ECLI:NL:RBLIM:2023:4993

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23 / 1588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Weert, dat haar woning voor drie maanden gesloten moest worden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat er een handelshoeveelheid hennep in de woning aanwezig was, wat volgens het Damoclesbeleid een ernstig geval oplevert. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig is, ondanks de aanwezigheid van een minderjarig kind in de woning. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de woning en dat de burgemeester voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster en haar kind door een gezinsvoorziening aan te bieden. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, en dat de sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat de burgemeester met de sluiting van de woning kan doorgaan, ongeacht het bezwaar dat nog in behandeling is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1588
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P. Susijn),
en

de Burgemeester van de gemeente Weert, de burgemeester

(gemachtigden: [namen 2 gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 28 juni 2023 van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoekster is een last onder bestuursdwang opgelegd (bestreden besluit) die ertoe strekt dat zij met ingang van
24 juli 2023 de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) moet sluiten en voor drie maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd of de burgemeester bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten het besluit niet te schorsen.
1.3.
Naar aanleiding daarvan heeft de voorzieningenrechter op 20 juli 2023 een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het bestreden besluit per direct wordt geschorst. Deze maatregel is getroffen in afwachting van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting en heeft daarom een tijdelijk karakter. De voorzieningenrechter heeft de ordemaatregel getroffen omdat hij vindt dat de burgemeester met alleen het aanbod voor hulp om te voorkomen dat verzoekster en haar baby dakloos worden, de belangen van het kind niet centraal (genoeg) stelt. Het centraal genoeg stellen van de belangen van het kind zou kunnen inhouden dat de burgemeester vervangende gezinshuisvesting realiseert voordat hij de woning daadwerkelijk sluit.
1.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoekster op 13 juli 2023 een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
5. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoekster gedurende drie maanden geen toegang tot haar woning.
Relevante feiten en omstandigheden
6. De voorzieningenrechter dient zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het besluit over de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
7. Verzoekster huurt de woning.
8. De Politie Eenheid Limburg is een onderzoek gestart naar aanleiding van vijf MMA (Meld Misdaad Anoniem) meldingen dat zich een hennepkwekerij in de woning zou bevinden, er een hennepgeur rond de woning hing, dat er onbekende mensen bij de woning verschenen, dat er sprake was van drugshandel in relatie tot de woning en dat onbekende mensen met zakken uit de woning zouden komen. In de bestuurlijke rapportage van
13 december 2022 staat dat tijdens een onderzoek in de woning op 6 december 2022 in de garage negen nieuwe ongebruikte ventilatoren, zes stapels in plastic gewikkelde nieuwe ongebruikte kweekpotten en twee schakelpanelen zijn aangetroffen. Op de eerste verdieping van de woning werden onder meer 32 nieuwe ongebruikte assimilatielampen, nieuwe ongebruikte koolstoffilters, tientallen zakken met potgrond, nieuwe ongebruikte slakkenhuizen en vuilniszakken met slangen en koppelstukken aangetroffen. De koolstoffilters hingen in de ruimte en waren aangesloten op slangen die naar de zolder leidden. Verder lagen er in de ruimte diverse gereedschappen die nodig zijn voor het bouwen van een kwekerij. Op twee kamers op de bovenverdieping waren de deurkozijnen aangepast en de naden waren dichtgemaakt met purschuim. Op de zolder werden een groot aantal deels gebruikte droognetten aangetroffen waarop hennepresten werden aangetroffen. Daarnaast lagen op de zolder; een stijltang, een groot aantal strijkzakken en nieuwe gripzakken. In een doos werd een gripzak met 116 gram hennep aangetroffen.
9. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconcludeerd dat er een handelshoeveelheid softdrugs in de woning aanwezig was. De burgemeester heeft op
30 januari 2023 verzoekster laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten. Verzoekster heeft haar zienswijze kenbaar gemaakt op 20 februari 2023.
10. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoeksters woning te sluiten voor drie maanden.
11. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopige oordeel.
Toetsingskader
12. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
12. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het zogenaamde Damoclesbeleid vastgesteld, dat in werking is getreden op 27 juni 2019. In dit beleid staat dat wanneer de burgemeester in het geval van een woning concludeert dat er sprake is van een ernstig geval met betrekking tot softdrugs en/of voorbereidingshandelingen, er in principe een sluiting van drie maanden volgt. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de sluiting van de woning redelijk, noodzakelijk en evenredig is, nu er voldaan wordt aan de criteria voor een ernstig geval volgens het Damoclesbeleid. Er is sprake van een ernstig geval, indien er sprake is van (niet limitatief):
- grote hoeveelheden drugs (zowel soft- als harddrugs);
-een bedrijfsmatig karakter van de geconstateerde inrichting, feiten en omstandigheden;
- (een vermoeden) van verwijtbaarheid van de bewoners/betrokkenen.
14. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteengezet, in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De sluiting van een woning moet, indien bevoegd genomen, geschikt en noodzakelijk zijn om de beoogde doelen te bereiken en de sluiting dient ook evenredig te zijn. [2]
Bevoegdheid tot sluiting
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster de bevoegdheid van de burgemeester om de woning te sluiten niet betwist. De gronden van verzoekster zijn gericht op de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
16. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [3]
16.1.
Uit vaste rechtspraak [4] van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat die woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van een dergelijke woning door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.
16.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens het Damoclesbeleid het uitgangspunt is om een waarschuwing op te leggen, tenzij er sprake is van een ernstig geval (zie onder 13).
16.3.
Verzoekster betoogt dat op grond van het Damoclesbeleid het uitgangspunt behoort te zijn dat er bij woningen een waarschuwing volgt en dat van dit uitgangspunt slechts kan worden afgezien wanneer er sprake is van een ernstig geval. Verzoekster betwist dat 116 gram hennep kan worden aangemerkt als een grote hoeveelheid en dat er sprake is van een ernstig geval als bedoeld in het Damoclesbeleid, zodat de sluiting van de woning daarmee niet is gerechtvaardigd. Op grond van de bestuurlijke rapportage is niet bekend of het om natte of om gedroogde hennep gaat. De situatie zoals die blijkens de bestuurlijke rapportage is aangetroffen lijkt veeleer te duiden op voorbereidingshandelingen, mede ook gelet op de ongebruikte apparatuur. De burgemeester heeft een onjuiste toepassing gegeven aan de matrix in de beleidsregel door constateringen die betrekking hebben op softdrugs en op voorbereidingshandelingen op een hoop te gooien. Verder betwist verzoekster dat er met de tijdelijke sluiting van de woning gelet op het ruime tijdsverloop van ruim vier maanden nog een signaal wordt afgegeven, althans niet het signaal dat het bestuursorgaan stelt te beogen: de signaalfunctie die zou uitgaan van het zichtbaar sluiten van de woning.
16.4.
Vaststaat dat er op de zolder van de woning 116 gram hennep is aangetroffen. Het betoog van verzoekster dat de aangetroffen hoeveelheid van 116 gram niet kan worden aangemerkt als een grote hoeveelheid en dat er geen sprake is van een ernstig geval, kan haar niet baten omdat de aangetroffen hoeveelheid van 116 gram hennep (ruimschoots) de toegestane norm van vijf gram overschrijdt en uit de onder 16.1 vermelde rechtspraak van de Afdeling volgt dat een hoeveelheid van vijf gram of meer kan worden beschouwd als een handelshoeveelheid. Verder heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een ernstig geval volgens het Damoclesbeleid en dat sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Naast de grote aangetroffen handelshoeveelheid van 116 gram hennep in de woning is daarvoor het bedrijfsmatige karakter van de geconstateerde inrichting van belang (de hoeveelheid koolstoffilters, slakkenhuizen, assimilatielampen, zakken potgrond, de wijze van de inrichting van de ruimtes in de woning en aanpassing van deurkozijnen). Dat de aangetroffen situatie volgens verzoekster veeleer lijkt te duiden op voorbereidingshandelingen kan haar niet baten, omdat ook voorbereidingshandelingen volgens het Damoclesbeleid van de burgemeester betrokken kunnen worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstig geval. Daarbij komt dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie MMA meldingen heeft ontvangen over handel vanuit de woning en dat er attributen zijn aangetroffen die duiden op handel vanuit de woning, zoals gripzakken. Gelet hierop heeft de burgemeester aannemelijk mogen achten dat sprake is van ‘loop’ naar de woning en van overlast en aantasting van het woon- en leefklimaat.
16.5.
De voorzieningenrechter volgt daarom verzoekster niet in de stelling dat de burgemeester als uitgangspunt een waarschuwing had moeten opleggen. Uit wat onder 16.2 tot en met 16.4 staat overwogen blijkt namelijk dat er sprake is van een ernstig geval volgens het Damoclesbeleid en de burgemeester heeft overeenkomstig dit beleid gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de woning drie maanden te sluiten. Bovendien is sluiting van de woning een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning en de bekendheid van de woning als drugspand in het drugscircuit. Naast het belang van verzoekster is ook het algemeen en het belang van de omgeving van de woning aan de orde.
Het tijdsverloop
16.6.
De voorzieningenrechter is anders dan verzoekster van oordeel dat het tijdsverloop in dit geval niet zodanig lang is dat daarmee de signaalfunctie die uitgaat van het zichtbaar sluiten van de woning voor de omgeving teniet zou worden gedaan. In dit geval is namelijk sprake van een tijdsverloop van vier maanden tussen het indienen van de zienswijze op
20 februari 2023 en het besluit van 28 juni 2023. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit tijdsverloop niet zodanig lang is dat sluiting van de woning niet meer zal bijdragen aan het bereiken van het doel dat met de sluiting is gediend. [5] Daarnaast hebben de gemachtigden van de burgemeester desgevraagd ter zitting toegelicht dat deze periode noodzakelijk is geweest om een zorgvuldig besluit voor te bereiden, omdat uit de zienswijze was gebleken dat verzoekster sinds december 2022 een baby heeft.
16.7.
De burgemeester heeft terecht de sluiting van de woning noodzakelijk geacht.
Is sluiting van de woning evenredig?
17. Verzoekster voert aan dat uit de bestuurlijke rapportage niet blijkt van enige wetenschap van verzoekster ten aanzien van de aanwezigheid van hennep of hennep-gerelateerde goederen in de woning. Er is niet gebleken dat haar een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van enige overtreding. Zij is niet door de politie verhoord, laat staan dat duidelijk is of zij strafrechtelijk zal worden vervolgd voor enige betrokkenheid bij de genoemde feiten. Er is sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Verzoekster is in december 2022 bevallen van een dochter. Voor de gezondheid en het welzijn van zowel de moeder als de baby is het hebben van een veilig en toevertrouwd onderkomen van evident belang, evenals het behoud van dagelijkse structuur. Onder verwijzing naar een rapport van de Kinderombudsman stelt verzoekster dat uithuiszetting nooit mag leiden tot dakloosheid en dat de ontwikkeling en het welzijn van kinderen altijd moet worden beschermd. Een door de gemeente geregelde gezinsvoorziening, voor zover al beschikbaar, biedt in dat verband geen wenselijk of reëel alternatief.
17.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat als de sluiting van de woning noodzakelijk is, niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling [6] in een geval als dit de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
De verwijtbaarheid
17.2.
De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat verzoekster niet bekend was met de aanwezigheid van hennep en de hennep gerelateerde goederen, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid hennep, de grote hoeveelheid van de aangetroffen goederen in de garage en het bedrijfsmatige karakter van de inrichting op de eerste verdieping en op de zolder. Bovendien was de draairichting van de deuren aangepast bij twee kamers en waren de naden van de deurkozijnen met purschuim dichtgemaakt. Die aanpassingen kunnen verzoekster niet onopgemerkt zijn gebleven. Daarnaast blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat er een sterke hennepgeur werd waargenomen. De vijf drugsgerelateerde MMA-meldingen zijn gedaan in de periode vanaf 22 juli 2022 tot en met 21 november 2022. Verzoekster had gelet op het bovenstaande redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs in de woning. Dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij vanaf half november 2022 bij haar schoonmoeder heeft verbleven omdat zij de laatste maand van haar zwangerschap gezond wilde uitzitten, kan haar gelet op het voorgaande niet baten. Met deze verklaring heeft verzoekster evenmin aannemelijk gemaakt dat zij niet bekend was met de situatie in haar woning. Verder geldt dat zij huurder is van de woning en daarmee verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning en wat er in de woning wordt aangetroffen. Deze verantwoordelijkheid geldt onverminderd als verzoekster tijdelijk niet in haar woning verblijft. Dat verzoekster niet strafrechtelijk is verhoord en niet duidelijk is of zij strafrechtelijk zal worden vervolgd voor enige betrokkenheid bij de genoemde feiten, maakt het voorgaande niet anders. Dit staat namelijk los van de bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de openbare orde en veiligheid om de woning te sluiten, op basis waarvan beoordeeld moet worden of verzoekster een verwijt kan worden gemaakt.
Uit het bovenstaande blijkt dat er sprake is van verwijtbaarheid en daarom wordt verzoekster niet gevolgd in de stelling dat niet is gebleken van enige verwijtbaarheid.
De evenredigheid en de gevolgen van het besluit
17.3.
De aanwezigheid van minderjarige kinderen is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. [7] Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. In het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK is het wel van belang dat de burgemeester voldoende rekenschap geeft van het feit dat er een minderjarig kind in de woning woont. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. [8] Echter hier geldt dat de burgemeester zelf moet informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen. [9]
17.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de aangevoerde gevolgen voor verzoekster niet als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb hoeven aan te merken waardoor de sluiting van de woning onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester heeft in het bestreden besluit aandacht besteed aan de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar baby. De burgemeester heeft gemotiveerd dat de woning wordt gesloten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde en dat dit juist van belang is voor het minderjarig kind, omdat het niet ondenkbaar is dat er represailles zullen plaatsvinden naar aanleiding van de drugshandel vanuit de woning. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester een plek voor een gezinsvoorziening voor verzoekster en haar baby heeft aangeboden (waar verzoekster ook onmiddellijk terecht kan) en een concreet aanbod voor een intakegesprek op 3 augustus 2023 om 15:00 uur heeft gedaan. Tijdens dit gesprek wordt samen met verzoekster bekeken of de gezinsvoorziening voor haar en de baby geschikt is. In tegenstelling tot wat verzoekster aangeeft heeft de burgemeester met dit concrete aanbod naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met het welzijn van verzoekster en haar baby.
17.5.
Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat zij op 8 februari 2023 een brief van Wonen Limburg heeft ontvangen waarin is aangekondigd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat zij gedurende vijf jaar op een zwarte lijst wordt gezet en niet meer als woningzoekende ingeschreven kan staan. Zij heeft niet de financiële middelen om een andere woning te betrekken en binnen de gemeente [woonplaats] kan zij niet terecht bij een andere woningstichting omdat Wonen Limburg de enige is.
17.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen overwegen dat de belangen van verzoekster om in de woning te kunnen blijven wonen en het niet terecht te komen op de zwarte lijst, niet zwaarder wegen dan het algemeen belang dat gediend is met handhavend optreden. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling volgt namelijk dat inherent aan een woningsluiting is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit op zichzelf geen bijzondere omstandigheid oplevert. Dan kan anders zijn als de gevolgen van de sluiting bijzonder zwaar zijn omdat de bewoner niet kan terugkeren in de woning na de sluiting omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. [10] Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt [11] of gezien de ernst van de overtreding. [12]
17.7.
Uit wat onder 17.2 staat overwogen blijkt dat verzoekster een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Gelet daarop heeft de burgemeester (en daargelaten dat de ontbinding van het huurcontract en de plaatsing om de zogenoemde zwarte lijst eerst ter zitting naar voren is gebracht) geen aanleiding hoeven te zien om een minder ingrijpende maatregel op te leggen. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster in het geheel niet in staat is om (tijdelijk) over vervangende woonruimte te beschikken. Het feit dat de huurovereenkomst mogelijk wordt ontbonden en dat verzoekster voor vijf jaar op een zwarte lijst komt te staan maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft hierover ter zitting aangegeven dat elke woningstichting hierin een eigen beleid hanteert en dat er ook mogelijkheden zijn om bij particuliere verhuurders te huren. Uit de onder 17.3 weergegeven rechtspraak volgt dat verzoekster ook zelf verantwoordelijk is om vervangende woonruimte te regelen. Daarbij komt dat verzoekster niet onderbouwd heeft dat Wonen Limburg de enige woningstichting in de regio is waar zij terecht kan en welke inspanningen zij verricht heeft om vervangende woonruimte te vinden. Deze inspanningen hoeven zich niet te beperken tot de sociale huurwoningen.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van het pand niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist. Daarbij is wel van belang dat behoorlijke opvang voor verzoekster en haar dochter is geregeld en dat verzoekster adequate medewerking aan het zoeken naar opvang dient te verlenen.
18. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 augustus 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Overzichtsuitspraak van Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Zie de evenredigheidsuitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911 en ECLI:NL:RVS:2022:1913.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756.
6.Overzichtsuitspraak van Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
7.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174.
8.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149.