ECLI:NL:RBLIM:2023:5409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
ROE 22/1275
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA na bezwaar tegen de beslissing van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 11 september 2023, in de zaak ROE 22/1275, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het UWV was toegewezen met een loongerelateerde WGA-uitkering per 15 november 2021, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 73,50% was vastgesteld. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft de zaak op 28 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. Eiser stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder obesitas en eerdere behandelingen. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV de aanvraag zorgvuldig had beoordeeld en dat de verzekeringsarts B&B alle relevante informatie had meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat er geen reden was om aan de vastgestelde arbeidsongeschiktheid te twijfelen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had besloten om eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd op 11 september 2023 verzonden en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1275

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen en eiser per 15 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73,50%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 31 mei 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als proces technician voor gemiddeld 33,72 uur per week bij Fibrant B.V. Op 18 november 2019 meldde hij zich ziek voor deze werkzaamheden. Met ingang van 2 april 2020 is het dienstverband beëindigd, waarna het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend per diezelfde datum.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 15 november 2021 voor 73,50% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om hem per die datum een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van
9 mei 2021
(de rechtbank begrijpt 2022). De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 december 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van
17 mei 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat geen rekening is gehouden met de behandeling bij het UMC Groningen. Ter zitting is namens eiser toegelicht dat hij van mening is dat het medisch onderzoek zowel primair als in bezwaar door een geregistreerd verzekeringsarts moet worden verricht. Wanneer het onderzoek niet door een geregistreerd verzekeringsarts wordt verricht, kan aan dat rapport geen bijzondere waarde worden gehecht. Verder voert eiser aan dat niet blijkt wat het mede-ondertekenen van het rapport van de arts in het primaire proces betekent en aan welke eisen en waarborgen er moet zijn voldaan om van dat rapport een volwaardige verzekeringsgeneeskundige rapportage te maken. Eiser geeft aan dat de verzekeringsarts B&B selectief heeft geciteerd uit de medische informatie.
7. Eiser geeft aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn obesitas en verwijst naar informatie van STECR. Ter zitting is namens eiser aangegeven dat in ieder geval zes van de door STECR genoemde beperkingen niet zijn overgenomen door het UWV.
Zo heeft de verzekeringsarts B&B onterecht geen rekening gehouden met coping en psychosociale aspecten. Ook zijn er geen beperkingen aangenomen op items waarmee mensen met obesitas volgens professionals problemen hebben. Ook vindt eiser dat het gegeven dat de depressie in remissie is niet betekent dat er geen beperkingen meer zijn. De verzekeringsarts B&B heeft volgens eiser onterecht alleen rekening gehouden met geobjectiveerde beperkingen. Deze had moeten nagaan welke beperkingen eiser had, en niet of deze volledig verklaarbaar waren of diagnosticeerbaar zijn. Verder mag het oordeel van de verzekeringsarts over de behandeling van eiser geen invloed hebben op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij in een andere zaak (met procedurenummers ROE 22/740 en 22/1148) in het gelijk is gesteld door de rechtbank, waaruit volgt dat financiële gevolgen bij aanpassing van de arbeidsongeschiktheid in één besluit moeten worden neergelegd.
9. Eiser verzoekt om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over na te betalen bedragen.

Wat vindt de rechtbank

10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 73,50% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op
15 november 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht. Ook heeft hij de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
12. Anders dan eiser acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat de medische beoordeling in de primaire fase is verricht door een arts, waarna het rapport is mede-ondertekend door een geregistreerde verzekeringsarts. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat deze handelswijze als voldoende zorgvuldig is aangemerkt, waar het gaat om de primaire fase. [1] In bezwaar is eiser na de hoorzitting in beslotenheid aanvullend onderzocht door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank merkt op dat er daarmee feitelijk sprake is van contact met een geregistreerde verzekeringsarts, zoals bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021. [2] De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de medische beoordeling voldoet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen.
13. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B selectief is geweest aangaande de ingebrachte informatie in bezwaar. Het enkele gegeven dat de verzekeringsarts B&B de informatie samengevat heeft weergegeven in zijn rapport is voor de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat hij deze informatie onvoldoende heeft meegewogen.
14. Tot slot herhaalt de rechtbank dat sinds de uitspraak van de CRvB van 5 augustus 2021 [3] niet langer bijzondere waarde wordt toegekend aan de rapporten van verzekeringsartsen. De CRvB heeft die term en de bijbehorende weging losgelaten.
De beoordeling van de belastbaarheid
15. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 15 november 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
16. Ten aanzien van de behandeling van eiser bij het UMC Groningen heeft de verzekeringsarts B&B in het aanvullende rapport van 8 mei 2023 gereageerd op de ingebrachte informatie. Hij heeft aangegeven dat het voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling nodig is dat een concrete opname vaststaat, met start- en einddatum, behandelprogramma en omvang van de behandeling. Zonder deze informatie kan een volledige uitkering niet worden gecontinueerd. De rechtbank kan deze motivering volgen. Uit de in beroep ingebrachte stukken is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat eiser per 15 november 2021 niet in staat was tot het verrichten van arbeid, in verband met zijn geplande opname bij het UMC Groningen.
17. Aan de verwijzingen van eiser naar de algemene informatie over beperkingen voor arbeidsmogelijkheden bij obesitas kan de rechtbank niet de waarde toekennen die eiser daaraan toegekend wil zien. Deze informatie is niet toegespitst op de individuele situatie van eiser en geeft de rechtbank daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B.
18. De rechtbank ziet verder geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd voor het vaststellen van beperkingen. Uit artikel 4 en 5 van de Wet WIA volgt dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid wanneer iemand verminderde verdiencapaciteit heeft als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling. De verzekeringsarts B&B heeft dan ook terecht alleen rekening gehouden met geobjectiveerde beperkingen. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 15 november 2021.
19. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op
15 november 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 24 december 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
20. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 24 december 2021 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als proces technician, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 315173) Telefonisch verkoper (outbound);
- ( sbc-code 315100) Administratief ondersteunend medewerker;
- ( sbc-code 315174) Telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound).
21. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling de knelpunten beoordeeld en voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft bevestigd dat de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
22. De arbeidsdeskundige heeft bevestigd dat eiser op 15 november 2021 met de middelste van de drie geduide functies 26,50% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 73,50% arbeidsongeschikt is.
Versnipperde besluitvorming
23. De rechtbank ziet in de zaak van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van versnipperde besluitvorming door het UWV. Dat het UWV na aanvullende medische informatie besluit tot wijziging van de arbeidsongeschiktheid per toekomende datum behoort tot de bevoegdheid van het UWV. Aangezien het niet dezelfde datum in geding betreft, is er geen sprake van versnipperde besluitvorming. In die zin is er geen sprake van een vergelijkbare situatie als bedoeld in de namens eiser genoemde andere procedure.

Conclusie en gevolgen

24. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 15 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 73,50%.
25. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af en worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 11 september 2023
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 18 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:99)