ECLI:NL:RBLIM:2023:5596

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
C/03/318821 / HA RK 23-99
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ex artikel 315 Fw inzake immateriële schadevergoeding in schuldsaneringsregeling

Op 20 september 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een hoger beroep op basis van artikel 315 van de Faillissementswet (Fw). De zaak betreft een beroep van [appellante], die in het kader van haar schuldsaneringsregeling een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- heeft ontvangen op grond van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de Jeugdzorg. De rechter-commissaris had eerder bepaald dat deze schadevergoeding tot de boedel moest worden gerekend, maar [appellante] verzocht de rechtbank om deze beslissing te vernietigen en de schadevergoeding buiten de boedel te houden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat het beroep tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding, die aan [appellante] is toegekend, niet onder de boedel valt, omdat er geen bezwaar is gemaakt door de schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris ten onrechte had geoordeeld dat alle schuldeisers expliciet moesten instemmen met het buiten de boedel laten van de schadevergoeding. De rechtbank vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris en bepaalde dat [appellante] vrijelijk kan beschikken over het bedrag van € 5.000,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de communicatie tussen de bewindvoerder en de schuldeisers in het kader van de schuldsaneringsregeling, en bevestigt dat een gebrek aan bezwaar van de schuldeisers kan worden geïnterpreteerd als instemming met het verzoek van de saniet.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/318821 / HA RK 23-99
Beschikking in het hoger beroep van 20 september 2023 op grond van artikel 315 Fw
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade,
tegen de beschikking van de rechter-commissaris mr. J. Schreurs-Van de Langemheen (hierna: de rechter-commissaris) in de schuldsaneringsregeling van [appellante] (hierna: [appellante] ).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift ex artikel 315 Faillissementswet (Fw) met één bijlage, ter griffie ontvangen op 12 juni 2023,
  • het e-mailbericht van [wsnp-bewindvoerder] van 23 augustus 2023 met bijlagen,
  • de mondelinge behandeling op 30 augustus 2023.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
  • [appellante] in persoon, bijgestaan door mr. Hendriks,
  • [beschermingsbewindvoerder] in persoon, de beschermingsbewindvoerder van [appellante] ,
  • [wsnp-bewindvoerder] (verder: [wsnp-bewindvoerder] ) in persoon, de wsnp-bewindvoerder.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 juni 2020 is [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) met benoeming van mr. J. Schreurs-Van de Langemheen tot rechter-commissaris en met aanstelling van [wsnp-bewindvoerder] tot bewindvoerder (insolventienummer R.03/20/85).
2.2.
[appellante] heeft een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Als gevolg daarvan heeft het Schadefonds haar tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding toegekend.
2.3.
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:1315) heeft de rechter-commissaris [wsnp-bewindvoerder] verzocht de schuldeisers aan te schrijven met
“het verzoek schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee kunnen instemmen dat de vergoeding buiten de boedel blijft. Als de schuldeisers er geen bezwaar tegen hebben, is het verzoek van saniet toewijsbaar. In het andere geval moet een belangenafweging plaatsvinden.”
2.4.
[wsnp-bewindvoerder] heeft per brief van 25 april 2023 alle schuldeisers conform het verzoek van de rechter-commissaris aangeschreven en hen verzocht hierop uiterlijk 31 mei 2023 schriftelijk te reageren. Uit de lijst van (voorlopig) erkende concurrente crediteuren (als bijlage bijgevoegd in de e-mail van [wsnp-bewindvoerder] aan de rechtbank van 23 augustus 2023) blijkt dat van de (in totaal) elf schuldeisers zes schuldeisers akkoord zijn en vijf schuldeisers niet hebben gereageerd.
2.5.
In een e-mailbericht van 7 juni 2023 gericht aan de beschermingsbewindvoerder schrijft [wsnp-bewindvoerder] , dat zij diezelfde dag een bericht van de rechter-commissaris heeft ontvangen met de volgende inhoud:
“(…)
Op 25 april 2023 heeft u de schuldeisers, zoals verzocht door de rechter-commissaris, aangeschreven om te vragen of de schade-uitkering aan saniet mag worden gelaten.
Telefonisch heeft u aangegeven dat nog niet alle schuldeisers hebben gereageerd. De rechter-commissaris vindt dat de schuldeisers voldoende gelegenheid hebben gehad om te reageren. Nu niet alle schuldeisers hebben ingestemd om de schade-uitkering aan saniet te laten, dient de schadevergoeding van € 5.000,- op de boedel te worden gestort.”

3.Het beroep

3.1.
[appellante] verzoekt de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris van 7 juni 2023 te vernietigen en te bepalen dat de immateriële schadevergoeding van € 5.000,- ontvangen uit de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de Jeugdzorg, toegekend aan [appellante] , buiten de boedel dient te worden gehouden.
3.2.
[appellante] legt aan haar verzoek ten grondslag dat uit de tekst van de brief aan de schuldeisers volgt dat wanneer zij niet op het verzoek reageren, zij kennelijk geen bezwaar hebben tegen het buiten de boedel laten van de immateriële schadevergoeding. Dit verklaart ook, aldus [appellante] , waarom een aantal schuldeisers niet hebben gereageerd. De beslissing van de rechter-commissaris, waaruit lijkt te volgen dat alle schuldeisers uitdrukkelijk met het voorstel dienden in te stemmen, is volgens [appellante] dan ook onbegrijpelijk. In dat geval had de inhoud van de brief anders moeten luiden, dan wel lag het voor de hand dat aan de schuldeisers een rappelbrief zou zijn verstuurd. Omdat geen enkele schuldeiser bezwaar heeft gemaakt, was het verzoek van [appellante] toewijsbaar. Daarnaast heeft er geen belangenafweging plaatsgevonden die volgens de brief van de bewindvoerder plaats had moeten vinden als er wel door een schuldeiser bezwaar zou zijn gemaakt. In het kader van die afweging zou bovendien van belang zijn geweest dat de schuldeisers die niet gereageerd hebben slechts ongeveer 25% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
3.3.
[wsnp-bewindvoerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat, omdat de beslissing van de rechter-commissaris kort volgde op de eerste brievenronde aan de schuldeisers, er geen tijd meer was een herinnering te sturen. De tekst van de brief is door de rechter-commissaris opgesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Van alle beschikkingen (met uitzonderingen van die beschikkingen die vermeld worden in artikel 315 lid 2 Fw) van de rechter-commissaris staat gedurende vijf dagen hoger beroep open (artikel 315 lid 1 Fw). De e-mail van [wsnp-bewindvoerder] van 7 juni 2023 inhoudende een bericht van de rechter-commissaris van diezelfde dag, is op 7 juni 2023 aan [appellante] verstuurd. Het beroepschrift is op 12 juni 2023 ontvangen. Het beroep is tijdig ingesteld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop, dat uit het wettelijke systeem voortvloeit, dat een gedurende de schuldsaneringsregeling uitgekeerde (immateriële) schadevergoeding, in de boedel valt. Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel immers alle goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, en alle goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling verkrijgt. Een tegemoetkoming zoals [appellante] die heeft ontvangen, is daarvan niet uitgezonderd, nu deze niet valt onder de uitzonderingen van artikel 295 lid 4 Fw. De uitkering is evenmin als inkomen of een periodieke uitkering in de zin van artikel 295 lid 2 Fw aan te merken.
4.3.
De rechtbank merkt verder op dat de rechter-commissaris in haar instructie aan de bewindvoerder de beslissing van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:1315) en de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, heeft gevolgd. Dit houdt in dat zij het verzoek van [appellante] heeft begrepen als een verzoek ex artikel 317 Fw (inhoudende het verzoek om de bewindvoerder te bevelen het bedrag van € 5.000,- niet voor de boedel op te eisen en niet te betrekken bij de (slot)uitdeling, maar aan [appellante] terug te betalen) en zij de bewindvoerder heeft verzocht de kwestie aan de schuldeisers voor te leggen.
4.4.
In haar brief van 25 april 2023 aan de schuldeisers heeft [wsnp-bewindvoerder] letterlijk de door de rechter-commissaris in de opdracht geformuleerde bewoordingen gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die bewoordingen dat wanneer een schuldeiser niet reageert, daaruit kan worden afgeleid dat deze geen bezwaar heeft tegen het voorstel de vergoeding buiten de boedel te laten. Verzocht wordt immers om schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee kunnen instemmen en verder, dat als de schuldeisers geen bezwaar hebben, het verzoek van saniet toewijsbaar is. Anders dan de rechter-commissaris heeft overwogen in haar beslissing van 7 juni 2023, is voor toewijzing van het verzoek dus niet vereist dat alle schuldeisers expliciet hebben ingestemd. De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is van enig bezwaar van de schuldeisers tegen het voorstel de vergoeding buiten de boedel te laten, zodat het verzoek van [appellante] toewijsbaar is. Aan een belangenafweging komt de rechtbank daarom niet meer toe.
4.5.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris dat de schadevergoeding op de boedel dient te worden gestort, geen stand kan houden. De rechtbank zal de beschikking van 7 juni 2023 daarom vernietigen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het beroep gegrond,
5.2.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 7 juni 2023,
5.3.
bepaalt dat het door [appellante] ontvangen bedrag van € 5.000,- niet tot de boedel wordt gerekend en [appellante] daarover vrijelijk kan beschikken.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.E.J. Noelmans, mr. W.E. Elzinga, mr. E.J.M. Driessen en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. [1]

Voetnoten

1.type: RJ