ECLI:NL:RBLIM:2023:503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
C/03/301426 / HA ZA 22-52
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip ‘winstdeel’ in een beëindigingsovereenkomst van een vrijgevestigde medisch specialist

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een orthopedisch chirurg, eiser, en de coöperatie COTW. Eiser, die ook directeur/grootaandeelhouder is van Orthopaedie-Xpert B.V., vorderde een bedrag van € 29.171,00 van COTW, dat betrekking heeft op zijn winstdeel tot 1 november 2018. De zaak draait om de uitleg van het begrip 'winstdeel' in de vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is gesloten. Eiser stelt dat het winstdeel moet worden vastgesteld op basis van de openstaande DBC's (Diagnose Behandel Combinaties) en dat dit naar rato over het kalenderjaar moet worden verdeeld. COTW daarentegen betoogt dat de post onderhanden werk niet meetelt bij de vaststelling van het winstdeel, omdat dit toekomstige omzet betreft die nog niet gerealiseerd is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de definitieve winst van COTW over 2018 € 818.597,00 bedraagt en dat eiser recht heeft op 25% van deze winst, gecorrigeerd voor de periode tot 1 november 2018. Dit resulteert in een te betalen bedrag van € 25.288,20 aan eiser, na verrekening van de reeds ontvangen voorschotten. De rechtbank heeft COTW veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.304,03. De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van contractuele termen in de context van de samenwerking tussen partijen, waarbij de redelijkheid en billijkheid een belangrijke rol spelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/301426 / HA ZA 22-52
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORTHOPAEDIE-XPERT B.V.,
gevestigd te Herten, gemeente Roermond,
eisers,
advocaat: mr. P.A. Visser,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE ORTHOPAEDIE EN TRAUMATOLOGIE WEERT U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Weert,
gedaagde,
advocaten: mrs. G.J. Verduijn en S. Snelder.
Partijen worden hierna [eiser] en COTW genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12;
- de akte in het geding brengen van stukken (met productie 13) van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 13 december 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van (de advocaten van) partijen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is als orthopedisch chirurg werkzaam geweest in het St. Jans Gasthuis in Weert.
2.2.
[eiser] is directeur/grootaandeelhouder van Orthopaedie-Xpert B.V. (hierna: Xpert). Xpert is lid van COTW, de vakgroepcoöperatie van de orthopeden van het St. Jans Gasthuis. COTW is lid is van de coöperatie Medisch Specialistisch Bedrijf (hierna: MSB) van het St. Jans Gasthuis. MSB heeft als leden de diverse vakgroepcoöperaties van het ziekenhuis.
2.3.
Elke behandeling van een patiënt wordt als een zogenaamde DBC-DOT, waarbij DBC staat voor Diagnose Behandel Combinatie (hierna: DBC), geregistreerd door het ziekenhuis. Pas na sluiting van de DBC – de behandeling is dan klaar – kan het ziekenhuis een DBC declareren bij de zorgverzekeraar. De DBC’s worden niet los gedeclareerd maar in clusters van diverse vakgroepcombinaties.
2.4.
Op het te vergoeden bedrag wordt een correctie toegepast naar aanleiding van het met de zorgverzekeraar overeengekomen productieplafond. Na correctie resteert een bedrag dat deels wordt betaald aan het ziekenhuis ter dekking van de kosten van het ziekenhuis en deels aan het MSB. Het MSB verdeelt dit bedrag over de diverse medische vakgroepen waaronder COTW volgens een verdeelsleutel.
2.5.
Gevolg van deze betalingssystematiek is dat medisch specialisten door het jaar heen worden betaald met voorschotten. Pas na vaststelling van de definitieve jaarrekening over een bepaald jaar, wanneer duidelijk is wat terzake de DBC’s over dat jaar door de zorgverzekeraars is uitgekeerd en uiteindelijk aan een medische vakgroep is uitbetaald, in het onderhavige geval COTW, wordt het definitieve winstaandeel van een medisch specialist vastgesteld. Dit wordt dan verrekend met de voorschotten.
2.6.
In artikel 16 lid 3 van de statuten van COTW (productie 1 conclusie van antwoord) staat het volgende:
“Bij berekening van een winstuitkering komt aan ieder lid een deel toe naar rato van zijn/haar arbeidsinzet uitgedrukt in fulltime-equivalent over het boekjaar waarin de uit te keren winst is gerealiseerd.”
2.7.
In artikel 14.4 van het ledenreglement van COTW (productie 2 conclusie van antwoord) staat het volgende:
“Het door de coöperatie orthopaedie gerealiseerde honorarium wordt naar rato van de praktijkaandeel / FTE-factor van ieder lid van de coöperatie orthopaedie verdeeld.”
2.8.
COTW heeft vier leden en [eiser] heeft fulltime gewerkt, zodat hij steeds voor een vierde in de winst van COTW heeft meegedeeld.
2.9.
De jaarrekening over 2018 is definitief vastgesteld in augustus 2020. Het bedrijfsresultaat – de winst – is daarin vastgesteld op € 818.597,00 (productie 7 bij conclusie van antwoord).
2.10.
[eiser] heeft de samenwerking met COTW beëindigd per 1 maart 2019 door middel van een vaststellingsovereenkomst (productie 1 dagvaarding). In artikel 1.3 van die vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat [eiser] met ingang van 1 november 2018 is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden als medisch specialist. In artikel 3.1. van de vaststellingsovereenkomst staat het volgende:
“Tot 1 november 2018 houdt Orthopaedie Xpert aanspraak op het honorarium/winstdeel, zoals binnen COTW overeengekomen. De COTW zal, voor zover nog niet is uitbetaald, over de periode tot 1 november 2018, de gebruikelijke voorschotten op het winstaandeel van Orthopaedie Xpert conform de afspraken in de ledenovereenkomst aan Orthopaedie Xpert uitbetalen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – naar de rechtbank begrijpt – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
veroordeling van COTW om aan [eiser] € 29.171,00 te voldoen;
veroordeling van COTW om aan [eiser] te voldoen een in goede justitie door de rechtbank of subsidiair door een deskundige vast te stellen bedrag;
veroordeling van COTW in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
COTW voert verweer.
3.3.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Wat partijen verdeeld houdt is de wijze waarop het winstdeel van [eiser] tot
1 november 2018 moet worden vastgesteld en dan met name de vraag of daarbij de post onderhanden werk, bestaande uit openstaande DBC’s, moet worden meegenomen of niet.
4.2.
Volgens [eiser] moet de post onderhanden werk per einddatum van het kalenderjaar naar rato worden verdeeld over het kalenderjaar. Dit dient volgens hem te gebeuren door 10/12e deel van het bedrijfsresultaat van COTW over 2018 te nemen. [eiser] gaat uit van een bedrijfsresultaat van COTW over 2018 van € 919.165,94 omdat dit bedrag als honorarium van COTW in een mail van 8 september 2020 van de accountant van COTW aan de financieel adviseur van [eiser] (productie 10 dagvaarding) is genoemd. 10/12e deel van dit bedrag is € 765.971,62. Omdat COTW in plaats daarvan
€ 649.285,94 hanteert (dit bedrag is te lezen in dezelfde mail), stelt [eiser] vast dat het verschil tussen beide bedragen € 116.685,00 is. Indien daarvan 1/4e deel wordt genomen, resulteert dit in een bedrag van € 29.171,00. [eiser] maakt aanspraak op betaling van dit bedrag uit hoofde van nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
4.3.
Volgens COTW telt de post onderhanden werk niet mee bij de vaststelling van het winstdeel van [eiser] . Het is een momentopname die betrekking heeft op alle op de balansdatum nog niet gesloten DBC’s. Volgens COTW gaat het om toekomstige nog niet gerealiseerde omzet. Hieruit volgt volgens COTW dat het onderhanden werk naar zijn aard niet is toe te rekenen aan een bepaalde periode, laat staan een periode in het verleden. COTW stelt dat het bedrijfsresultaat tot 1 november 2018 € 581.011,38 is, waaruit volgt dat het winstdeel van [eiser] € 145.252,84 bedraagt. Omdat [eiser] aan voorschotten al
€ 144.100,00 heeft ontvangen, hoeft hem nog slechts € 1.152,84 te worden betaald. Dit bedrag is bij de eindafrekening voldaan.
4.4.
Nu partijen van mening verschillen over de vraag wat in artikel 3.1. van de vaststellingsovereenkomst met het begrip ‘winstdeel’ wordt bedoeld, zal de rechtbank dit begrip dienen uit te leggen. Een zuiver taalkundige uitleg levert in deze zaak niets op omdat een taalkundige uitleg zowel bij de uitleg van de ene partij als van de andere partij past. Het komt in dit geval dan ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het begrip ‘winstdeel’ mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie: Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex). Bij deze uitleg komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.5.
De rechtbank acht in dit verband van doorslaggevend belang hoe partijen jaar in jaar uit het begrip ‘winstdeel’ in hun samenwerking hebben opgevat en uitgevoerd. Zoals hierboven onder de feiten uiteengezet werden de medisch specialisten van het St. Jans Gasthuis door het jaar heen betaald via voorschotten op de winst. Hun definitieve winstdeel werd pas vastgesteld als de jaarrekening over een bepaald jaar definitief was geworden en bestond uit een percentage van de in de jaarrekening vastgestelde winst. In het geval van [eiser] was dat 25% van de winst van COTW. Vervolgens werden de voorschotten verrekend met het winstdeel. Deze gang van zaken strookt met hetgeen in artikel 14.4 van het ledenreglement en artikel 16 lid 3 van de statuten van COTW is vastgelegd. Gezien deze omstandigheden mochten partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar verwachten dat het begrip ‘winstdeel’ in artikel 3 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst overeenkomstig zou worden uitgelegd.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het winstdeel dan ook te worden becijferd door uit te gaan van de winst in de definitieve jaarrekening over 2018, te weten
€ 818.597,00. Daarin zitten ook DBC’s die nog openstonden in november 2018 maar nadien zijn gesloten en zijn toegerekend aan 2018. Om het winstdeel van [eiser] vast te stellen, moet 25% van het bedrijfsresultaat worden genomen wat een bedrag van € 204.649,25 oplevert. Omdat [eiser] maar recht heeft op een winstdeel tot 1 november 2018, dat is over tien van de twaalf maanden, moet dit worden gecorrigeerd door hier 10/12e deel van te nemen, wat resulteert in een bedrag van € 170.541,04. Dit moet worden verrekend met de ontvangen voorschotten van € 145.252,84, waarna nog € 25.288,20 moet worden uitbetaald. Dit bedrag zal worden toegewezen en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.7.
COTW wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 7.304,03
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt COTW om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.288,20;
5.2.
veroordeelt COTW in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 7.304,03;
5.3.
veroordeelt COTW in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat COTW niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: PB