4.2Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 21 augustus 2021 bij het asielzoekerscentrum in Maastricht een Algerijnse man (
de rechtbank begrijpt, gelet op de overige bewijsmiddelen: de verdachte) de Koerden en Koerdistan beledigde. Hij zag dat de Algerijn een mes uit zijn broekzak pakte en daarmee een zwaaiende en stekende beweging in zijn richting maakte. Een vriend van [slachtoffer 2] (
de rechtbank begrijpt, gelet op het volgende bewijsmiddel: [slachtoffer]) probeerde de Algerijn tegen te houden. [slachtoffer 2] zag dat zijn vriend geraakt werd met het mes.
[slachtoffer] was op dat moment ook bij het asielzoekerscentrum in Maastricht. Hij hoorde dat een man de Koerden uitschold. Deze man dreigde zijn vriend (
de rechtbank begrijpt, gelet op de overige bewijsmiddelen: [slachtoffer 2]) neer te steken. Hij zag dat de man een mes in zijn hand had en een stekende beweging maakte in de richting van zijn vriend. Daarna benaderde de man hem. [slachtoffer] zag dat de man hem in zijn lichaam wilde steken. Hij voelde dat hij was gestoken en zag dat hij begon te bloeden op de plek waar hij gestoken was.[slachtoffer] had een snijwond van 2 centimeter aan de dorsale zijde van zijn rechterpols.
Uit camerabeelden, beschreven door verbalisant [naam 2] , blijkt het volgende:
Op de camerabeelden zijn drie personen leidend in het onderzoek:
- Aangever 1: donker haar, lichte baard, rode jas, zwarte broek, donkere schoenen
- Aangever 2: donker haar, wit T-shirt met zwarte opdruk, zwarte broek, teenslippers
- Verdachte: wit T-shirt/ ontbloot bovenlichaam, spijkerbroek, donkere schoenen
Ik zag dat [verdachte] weer in beeld kwam. Ik zag in een flits dat [verdachte] een voorwerp pakte. Ik zag dat hij kort naar dit voorwerp keek. Ik zag dat [verdachte] vervolgens in een versnelde pas om de groep bewoners heen liep. Ik zag dat [verdachte] gericht naar aangever 1 (de rechtbank begrijpt, gelet op de aangiftes: [slachtoffer 2] ) liep. Ik schat dat aangever 1 en [verdachte] ongeveer een halve meter van elkaar stonden. Ik zag vervolgens dat [verdachte] met zijn gebalde rechterhand, waar op dat moment een glimmende voorwerp in zat, een slaande beweging maakte in de richting van aangever 1. Ik zag dat het glimmend voorwerp aan de onderkant van zijn vuist uitstak. Ik zag dat aangever 1 nog deze slaande beweging kon ontwijken. Ik zag vervolgens dat [verdachte] opnieuw zich richtte tot aangever 1. Ik zag dat [verdachte] opnieuw een slaande beweging maakte met het glimmend voorwerp. Ik zag vervolgens dat aangever 2 (de rechtbank begrijpt, gelet op de aangiftes: [slachtoffer] ) naar voren kwam gelopen. Ik zag dat [verdachte] een slaande beweging maakte in de richting van aangever 2 met het glimmend voorwerp. Ik zag dat de afstand tussen aangever 2 en [verdachte] een ongeveer halve meter betrof. Ik zag dat [verdachte] vervolgens opnieuw in de richting van aangever 2 een slaande beweging maakte met het glimmend voorwerp. Ik zag dat aangever 2 hierop met zijn rechterhand naar zijn linkerborst ging.
De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken. Daarop heeft de rechtbank het volgende waargenomen:
Om 21:41:23 is te zien dat de verdachte vanuit de linkerzijde weer in beeld komt gelopen. Hij heeft een zwart voorwerp vast. Hij rent voorbij een groep personen in de richting van (zo begrijpt de rechtbank op grond van het voorgaande) [slachtoffer 2] .
Om 21:41:26 is te zien dat de verdachte met zijn linkerarm [slachtoffer 2] bij zijn rechterschouder vastpakt, terwijl hij zijn rechterhand omhoog achter zijn hoofd heft. Op dat moment is te zien dat er iets in zijn rechterhand glimt.
Om 21:41:27 is te zien dat verdachte met gestrekte arm met zijn rechterhand met de onderkant van zijn vuist met kracht een zwaaiende beweging maakt, beginnende van achter zijn rug, naar boven zijn hoofd, naar onderen, richting het hoofd van [slachtoffer 2] , terwijl hij op korte afstand van hem staat. In de zwaaiende beweging laat verdachte de schouder van [slachtoffer 2] los. [slachtoffer 2] ontwijkt de zwaaiende beweging.
Om 21:41:28 is te zien dat [slachtoffer 2] met zijn linkerhand in de richting van verdachte slaat. Verdachte maakt vervolgens met kracht een zwaaiende beweging met zijn rechterarm richting het hoofd, dan wel de borststreek van [slachtoffer 2] , terwijl hij naar achteren stapt. Op dat moment gaat [slachtoffer] tussen verdachte en [slachtoffer 2] staan. Verdachte raakt aangevers niet.
Om 21:41:30 is te zien dat verdachte met zijn linkerhand de rechteronderarm van [slachtoffer] vastpakt, terwijl hij zijn rechterarm achter zijn hoofd heft. [slachtoffer] beweegt zijn lichaam en hoofd naar achteren. Verdachte maakt van korte afstand met kracht een zwaaiende beweging richting het hoofd, dan wel het bovenlichaam van [slachtoffer] . De zwaaiende beweging van verdachte gaat voor het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer] langs en lijkt [slachtoffer] te raken.
Om 21:41:31 is te zien dat verdachte door een beveiliger buiten beeld wordt geduwd.
De verdachte is aangehouden in de buurt van een elektriciteitskast. Achter deze elektriciteits-kast heeft de politie een mes, met daarop vers bloed, gevonden.Dit mes is veiliggesteld voor onderzoek.Het betrof een metalen zilverkleurig klapmes met een totale lengte van 12,5 centimeter en een lemmet van ongeveer 5,2 centimeter. Het lemmet had een spitse punt een glad snijvlak.Uit de vergelijking van het DNA-profiel dat is verkregen bij de bemonstering van celmateriaal afkomstig van de snijrand van het rechterzijde van het lemmet van het mes (met SIN AAOJ9347NL) en het scharnierpunt van de rechterzijde van het lemmet van het mes (met SIN AAOJ9343NL) is gebleken dat dit matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Ten aanzien van feit 1
Onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] te steken met een mes in een hand of arm, althans in het lichaam. De rechtbank stelt vast dat de verdachte [slachtoffer] weliswaar met een mes in de hand heeft gestoken, maar de tenlaste-legging bevat geen bijkomende omstandigheden (zoals bijvoorbeeld een zwaaiende beweging en/of de uitgeoefende kracht) op basis waarvan geoordeeld kan worden dat het handelen van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen vloeit wel voort dat de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat de verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen leven gericht door met kracht met een mes te bewegen in de richting van zijn bovenlichaam, waardoor dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op enig moment een mes ter hand heeft genomen. Met dat mes is hij, om een groep omstanders heen, richting [slachtoffer 2] gerend. Hij heeft de schouder van [slachtoffer 2] met een hand vastgepakt en met de andere hand, waarin hij het mes had, met kracht uitgehaald met een zwaaiende beweging van achter zijn eigen hoofd naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Daarna heeft hij nog een keer met kracht een zwaaiende beweging gemaakt richting het hoofd/bovenlichaam van [slachtoffer 2] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden opgevat dan als te zijn gericht op het doden van [slachtoffer 2] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en de borststreek zeer kwetsbare en vitale delen van het lichaam zijn en dat door meermalen met een mes met kracht zwaaiende bewegingen te maken richting het hoofd en de borststreek zodanige verwondingen kunnen optreden dat de dood hiervan het gevolg is. Dat deze handelingen geen letsel met zich hebben gebracht, is niet aan verdachte te danken, maar aan de ontwijkende manoeuvres van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht gelet op het voor- gaande, anders dan de officier van justitie, bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 2] . Aldus kan de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen leven gericht door met kracht met een mes te bewegen in de richting van zijn bovenlichaam, waardoor dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Eendaadse samenloop
De onder 1 meer subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde feiten leveren naar het oordeel van de rechtbank een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feiten-complex op, dat de verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is er sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.