dat de veiligheid bij een hogere mate van windbelasting (windkracht 9 of hoger) niet gegarandeerd kan worden. In het op 5 november 2020 door Groenadvies uitgebracht advies heeft deze verweerder geadviseerd om over te gaan tot verwijdering of vervanging van de boom.
3. Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder positief beslist en aan de gemeente Weert een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het vellen van een houtopstand’ verleend op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de boom instabiel en daardoor onveilig is. In het besluit is voorts een herplantplicht van één boom opgenomen.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit op aanvraag. In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 23 februari 2021 een hoorzitting plaatsgevonden.
Inhoud van het bestreden besluit
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit op aanvraag in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering van laatstgenoemd besluit [1] . Verweerder heeft aanvullend overwogen dat de zomereik is opgenomen in het aangewezen beschermingsgebied in het kader van het bomenregister van de gemeente Weert, zodat op grond van artikel 4:11b, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Weert (hierna: de APV) een omgevingsvergunning is vereist voor het kappen ervan. Onder verwijzing naar het onderzoek van Groenadvies heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zomereik niet standvast is en de veiligheid onder de huidige omstandigheden niet kan worden gegarandeerd. Hierdoor is sprake van slechte vitaliteit in de zin van de in hoofdstuk 3.3 van deel B van het Bomenbeleidsplan opgenomen voorwaarde dat voor het verkrijgen van een vergunning sprake dient te zijn van een slechte vitaliteit. Doordat de boom bij windkracht 9 al kan omvallen, is volgens verweerder sprake van een onveilige situatie. Hij acht het daarom niet onredelijk de veiligheid voor mens en/of omgeving zwaarder te laten wegen dan het belang van het behoud van de zomereik. Er is niet gebleken dat de in de APV genoemde waarden in het geding zijn. Bovendien is een herplantplicht opgelegd. Bij dit alles heeft verweerder voorts in aanmerking genomen dat eiseres geen deskundig onderzoek overgelegd waaruit het tegendeel van zijn standpunt blijkt.
Standpunt eiseres
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de waarde van de zomereik. Eiseres wijst er in dat verband op dat deze boom is opgenomen als ‘waardevolle boom’ in het bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’ en een monumentale status heeft, omdat de boom 80 jaar oud is, gelegen is in beschermd gebied en beeldbepalend voor de omgeving is. Verder voert eiseres aan dat verweerder het Bomenbeleidsplan niet op de juiste wijze heeft toegepast en dat hij niet heeft mogen uitgaan van de bevindingen die volgen uit de bomentrekproef die Groenadvies heeft uitgevoerd. Eiseres betwist dat de boom instabiel en niet vitaal is. Volgens eiseres is onnodig geadviseerd aan verweerder om de boom te kappen, waardoor deze ten onrechte de kapvergunning heeft verleend en onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Op wat eiseres verder ter onderbouwing van haar beroep heeft aangevoerd, gaat de rechtbank hieronder nader in.
Juridisch kader
Algemene wet bestuursrecht
7. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Op grond van artikel 3:9 van de Awb dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
7.1.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Weert
7.2.
Op grond van artikel 4.11b, eerste lid, van de APV is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand, welke voorkomt in het plaatselijk bomenregister, te vellen of te doen vellen.
Op grond van artikel 4.11d, eerste lid, van de APV, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 4:11b, weigeren dan wel (onder voorschriften) verlenen in het belang van onder meer:
  • natuur- en milieuwaarden;
  • landschappelijke waarden;
  • cultuurhistorische waarden;
  • waarden van stads- en dorpsschoon;
  • waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Beoordeling
Formele aspecten en toetsingskader
8. Voor zover het beroep geacht moet worden mede te zijn ingediend door de Bomenstichting stelt de rechtbank vast dat deze geen bezwaar tegen het besluit op aanvraag heeft gemaakt. Uit artikel 6:13 van de Awb volgt dat het recht om te procederen in beginsel slechts toekomt aan de belanghebbende die daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen. Nu de Bomenstichting dit heeft nagelaten en niet is gebleken dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten, kan zij niet in het beroep worden ontvangen.
9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de belanghebbendheid en het procesbelang van de Stichting Groen Weert niet in het geding zijn, nu ter zitting is gebleken dat de kap nog niet is uitgevoerd en in de onderhavige procedure namens de Stichting wordt opgetreden, vertegenwoordigd door [naam voorzitter] als voorzitter, overeenkomstig de belangen die de Stichting krachtens haar doelstellingen zoals opgenomen in de statuten behartigt. Verder is tussen partijen niet in geschil dat voor het kappen van de boom een vergunningplicht op grond van de APV geldt omdat de boom voorkomt in het plaatselijk bomenregister, waardoor verweerder bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
10. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (hierna: de Afdeling) een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van houtopstand moet worden getoetst aan het beoordelingskader van de gemeentelijke verordening. In dit geval is dat dus de APV. Dat beoordelingskader staat los van het beoordelingskader van de te volgen procedures op grond van de Wabo.
11. De beslissing om wel of niet een omgevingsvergunning voor het kappen te verlenen is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat verweerder, als sprake is van een van de in artikel 4:11d, eerste lid, van de APV genoemde waarden, de vergunning kan weigeren, maar dat hij daartoe niet verplicht is. Verweerder heeft daarbij beleidsruimte en zal een belangenafweging moeten maken. Voor de bestuursrechter geldt dat hij verweerders beslissing terughoudend moet toetsen. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder bij afweging van belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
De economische waarde van de zomereik en het bestemmingsplan
12. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat bij de beoordeling van de vraag of op grond de APV een vergunning moet worden verleend, in ieder geval de in het desbetreffende artikel van de APV genoemde belangen moeten worden betrokken, alsmede dat bij afwezigheid van die belangen andersoortige belangen geen zelfstandige grond tot het weigeren van de vergunning kunnen opleveren.
12.1.
Gelet op deze rechtspraak komt naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe aan de stellingen van eiseres dat de boom een belangrijke economische waarde heeft en als ‘waardevolle boom’ in het bestemmingsplan ‘Woongebieden 2019’ is opgenomen. Dit is volgens de APV immers geen grond voor het weigeren van een omgevingsvergunning voor kappen. Nu het bestemmingsplan en de economische waarde van de boom geen onderdeel uitmaken van het toetsingskader ter beoordeling van de aanvraag voor de kapvergunning door verweerder, kunnen deze stellingen van eiseres niet leiden tot het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat de boom op grond van het bomenregister weliswaar is aangemerkt als ‘waardevolle boom’ en in het aangewezen beschermingsgebied is gelegen, maar hieruit volgt niet, zoals eiseres stelt, dat de boom als ‘monumentale boom’ is aangemerkt. De enkele stelling van eiseres dat de boom 86 jaar oud is, maakt die aanduiding niet anders. Daarom kan niet worden geoordeeld dat verweerder de omgevingsvergunning vanwege de gestelde economische waarde of hoge leeftijd van de boom niet heeft mogen verlenen.
Beschermingsgebied bomenregister en aanduiding ‘waardevolle boom’
13. Ten aanzien van de aanduiding in het bomenregister overweegt de rechtbank verder dat deze aanduiding als zodanig geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader ter beoordeling van de vraag of een kapvergunning kan worden verleend, maar voor de vraag of voor het kappen van de boom een vergunningplicht op grond van de APV. Zoals ter zitting is gebleken, is de boom opgenomen in het bomenregister en is dit tussen partijen niet (langer) in geschil. De omstandigheid dat de boom in het bomenregister als ‘waardevolle boom’ is aangeduid en in het aangewezen beschermingsgebied staat, maakt op zichzelf nog niet dat verweerder de omgevingsvergunning op grond van de APV niet had mogen verlenen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit voor wat betreft de toets aan landschappelijke waarden en beeldkwalitatieve waarden heeft gemotiveerd dat uit advies is gebleken dat deze waarden met het kappen van de boom in beperkte mate worden aangetast. De te kappen zomereik staat in een boomrijke omgeving. De doelstelling voor dit gebied is om het boomrijke karakter te bewaren. De rechtbank betrekt bij het voorgaande ook dat verweerder door het verbinden van een herplantplicht aan de omgevingsvergunning het verlies door het kappen van de boom heeft gecompenseerd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat verweerder de aanduiding als ‘waardevolle boom’ en de waarden zoals opgenomen in artikel 4.11b van de APV, niet of onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Verder acht de rechtbank van belang dat verweerder mede het belang van de veiligheid heeft meegewogen in zijn afweging om al dan niet over te gaan tot vergunningverlening en dat hij zich voor die afweging heeft gebaseerd op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige Groenadvies. Nu eiseres in beroep en ter zitting ook verder geen andere concrete waarden heeft genoemd die verweerder bij zijn afweging had moeten betrekken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging door verweerder.
De toepassing van het bomenbeleidsplan
14. Eiseres voert verder aan dat de boom een monumentale status heeft, gelet op het feit dat de boom 86 jaar oud is, gelegen is in beschermd gebied en beeldbepalend is. Deze omstandigheden maken volgens eiseres dat dient te worden uitgegaan van het nee-tenzij principe, als vermeld in hoofdstuk 3.3 van deel B van het Bomenbeleidsplan. Voor het verkrijgen van een vergunning dient sprake te zijn van een slechte vitaliteit, een belang op basis van ruimtelijke ontwikkelingen of een belang op basis van hinder en overlast. Aan geen van deze voorwaarden wordt volgens eiseres voldaan, waardoor verweerder het Bomenbeleidsplan onjuist heeft toegepast.
14.1.
De rechtbank stelt voorop dat, nu uit het bomenregister niet volgt dat de boom als ‘monumentale boom’ is aangemerkt, het enkele feit dat de boom 86 jaar oud is en gelegen is in een beschermd gebied, niet maakt dat de boom een monumentale status heeft in de zin van het bomenregister of het Bomenbeleidsplan. Nu de boom niet als zodanig is aangemerkt in het bomenregister, volgt de rechtbank deze stelling van eiseres niet. Verder stelt de rechtbank vast dat uit het Bomenbeleidsplan volgt dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning sprake dient te zijn van een slechte vitaliteit (met bijvoorbeeld acuut gevaar voor mens of omgeving) en dat verweerder deze omstandigheid aan het besluit op aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De andere in het Bomenbeleidsplan genoemde omstandigheden en belangen, waaronder ruimtelijke ontwikkelingen of hinder, zijn in dit geval geen onderwerp van geschil, nu verweerder die omstandigheden of belangen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft immers uitdrukkelijk de slechte vitaliteit van de boom aan de vergunningverlening ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in wat eiseres heeft aangevoerd over de andere in hoofdstuk 3.3 van deel B van het Bomenbeleidsplan genoemde voorwaarden, geen grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het Bomenbeleidsplan, nu dit beleidsplan niet vereist dat van alle drie de genoemde omstandigheden en belangen sprake moet zijn alvorens een vergunning zou kunnen worden verleend.
14.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het op 28 oktober 2020 uitgevoerde stabiliteitsonderzoek, voldoende heeft onderbouwd waarom hij van mening is dat de boom een slechte vitaliteit heeft. Verweerder heeft hiervoor advies ingewonnen bij Groenadvies. In het advies van 5 november 2020 is aan verweerder geadviseerd, naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, om de boom te verwijderen of te vervangen vanwege een gebrekkige stabiliteit en gevaar voor de omgeving. Het enkele feit dat eiseres het met dat advies niet eens is, maakt niet dat verweerder het beleid niet juist heeft toegepast. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, onder verwijzing naar het onderzoek en het naar aanleiding hiervan uitgebrachte advies van 5 november 202, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat sprake is van een slechte vitaliteit in de zin van het Bomenbeleidsplan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Deskundigenadvies en onderzoek van 28 en 29 oktober 2020
15. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op heeft kunnen baseren op het deskundigenadvies van 5 november 20202 en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door verweerder geen enkel gebrek aan de boom is geconstateerd en dat verweerder zich ten onrechte heeft gebaseerd op het uitgevoerde onderzoek. Eiseres wijst in dit kader op een tegenstrijdigheid in het advies van Groenadvies, vanwege vastgestelde het bezwijkmoment. Dit moet Groenadvies minimaal tussen 75% en 140% liggen; in het advies is dit moment voor de boom echter vastgesteld op 74%. Hierdoor zou de boom volgens eiseres nog veilig zijn. Verder is de windbelasting volgens eiseres af te leiden uit de NEN-normering en heeft zij in het beroepschrift de verschillende vormen van windkracht toegelicht, waarmee de door verweerder gehanteerde windbelasting wordt bestreden. Windkracht 12 komt volgens eiseres maar één keer per 100 jaar voor en daarnaast houdt verweerder een veiligheidsfactor van 40 % aan. Dat is volgens eiseres niet realistisch, want dan zou bijna elke boom gekapt moeten worden. Daarnaast is Nederland verdeeld over drie windzones en valt Weert onder zone III en niet zone I, waardoor de gehanteerde windkracht 12 voor Weert niet kan worden aangehouden. Windkracht 10 is voor zone III in algemene zin realistisch, waardoor het gehanteerde uitganspunt, windkracht 12 en een veiligheidsfactor van 40 %, onjuist is volgens eiseres. Daarnaast zou niet windkracht 10, maar windkracht 9 volgens eiseres voor de zomereik realistisch zijn als er geen windstoten zijn. Verweerder gaat daarom volgens eiseres ten onrechte uit van het advies van Groenadvies.
15.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet slaagt en dat verweerder het deskundigenonderzoek van 28 en 29 oktober 2020 en het uitgebrachte advies van 5 november 2020 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij overweegt daartoe als volgt.
15.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.
15.3.
Eiseres heeft niet bestreden dat Groenadvies als een deskundige is aan te merken. Uit het door Groenadvies uitgevoerde onderzoek 28 en 29 oktober 2020 en het daarop gebaseerde advies van 5 november 2020 volgt dat verweerder door deze deskundige is geadviseerd tot het verwijderen of vervangen van de zomereik vanwege de gebrekkige stabiliteit. Daaraan is het uitgangspunt ten grondslag gelegd dat bomen met een bezwijkoment lager dan 75% bij een windkracht van 9 Beaufort al kunnen bezwijken. Het bezwijkmoment van de zomereik is onderzocht en vastgesteld op 74%, waaruit volgt dat de boom niet standvast en daarmee onveilig is. Deze bevindingen uit het deskundigenonderzoek liggen ten grondslag aan het aan verweerder verstrekte advies om de boom te verwijderen. De rechtbank acht dit advies niet onbegrijpelijk. De stelling van eiseres dat verweerder geen gebrek heeft geconstateerd en dat voor de aanname van de slechte vitaliteit van de boom een onderbouwing mist, volgt de rechtbank niet, nu verweerder juist deskundig advies heeft ingewonnen waaruit blijkt dat de boom bij windkracht 9 kan omvallen en de veiligheid onder die omstandigheden niet gegarandeerd kan worden.
15.4.
In het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat verweerder niet op het advies van de deskundige mocht afgaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres geen tegenrapport heeft ingediend, waaruit blijkt dat de boom wel veilig is. Eiseres heeft in beroep enkel algemene informatie over boom-trekproeven verstrekt en heeft enkel toegelicht waarom zij van mening is dat verweerder van andere windzones en windsnelheden had moeten uitgaan. Dit acht de rechtbank onvoldoende grond voor het oordeel dat de conclusies die volgen uit het onderzoek van 28 en 29 oktober 2020 onjuist zijn. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het advies van 5 november 2020 aan verweerder blijk geeft van een begrijpelijke redenering en een eenduidige conclusie ten aanzien van de stabiliteit van de boom en dat eiseres geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het advies eenduidig dat een bezwijkmoment van 74% is vastgesteld aan de hand van de trekproef en dat dit moment al bereikt kan worden bij windkracht 9. Van tegenstrijdigheden in het advies, zoals door eiseres gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Het enkele feit dat eiseres van mening is dat verweerder een andere windbelasting had moeten hanteren en twijfelt aan de gehanteerde methode van de boomtrekproef, maakt niet dat afbreuk wordt gedaan aan de begrijpelijkheid en zorgvuldigheid van het advies waardoor verweerder niet van dat advies heeft mogen uitgaan. De rechtbank is evenmin gebleken dat verweerder het standpunt van eiseres op dit punt onvoldoende in het bestreden besluit heeft betrokken. Eiseres heeft weliswaar in bezwaar aangevoerd welke uitganspunten en windkrachtsnelheden volgens haar in algemene zin realistisch zijn, maar dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder zich in het bestreden besluit niet heeft mogen baseren op het deskundigenonderzoek van 28 en 29 oktober 2020 en het advies van 5 november 2020.
Brief van eiseres Prohold Boomtechnisch Advies van 6 juni 2021
16. Eiseres heeft verder in het kader van deze beroepsprocedure aan de Bomenstichting advies gevraagd over landelijke richtlijnen betreffende de windbelasting op bomen. Dit advies is op 6 juni 2021 door Prohold Boomtechnisch Advies op verzoek van de Bomenstichting aan eiseres verstrekt. Hieruit blijkt volgens eiseres dat er sprake is van een groot verschil in winkracht tussen de aanname bij een trekproef en de werkelijkheid. Verder wordt daarin aangegeven dat het bij gebruik van de trekproef belangrijk is om gebruik te maken van detailleerde informatie over de lokaal aanwezige windsnelheden en dat een locatie als Weert niet op één lijn gesteld kan worden met locaties die meer aan de kust of in grootschalige open polders zijn gelegen. Veel adviesbureaus werken niet meer met trekproeven vanwege de veelal te hoge aanname van de windbelasting en daarmee onbetrouwbaarheid van een trekproef.
16.1.
Het door eiseres ingewonnen advies leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan onder 15.4 is weergegeven. Eiseres heeft met het ingebrachte advies weliswaar haar twijfel aan de principiële uitgangspunten van het door verweerder gevolgde advies uitgesproken, maar de rechtbank acht dat onvoldoende om aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies te twijfelen. Eiseres heeft met het door haar ingebrachte advies onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het deskundigenadvies naar voren gebracht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
16.2.
De rechtbank acht van belang dat uit het deskundigenonderzoek van verweerder van 28 en 29 oktober 2020 en het advies van 5 november 2020 duidelijk volgt dat de boom bij windkracht 9 kan omvallen. De stabiliteit van de boom is door een deskundige vastgesteld op basis van een berekening waarbij het bezwijkmoment is bepaald. De rechtbank ziet in wat eiseres met het advies van 6 juni 2021 heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het deskundigenadvies en het uitgevoerde onderzoek heeft mogen baseren. Eiseres heeft met het advies van 6 juni 2021 ook geen specifiek tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat de boom wel veilig is of waaruit blijkt dat verweerder van een andere windbelasting had moeten uitgaan. Eiseres heeft met het ingebrachte advies enkel algemene informatie over boom-trekproeven verstrekt en heeft haar visie gegeven op de door verweerder gehanteerde methode, maar heeft daarmee niet onderbouwd waarom in deze situatie voor deze specifieke boom volgens eiseres andere normen gehanteerd hadden moeten worden. Ook heeft eiseres met het advies van 6 juni 2021 niet weersproken dat de boom niet veilig is, nu uit dit advies niet volgt dat deze specifieke boom wel standvast en daarmee veilig zou zijn bij een andere windbelasting.
16.3.
Verder volgt uit het advies van 6 juni 2021 niet hoe de algemene informatie over boom-trekproeven zich verhoudt tot de specifieke situatie ter plaatse en de stabiliteit van de zomereik. Met de enkele verwijzing naar de visie van de adviseur over de bruikbaarheid en resultaten van trekproeven, wordt naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate ingegaan op deze aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het advies van 6 juni 2021 daarom niet dienen als een tegenrapport in deze procedure ten aanzien van de stabiliteit van de zomereik. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiseres met het ingebrachte advies zelf heeft gesteld dat het voor de adviseur niet duidelijk is aan welke windkracht de boom nu werkelijk wordt blootgesteld op de bewuste locatie. De enkele kanttekening dat volgens eiseres niet duidelijk is welke windbelasting de boom feitelijk ondervindt, maakt dan ook niet dat de conclusies in het advies van Groenadvies onjuist zijn. Wat eiseres heeft aangevoerd vormt daarom onvoldoende grond voor het oordeel dat de conclusies die volgen uit het onderzoek van 28 en 29 oktober 2020 onjuist zijn of dat verweerder dat onderzoek en het advies van Groenadvies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Mogelijkheid van Tree Motion Sensoren en alternatieve onderzoeken
17. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat er een alternatief is voor de (door haar bekritiseerde) boomtrekproef, de Tree Motion sensoren. Dit zijn sensoren die op de boom worden geplaatst, waarmee op basis van de echte windbelasting de beweging van de boom kan worden gemeten en beoordeeld. Hiervoor zijn wel voldoende windsnelheden nodig en een periode van ongeveer twee weken. Deze methode is volgens eiseres veel betrouwbaarder. Daarnaast heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder alvorens een boomtrekproef uit te voeren, onderzoek had moeten doen naar de stabiliteit van de boom door een stabiliteits-kluitproef uit te voeren. Als verweerder die had uitgevoerd, kon hiermee volgens eiseres het veiligheidsrisico in voldoende mate worden ingeschat en was een boomtrekproef niet nodig geweest.
17.1.
De enkele aanwezigheid van een alternatieve onderzoeksmethode die volgens eiseres geschikter is, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan verlening van de omgevingsvergunning. Gelet op wat in het voorgaande is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de enkele opvatting van eiseres dat een dergelijk alternatief betrouwbaarder is en volgens haar de voorkeur heeft boven de door Groenadvies uitgevoerde boomtrekproef, niet maakt dat verweerder om die reden niet de uitgevoerde methode heeft mogen toepassen. Dat het door verweerder uitgevoerde onderzoek naar de windbelasting niet zorgvuldig zou zijn geweest, is de rechtbank evenmin gebleken. Verder heeft verweerder hierbij in redelijkheid mogen betrekken dat voor het gebruik van Tree Motion sensoren sprake moet zijn van voldoende windsnelheid gedurende veertien dagen en dat daarvan niet elke dag sprake is. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom in dit geval een boomtrekproef is uitgevoerd.
17.2.
Ten aanzien het ontbreken van een stabiliteitsproef, zoals door eiseres ter zitting aangevoerd, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder zonder enig voorafgaand onderzoek naar de stabiliteit van de boom een boomtrekproef heeft uitgevoerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voorafgaande aan de boomtrekproef een voor-inspectie aan stamvoet van de boom is uitgevoerd vanwege de scheefstand van de boom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht, onder verwijzing naar het onderzoek van 28 en 29 oktober 2020, op het standpunt gesteld dat de twijfels aan de stabiliteit van de boom niet alleen waren ingegeven door de scheefstand, maar ook door het uitgevoerde vooronderzoek aan de stamvoet. De stelling van eiseres dat verweerder geen voorafgaand onderzoek heeft uitgevoerd en dat om die reden een boomtrekproef niet nodig zou zijn geweest, volgt de rechtbank dan ook niet. Uit het advies van 5 november 2020 is de rechtbank verder gebleken dat dit vooronderzoek aan de stamvoet er ook toe diende om te beoordelen of voor de zomereik de boomtrekproef de geëigende methode was. Daaruit is gebleken dat de boom met behulp van de trekproef-methode kon worden onderzocht, waarna het onderzoek is uitgevoerd. Verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar dat advies, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval de boomtrekproef een geschikte methode is gebleken. Ook hierin ziet de rechtbank daarom geen grond voor het oordeel dat de uitgevoerde methode niet kon worden toegepast.
Overschrijding redelijke termijn
18. Gelet op het tijdsverloop in deze procedure dient de rechtbank tot slot ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), is overschreden en of ambtshalve een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend [5] . In dat kader wordt het volgende overwogen.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase, anderhalf jaar voor de beroepsfase en twee jaar voor het hoger beroep. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaar heeft ontvangen. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
20. In deze zaak is de redelijke termijn begonnen met de ontvangst van het bezwaarschrift op 30 december 2020, zodat de rechtbank uiterlijk 30 december 2022 uitspraak had moeten doen. Daarmee is op de datum van deze uitspraak de redelijke termijn met (bijna) negen maanden overschreden. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn te rechtvaardigen is. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-.
21. Nu de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank is toe te rekenen, zal de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van de schadevergoeding worden veroordeeld. Gelet op het beleid ter zake [7] en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid [8] , behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken.
Conclusie en gevolgen
22. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit voldoende blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging door verweerder. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het belang bij het kappen van de boom zwaarder moet wegen dan het belang bij het behoud ervan. Verweerder heeft zich daarbij mogen baseren op het uitgebrachte deskundigenadvies van Groenadvies. Door het verbinden van een herplantplicht aan de omgevingsvergunning heeft verweerder voorts in voldoende mate het verlies door het kappen van de boom gecompenseerd. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan verlening van de omgevingsvergunning dan aan het behoud van de boom. De boom kan dus worden gekapt.
23. Het beroep is dus ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Eiseres heeft wel recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de Bomenstichting niet-ontvankelijk in het beroep,
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.000,-.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 september 2023

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Bij het bestreden besluit is ook (alsnog) een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’ verleend; hiertegen zijn geen beroepsgronden aangevoerd.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2852.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van 29 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8028, en 12 november 2014, ECLI:NL2014:4117.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1423.
5.Uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3354.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2668.
7.Als vermeld in de beleidsregel van 8 juli 2014, gepubliceerd in Stcrt. 2014, 20210.
8.Stcrt. 2017, 62751.