ECLI:NL:RBLIM:2023:5723

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROE 23/1737
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en last onder dwangsom opgelegd voor bouwwerkzaamheden aan een monumentaal pand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een monumentaal pand, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, dat hem een bouwstop en een last onder dwangsom had opgelegd. Dit besluit was genomen omdat verzoeker bouwwerkzaamheden had verricht zonder de vereiste omgevingsvergunning. Verzoeker had eerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, maar deze was gesplitst in twee aanvragen. Na een controle op 26 juni 2023 door een toezichthouder, werd vastgesteld dat er werkzaamheden waren uitgevoerd zonder vergunning, wat leidde tot de bouwstop.

Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat hij de winkel niet tijdig kon opleveren aan de huurder, wat zou kunnen leiden tot het openbreken van het huurcontract. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang was, aangezien het verzoeker enkel om financiële belangen ging en er geen acute noodsituatie was aangetoond. Bovendien was het niet verzoeker, maar de huurder die de omgevingsvergunning voor interne verbouwingen moest aanvragen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Krens, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 1737
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Evens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,verweerder
(gemachtigden: mr. C.M.J.J. Erdkamp, M.H.J.M. Creuwels, B. Koole en S.L.H.M. Loo).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2023 (het primaire en tevens bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een bouwstop met een last onder dwangsom opgelegd, omdat hij bouwwerkzaamheden heeft verricht zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten.
1.1.
Verzoeker is eigenaar van het pand aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand). Verzoeker heeft op 9 december 2022 in eerste instantie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het verbouwen van het gehele pand. Daarna heeft verzoeker, in overleg met verweerder, de aanvraag voor de omgevingsvergunning gesplitst in twee losse aanvragen. De eerste aanvraag, gedateerd 9 december 2022 (hierna: de aanvraag), is aangepast en ziet op het wijzigen van de winkelpui en de toegangsdeur opgang naar de verdiepingen. Daarnaast heeft verzoeker een nieuwe c.q. tweede aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend die ziet op het wijzigen van de verdiepingen in vier woningen. Bij brief van 24 februari 2023 heeft verweerder besloten om de beslistermijn voor de aanvraag te verlengen met zes weken. Daarnaast heeft verweerder aan verzoeker verzocht om door middel van een kruis met daarbij de tekst “buiten deze aanvraag” op een tekening aan te geven wat buiten de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 9 december 2022 valt. Verzoeker heeft hieraan gehoor gegeven. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 8 maart 2023 aan verzoeker een omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Op 26 juni 2023 is door een toezichthouder van verweerder een controle uitgevoerd in het pand. Dit gebeurde naar aanleiding van een constatering dat een moerbalk in het pand gedeeltelijk was verwijderd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Direct en aansluitend op de controle heeft verweerder om 13:55 uur mondeling per telefoon medegedeeld dat de werkzaamheden per direct stil zijn gelegd omdat deze zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bouwstop schriftelijk bevestigd aan verzoeker en aan hem een last onder dwangsom opgelegd. De last onder dwangsom houdt in dat verzoeker de werkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend niet mag hervatten zolang de stillegging (de bouwstop) van kracht is. Het gaat dan om de volgende werkzaamheden:
1. het gedeeltelijk verwijderen van de moerbalk,
2. het gedeeltelijk verwijderen van het trappengat,
3. het plaatsen van een nieuwe trap,
4. het plaatsen van een nieuwe vloer op de eerste etage,
5. het verrichten van verschillende sloopwerkzaamheden,
6. het dichtmaken van het plafond op de begane grond,
7. het plaatsen van een staalconstructie op de eerste etage ter hoogte van de spiltrap.
Als verzoeker zich niet of niet geheel aan de volledige stillegging van de bouwactiviteiten houdt of blijft houden, verbeurt hij een dwangsom van
€ 15.000,- per overtreding met een maximum van € 30.000,-. Voordat de stillegging kan worden opgeheven, dient een aanvraag om een omgevingsvergunning te worden ingediend en door verweerder inhoudelijk te worden beoordeeld c.q. verleend.
2. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit (de bouwstop en last onder dwangsom). Hij heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.
Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft omdat hij door het bestreden besluit, de opgelegde bouwstop en de last onder dwangsom, de winkel niet tijdig kan opleveren aan de huurder. Verzoeker vreest dat de huurder het huurcontract zal openbreken als hij het winkelpand niet tijdig oplevert.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt, nu sprake is van een louter financieel belang bij verzoeker bestaande uit het mogelijk mislopen van huurinkomsten. Volgens vaste jurisprudentie [1] vormt een (dergelijk) financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie, als de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd of als sprake is van een onomkeerbare situatie zoals een faillissement. Verzoeker heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat van een van de hiervoor weergegeven situaties sprake is. De enkele stelling dat de huurder van het winkelpand mogelijk het huurcontract zal openbreken, doordat verzoeker het winkelpand niet tijdig kan opleveren, is daartoe onvoldoende. Hoewel de voorzieningenrechter wel wil aannemen dat de financiële belangen bij verhuur aanzienlijk zijn, is hiermee geen sprake van een noodsituatie. Dat voor verzoeker een financiële noodsituatie zal ontstaan heeft verzoeker ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven dat het gaat om een winkelpand op een zogenoemde “A-locatie” en dat verzoeker eerder al een andere huurder had aan wie hij het winkelpand niet tijdig heeft kunnen opleveren en waarvoor hij vervolgens snel de huidige huurder als nieuwe huurder heeft kunnen vinden. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat niet verzoeker maar de huurder zelf een omgevingsvergunning moet aanvragen voor de interne verbouwingen van het winkelpand, dat de huurder daarmee nog bezig is en dus op korte termijn de winkel niet zal kunnen openen – ook als verzoeker wel tijdig zou opleveren.
5. Omdat verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervan evenmin sprake is en zij heeft daartoe het volgende overwogen.
5.1.
Ter zitting zijn de onder rechtsoverweging 1.3. genoemde werkzaamheden met partijen besproken. Daaruit is naar voren gekomen dat tussen partijen niet in geschil is dat van deze opsomming in ieder geval vijf werkzaamheden (te weten de werkzaamheden genoemd onder 2, 4, 5, 6, en 7) terecht zijn aangemerkt als een overtreding nu niet in geschil is dat voor deze vijf werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist die ontbreekt. Vast staat immers dat deze vijf werkzaamheden geen onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning van 8 maart 2023 of een andere omgevingsvergunning.
Het debat tussen partijen over de overige twee werkzaamheden die aan de last onder dwangsom ten grondslag zijn gelegd, te weten of ten aanzien van het verwijderen van de moerbalk (genoemd onder 1) en het plaatsen van de trap (genoemd onder 3) sprake is van een overtreding, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Hoewel verzoeker heeft betoogd dat - kort gezegd - uit de tekeningen behorend bij de aanvraag om omgevingsvergunning moet volgen dat deze twee werkzaamheden onderdeel zijn van de aanvraag voor het winkelpand, heeft verweerder daar gemotiveerd tegenover gesteld dat dit geen onderdeel van de aanvraag kan zijn omdat het onderdeel is van de vloerconstructie van de bovengelegen appartementen. De voorzieningenrechter is op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd van oordeel dat niet zonder meer kan worden geoordeeld dat ten aanzien van deze twee werkzaamheden geen sprake is van een overtreding. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden of dat de last onder dwangsom op dit punt te verstrekkend is.
6. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt, gezien het voorgaande, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 september 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2885.