Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met productie 1,
- de brief van 27 juli 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brieven van mr. Widdershoven aan de rechtbank van 15 maart en 17 maart 2023, houdende opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de reactie daarop van de rechtbank.
2.De feiten
‘Invoice’) van Gold Finance van 25 maart 2021 tot het genoemde bedrag van € 154.662,-. Op de dag van de aflevering heeft [eiser] aanvullend
€ 2.000,- in contanten betaald aan Gold Finance.
In de loop van de middag van diezelfde dag heeft [naam 2] [naam 1] via WhatsApp (prod. 5 Gold Finance, p. 12) als volgt bericht:
‘Het is akkoord!Het keuren doen wij dat of jullie?had ik eerder moeten vragen (…)En ik moet even kijken waar de factuur op moet komen, liever niet mijn bedrijf omdat ik netto, voor de goede lieve vrede, voor jullie en voor hem heb gedaan..
2.7. Na de aflevering van de auto zijn er contacten geweest tussen [eiser] en Gold Finance over ontbrekende handleidingen, die alsnog door Gold Finance aan [eiser] zijn verstrekt, en over de oplaadkabel bij de auto, die door Gold Finance is vervangen.
Gold Finance heeft dat betwist.
3.Het geschil
primair:
xii. Gold Finance te veroordelen om € 650.000,- aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente de datum van dagvaarden, tot aan de dag van algehele
4.De beoordeling
De rechtbank heeft bij rolbeslissing van 23 maart 2022 de vraag opgeworpen of de overeenkomst waarop [eiser] zich in de dagvaarding beroept niet moet worden gezien als een consumentenkoopovereenkomst, ter zake waarvan de kantonrechter in deze rechtbank bevoegd is.
[eiser] heeft in zijn akte gesteld dat sprake is van een consumentenkoopovereenkomst en heeft geconcludeerd tot verwijzing van de zaak naar de kantonrechter.
Gold Finance heeft gesteld dat geen sprake is van een consumentenkoopovereenkomst en heeft geconcludeerd, samengevat, dat de zaak door [eiser] bij de juiste rechter is aangebracht.
De rechtbank heeft zich in haar rolbeslissing van 4 mei 2022 bevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [eiser] gevorderde en heeft de verdere behandeling van de zaak bevolen.
Gold Finance heeft daarna geantwoord in de hoofdzaak.
[eiser] heeft in de genoemde beslissing van 4 mei 2022 aanleiding gezien om zijn eis te wijzigen en vermeerderen met het (thans) primair gevorderde, met instandlating van het voor het overige (thans subsidiair etc.) gevorderde.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen erop gewezen dat de beslissing van 4 mei 2022 een beslissing op voorhand is geweest, die consequenties heeft gehad voor de rechter ten overstaan waarvan de zaak wordt behandeld, maar waarmee niets is gezegd over de inhoudelijke uitkomst van de zaak.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze opmerkingen dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling een zakelijke weergave van het verhandelde dient te bevatten, hetgeen naar haar oordeel het geval is. Niettemin is het juist dat zijdens [eiser] tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, het volgende is gesteld:
‘dat [Gold Finance, rechtbank] in die gevallen [de ABC-situatie, rechtbank] een orderbevestiging met algemene voorwaarden naar [handelsnaam 2] stuurt (op haar naam en zonder BTW), die [handelsnaam 2] dan ondertekend aan [Gold Finance] moet retourneren. Na ontvangst daarvan, stuurt [Gold Finance] aan [handelsnaam 2] een factuur (op haar naam en zonder BTW), die [handelsnaam 2] aan [Gold Finance] voldoet. Bij doorverkoop van de auto sluit [handelsnaam 2] vervolgens met haar eigen klant een koopovereenkomst en factureert [handelsnaam 2] - met een winstmarge - de auto aan haar eigen klant (met BTW), die de klant dan aan [handelsnaam 2] betaalt’.
Voor het overige zijn de opmerkingen niet relevant voor de verdere beoordeling van het geschil, zodat zij hierna buiten beschouwing blijven.
4.3. De (thans) primaire vordering van [eiser] is gebaseerd op de opvatting dat sprake is van twee koopovereenkomsten, de eerste tussen Gold Finance en [naam 2] en de tweede tussen [naam 2] en [eiser] (hierna ook wel: de ABC-situatie). De overige vorderingen zijn gebaseerd op de opvatting dat sprake is van één koopovereenkomst, tussen Gold Finance en [eiser] (hierna ook wel: de AC-situatie).
ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Stolte/Schiphoff, ook wel: Kribbenbijter) en de daarop voortbouwende jurisprudentie. Dit betekent dat het antwoord op de genoemde vraag afhangt van hetgeen [eiser] en Gold Finance (en wellicht [naam 2] ) jegens elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Gold Finance handelt als groothandelaar in luxe auto’s, die door haar via diverse kanalen en voor een belangrijk deel in het buitenland worden aangekocht. De klanten van Gold Finance (en hun klanten) profiteren daarvan doordat de auto’s die Gold Finance aanbiedt een aantrekkelijke prijs hebben en (anders dan via de reguliere kanalen aangekochte nieuwe auto’s) direct leverbaar zijn. Enkele transacties met nauwe relaties daargelaten, verkoopt Gold Finance haar auto’s uitsluitend aan andere autohandelaren, die goed op de hoogte zijn van de herkomst en de eigenschappen van deze auto’s. Met deze autohandelaren bestaan vaak langdurige relaties, waarop de algemene voorwaarden van Gold Finance van toepassing zijn. Die voorwaarden bevatten enkele essentiële exoneraties in verband met de herkomst van de auto’s die Gold Finance aanbiedt. In dit geval is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt, waaruit kan worden afgeleid dat Gold Finance heeft gedacht met [handelsnaam 2] te contracteren. Met hem had zij namelijk al vaker gecontracteerd en dat ging in de regel mondeling, in goed vertrouwen. Had Gold Finance gedacht met [eiser] te contracteren, dan had zij de transactie schriftelijk vastgelegd en toegezien op de toepasselijkverklaring van haar algemene voorwaarden. [eiser] had de auto dan gekocht
‘as is’. Nadat [eiser] ontevreden was geworden over de auto was het opnieuw [naam 2] die contact opnam met Gold Finance over de eventuele inruil van de auto. Ook daaruit blijkt dat [eiser] en [naam 2] ervan uitgingen dat Gold Finance had verkocht aan [handelsnaam 2] .
Hierop sluit aan dat het overleg met Gold Finance over de eventuele aankoop van de onderhavige auto uitsluitend is gevoerd door [naam 2] . Uit de transcriptie van het WhatsApp-verkeer ter zake (prod. 5 Gold Finance) blijkt dat [naam 2] en [naam 1] uitgebreid hebben overlegd over de auto-wensen van [eiser] en de mogelijkheden voor Gold Finance om daaraan te voldoen en de prijs waartegen dat kon. Opvallend is dat zowel [naam 2] als Gold Finance [eiser] daarbij steeds hebben aangeduid als
‘de klant’van [naam 2] , waarbij [naam 1] heeft benadrukt dat hij de auto in kwestie niet zou leveren aan een van zijn andere klanten, om daarmee [eiser] als klant van [naam 2] te helpen, en dat [naam 2] dit heeft beaamd (prod. 5 Gold Finance, p. 11).
Deze wijze van formuleren, en de gang van zaken tot 11 maart 2021 in het algemeen, duidt niet op een (voorgenomen) koopovereenkomst tussen Gold Finance en [eiser] , niet bezien vanuit het standpunt van Gold Finance, maar ook niet als wordt gelet op de opstelling van [naam 2] jegens Gold Finance.
‘Het is akkoord!’(zie rov. 2.6.). Opvallend is dat [naam 2] [eiser] in dit contact met [naam 1] is blijven aanduiden als de
‘eindklant’.Het is ook [naam 2] geweest die de verdere afwikkeling van de transactie op zich heeft genomen. In dat kader is tussen [naam 1] en [naam 2] overlegd over de tenaamstelling van de factuur. Uit het desbetreffende WhatsApp-verkeer (zie rov. 2.6.) maakt de rechtbank op dat de factuur in principe op naam van [handelsnaam 2] zou zijn gesteld en dat dit in dit geval niet is gebeurd vanwege het speciale verzoek [naam 2] . Uit niets blijkt dat het verzoek is gedaan in het belang van [eiser] ; uit de woorden van [naam 2] volgt dat hij het verzoek heeft gedaan in het (verder onbekend gebleven) belang van [handelsnaam 2] ; [eiser] heeft in de onderhavige procedure niet anders gesteld.
De beslissing op wiens naam de factuur zou worden gesteld is vervolgens op een later moment door [naam 2] genomen: hij heeft [naam 1] bericht dat de factuur diende te worden gesteld op naam van [eiser] (prod. 5 Gold Finance, p. 13). Gesteld noch gebleken is dat [naam 2] hierover heeft overlegd met [eiser] . [naam 2] had, kennelijk, ook kunnen kiezen voor een factuur van Gold Finance op naam van zijn vastgoed-BV. Op de consequenties van die mogelijke keuze is [eiser] niet verder ingegaan.
De rechtbank leidt uit de gang van zaken rondom de tenaamstelling van de factuur af dat deze tenaamstelling door [naam 2] als een bijzaak is beschouwd, zo lang de factuur maar niet op naam van [handelsnaam 2] zou staan, en dat de tenaamstelling niets zegt over de daadwerkelijke wederpartij van Gold Finance bij de aankoop van de auto, ook niet in de ogen van [naam 2] .
De gang van zaken vanaf de proefrit op 11 maart 2021 duidt, opnieuw, niet op een koopovereenkomst tussen Gold Finance en [eiser] , niet bezien vanuit het standpunt van Gold Finance, maar ook niet als wordt gelet op de opstelling van [naam 2] jegens Gold Finance.
Onbekend is of en zo ja, in hoeverre [naam 2] [eiser] op de hoogte heeft gesteld van het door hem, [naam 2] , met [naam 1] via de WhatsApp besprokene en over de opstelling van Gold Finance. Feit is dat [eiser] [naam 2] erg veel ruimte heeft gegeven om ten behoeve van hem, [eiser] , op te treden en dat hij in de onderhavige procedure niet heeft gesteld dat [naam 2] daarbij in bepaalde opzichten zijn boekje te buiten is gegaan. Als [naam 2] [eiser] op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van zijn contacten met [naam 1] van Gold Finance, dan kan [eiser] daaraan niet hebben ontleend dat hij de auto rechtstreeks had gekocht van Gold Finance, dat dit ook Gold Finance duidelijk was en dat zij daarmee akkoord was.
De rechtbank gaat voorbij aan de schriftelijke verklaring van [naam 2] (prod. 17 [eiser] ) die kennelijk onvolledig is, alleen al omdat daarin in het geheel niet wordt ingegaan op de genoemde inhoud van [naam 2] WhatsApp-contacten met [naam 1] (en evenmin op het tijdens de proefrit op 11 maart 2021 tussen [eiser] en [naam 3] besprokene).
Bij gebreke aan concrete gestelde en deugdelijk onderbouwde feiten die de rechtbank tot een andere oordelen kunnen leiden, wordt aan bewijslevering door [eiser] niet toegekomen.
€ 4.700,- (2,5 punten à € 1.880,-, tarief V), zijnde in totaal: € 10.437,-, met rente.
5.De beslissing
2 augustus 2023.