ECLI:NL:RBLIM:2023:5635

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
ROE 21/3101
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAZ-uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WAZ-uitkering ontvangt, en het UWV. Het UWV had op 6 april 2021 besloten om de WAZ-uitkering van eiser te herzien en een bedrag van € 5.847,05 terug te vorderen, alsook een boete van € 2.881,82 op te leggen. Na bezwaar heeft het UWV de herziening en de terugvordering aangepast, waarbij het terug te vorderen bedrag werd verlaagd naar € 3.977,99 en de boete naar € 1.944,73. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep aangetekend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 september 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, omdat er in een loods bij zijn woning een hennepkwekerij was aangetroffen. Eiser betwistte de terugvordering en de boete, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd dat eiser inkomsten uit hennepteelt had ontvangen zonder dit te melden.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de WAZ-uitkering had herzien en de terugvordering en boete had opgelegd. Eiser had niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-, evenals het griffierecht van € 49,-. De uitspraak werd op 21 september 2023 verzonden en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3101

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.D.D. Burhenne),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. L. Wennekers).

Inleiding

Met het besluit van 6 april 2021 (primair besluit I) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) van eiser over de periode van 1 december 2019 tot en met 2 juni 2020 herzien en € 5.847,05 als onverschuldigde betaling van eiser teruggevorderd.
Met het besluit van dezelfde datum (primair besluit II) heeft het UWV eiser een boete ter hoogte van € 2.881,82 opgelegd.
In bezwaar heeft het UWV deze besluiten gewijzigd. De periode waarover eiser te veel WAZ-uitkering heeft ontvangen heeft het UWV gewijzigd naar 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020. Hierdoor vordert het UWV € 3.977,99 terug en legt een boete op van € 1.944,73.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 12 oktober 2021.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het UWV heeft een gewijzigd boetebesluit van 20 januari 2022 ingezonden (nader besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 5 juni 2003 een WAZ-uitkering. Nadat het UWV een melding had ontvangen dat in een loods behorende bij de woning van eiser een hennepkwekerij was aangetroffen, heeft het UWV een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 16 december 2020 (het onderzoeksrapport). Uit dit rapport volgt dat de handhavingsmedewerker van het UWV eiser op 10 december 2020 heeft gesproken. Het UWV heeft de ontvangen informatie van de politie betrokken in het onderzoek. In het onderzoeksrapport heeft het UWV geconcludeerd dat eiser vanaf 1 januari 2020 inkomsten uit hennepteelt heeft ontvangen die hij niet heeft doorgegeven aan het UWV.
2. Op 9 februari 2021 heeft het UWV aan eiser een voornemen tot terugvordering van onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering en een boeteoplegging gestuurd. Het UWV heeft hierna de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Om die reden heeft het UWV de WAZ-uitkering van eiser herzien en beslist dat eiser over de periode van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020 € 3.977,99 te veel WAZ-uitkering heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen. Daarnaast vindt het UWV dat eiser een boete moet betalen van € 1.944,73 omdat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
4. In verband met het ontbreken van draagkracht van eiser heeft het UWV bij het nader besluit de hoogte van de boete gewijzigd van € 1.994,73 naar € 40,-.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij betwist de terugvordering en de boete. Hij heeft zijn inlichtingenplicht niet geschonden. Het UWV gaat er ten onrechte van uit dat eiser inkomsten heeft gehad uit hennep, die eiser had moeten melden. Eiser vindt dat het niet zo kan zijn dat wanneer er drugs worden aangetroffen in een pand dat door eiser wordt verhuurd, dit zonder meer aan eiser wordt toegerekend. De terugvordering had daarom niet opgelegd mogen worden. Subsidiair merkt eiser op dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. Er is geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser, die door het besluit onevenredig getroffen wordt.
6. Verder stelt het UWV ten onrechte de overtredingsperiode vast van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat er in het geheel geen overtredingsperiode is. Subsidiair merkt eiser op dat de loods pas per 1 april 2020 werd verhuurd. Eiser onderbouwt dat met de huurovereenkomst die pas op 1 april 2020 inging. Tot 1 april 2020 was de loods leeg. De hennep die de politie heeft aangetroffen op 3 juni 2020 zou dan een eerste oogst betreffen, waardoor er nog geen inkomsten verworven kunnen zijn. Het UWV gaat daarmee ten onrechte uit van een onrechtmatig verkregen voordeel van € 278.359,96. Eiser bestrijdt ook de toepassing van het Rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie (BOOM), waarin wordt uitgegaan van de meest optimale omstandigheden voor hennepteelt. Dat geeft geen goede weergave van een gemiddelde kwekerij. Eiser benadrukt dat er in het geheel geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel en subsidiair dat het verkregen voordeel maximaal bepaald zou kunnen worden op het bedrag van de ontvangen huur.
7. Ten aanzien van de boete stelt eiser dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van objectieve verwijtbaarheid, omdat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan. Ook is van subjectieve verwijtbaarheid geen sprake, er was redelijkerwijs niets te melden door eiser. Nu de inlichtingenplicht niet geschonden is en er geen terug te vorderen bedrag is, kan er ook geen boete opgelegd worden. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat een te hoge boete is opgelegd. Er was geen sprake van gemiddelde verwijtbaarheid, omdat eiser niets te maken had met de hennepkwekerij. Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiser. Dringende redenen maken dat van de boete moet worden afgezien. Eiser verkeert in zeer ernstige omstandigheden. Hij is erg hulpbehoevend en depressief.
8. Daarnaast vindt eiser dat het UWV drie in plaats van twee punten had moeten vergoeden voor bijstand door zijn gemachtigde, omdat het twee primaire besluiten zijn geweest waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt (beiden een punt) en één hoorzitting voor beide bezwaren samen (een punt).
9. Ter zitting heeft eiser verzocht om de zaak aan te houden in verband met een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) naar het proces-verbaal van de politie.

Wat vindt de rechtbank

10. De vraag is of het UWV terecht de WAZ-uitkering van eiser heeft herzien en terecht heeft beslist dat eiser een deel van zijn WAZ-uitkering moet terugbetalen en een boete moet betalen. De rechtbank moet die vragen beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegenin heeft gebracht.
11. Het nader besluit wordt, gelet op de artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken. Met toepassing van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit mede gericht geacht tegen het nader besluit.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden totdat eiser duidelijkheid heeft over het onderzoek van het OM. Het UWV heeft ter zitting gesteld dat zij geen aanleiding zien om de zaak aan te houden, omdat eiser dit niet nader heeft onderbouwd en dit verzoek rijkelijk laat wordt gedaan. De rechtbank volgt het UWV in dit standpunt. Verder is de rechtbank van oordeel dat voldoende informatie aanwezig is om over de zaak te kunnen beslissen.
Herziening en terugvordering van de WAZ-uitkering
13. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering een belastend besluit is waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Daarbij heeft het UWV de bewijslast ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot herziening en terugvordering van de uitkering over de genoemde periode.
14. Eveneens volgt uit vaste rechtspraak van de Raad [2] dat het feit dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling rechtvaardigt dat eiser (mede)eigenaar van de kwekerij is geweest, daarin werkzaamheden heeft verricht en dat de opbrengst daarvan ook hem ten goede is gekomen. Het is vervolgens aan eiser om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen.
15. De rechtbank oordeelt dat eiser niet met overtuigende, objectieve en controleerbare gegevens heeft aangetoond dat hij niet wist van de hennepkwekerij in de loods bij zijn woning. Dat de huurovereenkomst pas op 1 april 2020 is ingegaan is hiertoe onvoldoende, omdat netbeheerder Enexis al op 7 februari 2020 de eerste positieve netmeting heeft gedaan. Hieruit volgt dat de hennepkwekerij al vóór de ingangsdatum van het huurcontract heeft bestaan en dus aan eiser is toe te rekenen. Verder blijkt uit het politierapport van 5 juni 2020 dat eiser, in tegenstelling tot wat hij heeft verklaard, toegang had tot de kwekerij.
16. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het UWV is uitgegaan van een onjuiste benadelingsperiode en dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is vastgesteld. Het UWV is uitgegaan van de eerste positieve netmeting door Enexis als moment dat er illegaal stroom werd afgetapt tot aan het moment dat de politie de illegale hennepkwekerij heeft ontdekt. De rechtbank kan die toelichting volgen. De berekening van het UWV van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
17. Het UWV is er op goede gronden van uitgegaan dat eiser in de periode van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020 inkomsten heeft gehad uit hennepteelt, waarvan hij geen melding heeft gemaakt. Het UWV was dan ook op grond van artikel 63, eerste lid van de WAZ, in beginsel verplicht de onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering terug te vorderen. Slechts indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [3] kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Dat hier sprake van is, heeft eiser onvoldoende onderbouwd en is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Boete
18. Het UWV heeft met het nader besluit de hoogte van de boete gewijzigd.
19. Eiser kan zich in het geheel niet vinden in de boete en is dan ook van mening dat het nader besluit niet juist is. Hij handhaaft zijn beroepsgronden en blijft van mening dat geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft geen inkomen gehad. Hij heeft zijn inlichtingenplicht niet geschonden, er is geen nadeel en de boete is daarom ten onrechte aan hem opgelegd. De gronden van beroep richten zich meer op de omstandigheid dat een boete is opgelegd dan op de hoogte, al is de hoogte van de boete met het nader besluit op juiste gronden naar beneden bijgesteld.
20. Volgens vaste rechtspraak [4] is bij het opleggen van een boete van belang of de betrokkene van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht een verwijt kan worden gemaakt. Uit het voorgaande volgt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat is verwijtbaar. Het UWV heeft dus terecht een bestuurlijke boete opgelegd. Het UWV kan slechts afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het geval van eiser is niet gesteld of gebleken dat sprake is van zo’n dringende reden. De opgelegde boete van € 40,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige gebleken omstandigheden.
Proceskostenvergoeding bezwaar
21. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV drie punten in de proceskostenvergoeding in bezwaar had moeten toekennen. Uit het dossier blijkt dat de bezwaren tegen de herziening/terugvordering en de boete gelijktijdig door het UWV zijn behandeld. Uit het Besluit proceskosten bestuursrecht volgt dat er dan sprake is van samenhangende zaken. [5] Samenhangende zaken worden bij de bepaling van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak. [6] Het UWV heeft dus terecht één punt toegekend voor het indienen van de bezwaarschriften en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting.

Conclusie en gevolgen

22. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het is daardoor terecht dat het UWV over de periode van 7 februari 2020 tot en met 2 juni 2020 de WAZ-uitkering van eiser heeft herzien en een bedrag van € 3.977,99 heeft teruggevorderd en een boete van € 40,- heeft opgelegd.
23. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit en het nader besluit is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:19 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 21 september 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 21 september 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:707.
2.Idem.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7780.
5.Zie artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.Zie artikel 3, eerste lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht.