ECLI:NL:RVS:2022:2668

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
202107607/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing mvv-aanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vier vreemdelingen en hun referent tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 9 maart 2018 de aanvragen afgewezen. De vreemdelingen en referent maakten bezwaar, maar dit werd door de staatssecretaris op 22 april 2021 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 8 november 2021 het beroep van de vreemdelingen en referent gegrond, vernietigde het besluit van 22 april 2021 voor vreemdelingen 1 en 2, maar liet het besluit voor de overige vreemdelingen in stand. Hierop hebben de vreemdelingen en referent hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 20 juni 2022 alsnog mvv's verleend aan vreemdelingen 1 en 2, wat hen deed verklaren dat zij geen belang meer hadden bij de inhoudelijke behandeling van hun hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep voor vreemdelingen 1 en 2 niet-ontvankelijk was. Voor vreemdelingen 3 en 4 werd het hoger beroep ongegrond verklaard, omdat de ingediende vragen niet relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Daarnaast hebben de vreemdelingen en referent schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met meer dan zes maanden, en dat deze overschrijding volledig aan de staatssecretaris was toe te rekenen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan schadevergoeding voor immateriële schade en moest ook de proceskosten vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd voor vreemdelingen 3 en 4, terwijl het hoger beroep voor vreemdelingen 1 en 2 niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

202107607/1/V1.
Datum uitspraak: 14 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
1.       [vreemdeling sub 1],
2.       [vreemdeling sub 2],
3.       [vreemdeling sub 3] en
4.       [vreemdeling sub 4]
(hierna samen: de vreemdelingen),
5.       [vreemdeling sub 5] (hierna: referent),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 november 2021 in zaak nr. NL21.6515 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 9 maart 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een mvv te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2021 vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op vreemdelingen 1 en 2, en bepaald dat dat besluit voor het overige in stand blijft.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 juni 2022 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 9 maart 2018 door vreemdelingen 1 en 2 en referent gemaakte bezwaar gegrond verklaard en vreemdelingen 1 en 2 een mvv verleend.
De vreemdelingen en referent hebben een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In het nader stuk verklaren vreemdelingen 1 en 2 dat zij zich kunnen verenigen met het besluit van 20 juni 2022. Uit wat de vreemdelingen 1 en 2 aanvoeren, blijkt niet dat zij nog belang hebben bij een inhoudelijke behandeling van hun hoger beroep. Voor zover het hoger beroep voor vreemdelingen 1 en 2 is ingesteld, is het niet-ontvankelijk.
2.       Het hoger beroep, voor zover ingesteld voor vreemdelingen 3 en 4, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De vreemdelingen en referent hebben verzocht om hun schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Hiervan geldt een half jaar voor de bezwaarfase, anderhalf jaar voor de beroepsfase en twee jaar voor het hoger beroep. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vangt de redelijke termijn in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaar heeft ontvangen (onder meer de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2562, onder 7.2).
3.2.    De staatssecretaris heeft het door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ontvangen op 21 maart 2018. Vier jaar daarna, op 21 maart 2022, is de redelijke termijn verstreken. Inmiddels is de redelijke termijn met ruim zes maanden overschreden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de rechtbank of de Afdeling. De twee procedures bij de rechtbank hebben drieënhalve maand en elf maanden geduurd. De procedure bij de Afdeling heeft negen maanden geduurd. Zowel in beroep als in hoger beroep is de procedure dus binnen de termijn afgerond. Omdat het besluit na eerdere vernietigingen in beroep opnieuw aan de rechter is voorgelegd en in geen van de rechterlijke procedures de behandelingsduur langer is dan genoemd onder 3.1, is de overschrijding van de redelijke termijn volledig toe te rekenen aan de staatssecretaris.
3.3.    De Afdeling veroordeelt de staatssecretaris wegens overschrijding van de redelijke termijn tot betaling van een bedrag van € 500,00 aan de vreemdelingen en referent als vergoeding van de door hen geleden immateriële schade. Daarbij wordt uitgegaan van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld voor vreemdelingen 1 en 2. Het hoger beroep is ongegrond, voor zover ingesteld voor vreemdelingen 3 en 4. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover die betrekking heeft op vreemdelingen 3 en 4. De staatssecretaris moet de proceskosten voor de behandeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld voor vreemdelingen 1 en 2, niet-ontvankelijk;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover die betrekking heeft op vreemdelingen 3 en 4;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan de vreemdelingen en referent een schadevergoeding van € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
382-988