19.3.Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de boete niet evenredig is aan de mate waarin de overtreding aan eiseres kan worden verweten. Er is in het geval van eiseres niet gebleken van verminderde verwijtbaarheid of het geheel ontbreken van verwijtbaarheid.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de ernst van de overtreding voldoende gemotiveerd. De stelling van eiseres dat geen sprake is geweest van enig gevaar voor de consument valt nog te bezien en maakt in het geval van eiseres niet dat sprake is van beperkte ernst van de geconstateerde overtreding. Door speelautomaten te exploiteren zonder vergunning heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet heeft meebetaald aan de kosten van toezicht en zich heeft onttrokken aan de integriteitstoets, waardoor er geen betrouwbaarheidstoets heeft kunnen plaatsvinden en hierdoor de toezichthoudende taak van verweerder (ter bescherming van de consumenten) in het gedrang is gekomen. Ook de betaling van de verschuldigde kansspelheffing heeft eiseres ontdoken.
Beslistermijn artikel 5:51, eerste lid, van de Awb overschreden
21. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de beslistermijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is overschreden. De rechtbank stelt vast dat inderdaad sprake is van een overschrijding van de beslistermijn met een week. De beslistermijn betreft echter een termijn van orde. Dat betekent dat bij een overschrijding daarvan de bevoegdheid om een boete op te leggen niet vervalt. Nu er sprake is van een overschrijding van slechts één week, vormt dit bovendien naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen.
Meer dan de wettelijk verplichte medewerking aan het onderzoek
22. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres de dag voor de eerste controle van de toezichthouders aan haar amusementscenter zich (telefonisch) heeft gemeld bij verweerder over het in eigendom hebben van de betreffende speelautomaten. Op dat moment liep reeds bij verweerder een onderzoek naar deze speelautomaten. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank deze melding dan ook niet hoeven aan te merken als een ‘meer dan de wettelijk verplichte medewerking aan het onderzoek’ en is dit dus niet een boeteverlagende omstandigheid, zoals bedoeld in de Beleidsregels.
23. Volgens eiseres heeft zij te weinig financiële draagkracht en zou dit aanleiding moeten zijn voor verweerder om de boete te matigen. Eiseres stelt dat zij een verlieslijdende onderneming is, omdat haar omzet de afgelopen jaren substantieel is gedaald (mede als gevolg van Covid-19 en de invoering van online gokken). Eiseres heeft aangegeven een negatief eigen vermogen te hebben. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat [naam eigenaar] eigen geld heeft gestoken in haar bedrijf en dat zij schulden heeft bij anderen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres jaarstukken over de jaren 2017 tot en met 2021 overgelegd.
24. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de omzetdaling zodanig is dat het moeten betalen van de boete leidt tot ernstige financiële problemen waardoor de continuïteit van het bedrijf van eiseres niet langer gewaarborgd is. Volgens verweerder is de omzetdaling veelal het gevolg van een forse toename van de algemene kosten door een toename van gemaakte juridische kosten. Volgens verweerder komen dergelijke kosten voor eigen rekening en risico van eiseres. De omzetcijfers vormen voor verweerder dan ook geen reden om de boete te verlagen. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat hij niet uit de door eiseres overgelegde jaarstukken haalt dat eiseres een verlieslijdende onderneming heeft.
25. De rechtbank stelt vast dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep heeft aangevoerd dat zij verlieslijdend is (zie in dit verband de onderbouwing van de draagkracht van de gemachtigde van eisers van 10 december 2019, bijlage 6 van het beroepschrift). Eiseres heeft in een tabel laten zien dat in de periode 2016-2018 de omzet daalt, de algemene kosten stijgen en het eigen vermogen negatief is geworden (- € 147.000,00 in 2018 tegenover een positief vermogen eind 2016).