In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 20 september 2023, staat de vraag centraal of er bij de totstandkoming van een overeenkomst op 22 juni 2021 sprake was van dwaling. De eisende partij, Grevic B.V., had een overeenkomst gesloten met een gedaagde partij die handelde onder een handelsnaam en een eenmanszaak exploiteerde. De overeenkomst betrof de levering van een motor, maar na betaling van een voorschot van € 60.000,00 bleek dat de gedaagde partij niet in staat was om de motor te leveren, omdat de leverancier in de Verenigde Staten geen bestellingen kon aannemen. Grevic heeft de overeenkomst vervolgens vernietigd en de gedaagde partij gesommeerd het voorschot terug te betalen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen uitgingen van een onjuiste voorstelling van zaken. De rechtbank verklaarde de overeenkomst vernietigbaar en wees de vordering van Grevic tot terugbetaling van het voorschot toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in reconventie van de gedaagde partij werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de overeenkomst op goede gronden was vernietigd.