ECLI:NL:RBLIM:2023:4683

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
10579570 CV EXPL 23-2727
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en demotie zonder waarschuwing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, een Chef Patissier, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, een besloten vennootschap, vanwege een loonvordering en een voorgenomen demotie zonder voorafgaande waarschuwing. De arbeidsovereenkomst van eiser was oorspronkelijk voor bepaalde tijd, maar werd voortgezet. Eiser heeft in de procedure aangevoerd dat zijn werkgever hem onterecht een lagere functie en salaris heeft opgelegd zonder de vereiste waarschuwing. De werkgever heeft in reactie hierop loonopschorting toegepast en een boete opgelegd wegens vermeende overtredingen van het nevenwerkzaamhedenbeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien het gaat om betaling van loon. De rechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet rechtmatig heeft gehandeld door de demotie door te voeren zonder voorafgaande waarschuwing en dat de loonopschorting onterecht was. De rechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, inclusief wettelijke verhogingen en rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10579570 \ CV EXPL 23-2727
Vonnis in kort geding van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [eiseres] ,
procederend bij haar bestuurder [naam bestuurder] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 11
- de brief van [eiser] van 11 juli 2023 met productie 12
- het verweerschrift met producties 1 t/m 12
- de mondelinge behandeling van 17 juli 2023 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij zijn verschenen [eiser] , bijgestaan door mr. S. Hamers (in deze zaak mr. Sijben voornoemd vervangend), [naam bestuurder] , bestuurder van [eiseres] , en [naam medeaandeelhouder] , medeaandeelhouder van [eiseres] en die door [naam bestuurder] voornoemd is gevolmachtigd om voor en namens [eiseres] op te treden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - tot 1 maart 2023 - gesloten waarbij [eiser] voor 40 uur per week in de functie van Chef Patissier tegen een salaris van € 2.444,09 bruto bij [eiseres] werkzaam was. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is vervolgens vanaf 1 maart 2023 voortgezet.
2.2.
Op 28 maart 2023 en op 10 mei 2023 hebben evaluatiegesprekken tussen [eiseres] en [eiser] plaatsgevonden en is [eiser] de keuze voorgehouden om, kort gezegd, zijn functioneren te verbeteren of om te vertrekken.
2.3.
Bij e-mail van 12 mei 2023 heeft [eiseres] - onder meer - een voorgenomen demotie van de functie en de daar aan gekoppelde verlaging van het salaris van [eiser] aan hem meegedeeld en op dezelfde dag een vervolggesprek ingepland. Dat vervolggesprek heeft vervolgens op 16 mei 2023 ’s ochtends plaatsgevonden. Bij e-mail van 16 mei 2023 om 21:21 uur heeft [eiseres] [eiser] bericht dat de functie van [eiser] op dezelfde dag
(16 mei 2023) van Chef Patissier is gewijzigd in Patissier, dat de Cao Horeca van toepassing is en dat het salaris van [eiser] verlaagd zou worden naar € 2.199,68 (90% van € 2.444,09) bruto per maand.
2.4.
Bij e-mail van 16 mei 2023 om 21:21 uur aan [eiseres] gericht heeft [eiser] zich ziekgemeld.
2.5.
Bij brief van 30 mei 2023 (productie 3 bij dagvaarding) heeft [naam medeaandeelhouder] , namens [eiseres] , [eiser] bericht dat [eiseres] het loon van [eiser] per onmiddellijke ingang opschort totdat de bedrijfsarts vaststelt dat de ziekmelding terecht is en vaststelt dat [eiser] inderdaad arbeidsongeschikt is.
2.6.
Bij e-mail van 6 juni 2023 heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op een boete van
€ 5.000,-- in verband met een door [eiseres] op 3 juni 2023 geconstateerde overtreding door [eiser] van het nevenwerkzaamhedenbeding.
2.7.
Bij e-mail van 7 juni heeft de voormalige gemachtigde van [eiser] de rechtmatigheid van de loonopschorting betwist en [eiseres] gesommeerd tot betaling van het loon.
2.8.
Op 8 juni 2023 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [eiser] arbeidsongeschikt is.
2.9.
Bij brief van 15 juni 2023 heeft de huidige gemachtigde van [eiser] [eiseres] verzocht, respectievelijk gesommeerd, om tot betaling van zijn achterstallige salaris over te gaan.
2.10.
Op 20 juni 2023 heeft [eiseres] € 1.235,00 aan [eiser] overgemaakt met als omschrijving “Beslagvrije voet salaris 052023”.
2.11.
[eiseres] heeft de factuur van [bedrijfsnaam] van 16 februari 2023 van
€ 544,50 betaald. Tussen partijen is afgesproken dat [eiser] dat bedrag exclusief btw, zijnde € 450,00, aan [eiseres] zou terugbetalen. [eiseres] heeft die € 450,00 met het salaris van [eiser] verrekend.
2.12.
Er ligt geen beslag op het inkomen van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij wege van kort geding (de kantonrechter
leest: onmiddellijke voorlopige voorziening), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] veroordeelt om:
binnen 24 uur na dit vonnis het achterstallige salaris over de periode maart en april 2023, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:619 BW vanaf de onderscheidene vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen;
binnen 24 uur na dit vonnis het achterstallige salaris (inclusief vakantiegeld) vanaf 1 mei 2023, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:619 BW vanaf de onderscheidene vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen;
tijdig het netto equivalent van de toekomstige salarissen tot en met het rechtsgeldige einde van de overeengekomen arbeidsduur te betalen;
de buitengerechtelijke kosten van € 341,08 te betalen;
de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag dat [eiseres] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de in het vonnis vastgestelde proceskostenveroordeling, tot de dag van de algehele betaling, te betalen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering nakoming van de arbeidsovereenkomst (doorbetaling van het aan hem toekomende loon) ten grondslag.
3.3.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.4.
[eiseres] voert aan dat zij gegeven de omstandigheden correct en rechtmatig gehandeld heeft.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat, vooruitlopend daarop, toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang dat [eiser] bij zijn vorderingen heeft, is vanwege de aard van de vordering (betaling van loon) gegeven en bovendien door [eiseres] onweersproken gelaten. Dat betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen.
4.3.
De inhoud van productie 9 (de loonstroken van maart en april 2023) en die van producties 3 en 6 (de e-mails van [eiseres] ) in samenhang bezien met de inhoud van de brief van [naam medeaandeelhouder] van 24 november 2022 waarbij [naam medeaandeelhouder] de tussen partijen gemaakte afspraak “dat bij de verlenging van jouw arbeidsovereenkomst per 01-03-2023 naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd er een loonsverhoging zal plaatsvinden van 5%” aan [eiser] heeft bevestigd en ondertekend (en juridisch bezien een onderhandse akte is die dwingend bewijs tussen partijen oplevert) leidt tot het voorshands oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die per 1 maart 2023 is aangevangen en tot een hoger brutosalaris (5%) per 1 maart 2023 voor [eiser] heeft geleid. De geciteerde doorlopende zin kan niet anders uitgelegd worden, bijvoorbeeld als slechts een intentieverklaring ten behoeve van een hypotheekaanvraag zoals door [eiseres] is betoogd. De tekst van de gemaakte afspraak wijst in ieder geval op de lezing van [eiser] , en voor bewijslevering is in een kort geding procedure geen plaats. De voorzieningenrechter zal daarom bij zijn verdere beoordeling uitgaan van een brutosalaris van € 2.566,29 per maand per 1 maart 2023. In dat kader, daarbij gelet op de inhoud van de salarisstroken van maart en april 2023, staat voldoende in rechte vast dat [eiseres] is uitgegaan van een te laag brutosalaris en, in het verlengde daarvan, te weinig aan salaris aan [eiser] heeft betaald. Dat betekent dat het onder 1 gevorderde, inclusief de maximale wettelijke verhoging, die [eiseres] onweersproken heeft gelaten, voor toewijzing gereed ligt.
4.4.
Ten aanzien van het onder 2 gevorderde staat vast dat [eiseres] is uitgegaan van een te laag brutosalaris, geen vakantiegeld én te weinig salaris over mei en juni 2023 aan [eiser] heeft betaald. Dat is volgens [eiseres] te wijten aan de feiten dat zij eerst de bevinding van de bedrijfsarts over de ziekmelding door [eiser] op 16 mei 2023 wilde afwachten en omdat [eiser] op 3 juni 2023 in strijd met de arbeidsovereenkomst nevenwerkzaamheden heeft verricht en daardoor een boete van € 5.000,00 aan haar is verschuldigd. Een deel van die boete heeft [eiseres] (achteraf) met het salaris van [eiser] van mei, inclusief het vakantiegeld, en met het salaris van juni 2023 verrekend en zij zal het restant van die boete, zo lang als nodig is, blijven verrekenen met het in de toekomst aan [eiser] toekomende salaris. Zij is bij de verrekening uitgegaan van de voor [eiser] toepasselijke beslagvrije voet, aldus [eiseres] . [eiser] betwist de verschuldigdheid van de boete en de rechtmatigheid van de door [eiseres] reeds verrichte en de in de toekomst te verrichten verrekening en onderbouwt zijn ziekmelding met het rapport van de bedrijfsarts van 8 juni 2023 (productie 6). Wat de rechtmatigheid van de demotie met bijbehorende salarisverlaging betreft, geldt ook hier dat het welles/nietes debat tussen partijen daarover zich niet leent voor uitgebreide beoordeling in kort geding of voor bewijslevering. Dat betekent dat de voorzieningenrechter ook voor het salaris van juni 2023 een bedrag van
€ 2.566,29 bruto als uitgangspunt hanteert. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat wat tot heden is aangevoerd over het traject naar de demotie toe, onvoldoende is om aan te nemen dat de demotie in een bodemprocedure stand zal houden. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat de demotie voor het eerst ter sprake is gekomen op 12 mei 2023 en direct gepaard ging met de ‘keuze’ tussen demotie of beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Van een voorafgaande waarschuwing, waaruit voor [eiser] duidelijk moest zijn dat demotie zou volgen als hij geen verbetering liet zien, is niet gebleken. Een zodanige waarschuwing mag wel verwacht worden.
4.4.1.
Vaststaat dat de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [eiser] arbeidsongeschikt is. In dat kader had [eiseres] alsnog het volledige loon over mei en het vakantiegeld aan [eiser] (achteraf) dienen te betalen hetgeen [eiseres] heeft nagelaten. Wat de door [eiseres] gedane verrekening van de vermeende boete met het loon van mei en juni 2023 (en de toekomstige maanden) betreft, ligt de vraag voor of [eiseres] een beroep op verrekening toekomt. Los van de vraag of het verbod op nevenwerkzaamheden daadwerkelijk is overtreden, is de verrekening van de gestelde boete onder voorwaarden slechts toegestaan tot een percentage van maximaal een tiende gedeelte van het in geld vastgestelde loon dat alsdan zou moeten worden voldaan (artikel 7:632 lid 2 BW). Nu [eiseres] meer dan een tiende met het salaris van mei en juni 2023 heeft verrekend, is die verrekening onrechtmatig. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de verrekening te matigen c.q. toe te staan tot de in de wet genoemde 10%. Dat zou namelijk in de hand werken dat onrechtmatig gedrag van de werkgever (het verrekenen van veel hogere percentages) zonder risico zou blijven en min of meer straffeloos kan plaatsvinden.
4.4.2.
Voor de reeds toegepaste verrekening van het bedrag als vermeld in 2.11 (€ 450,00) geldt dat onvoldoende vast staat wat partijen hebben afgesproken over het moment en de wijze van terugbetaling. Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk dat de verrekening van dit bedrag in een bodemprocedure stand zal houden.
4.4.3.
Al het voorgaande in onderling verband bezien, leidt er toe dat ook het onder 2 gevorderde, inclusief de (maximale) wettelijke verhoging die [eiseres] ook hier onweersproken heeft gelaten, voor toewijzing gereed ligt.
4.5.
Het onder 3 gevorderde kan niet worden toegewezen, aangezien de werkgever (nog)
Niet in verzuim is, de toekomstige loontermijnen (nog) niet opeisbaar zijn en het gevorderde bovendien voortvloeit uit de wet en de arbeidsovereenkomst.
4.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en het door [eiser] gevorderde bedrag daarmee overeenstemt. Dat betekent dat het onder 4 gevorderde eveneens voor toewijzing gereed ligt.
4.7.
[eiseres] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
793,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.011,42
4.8.
In dit vonnis hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de gevorderde nakosten (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [eiseres] om binnen 24 uur na dit vonnis het achterstallige salaris over de periode maart en april 2023, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente ex artikel 6:619 BW vanaf de onderscheidene vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [eiser] te betalen;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen 24 uur na dit vonnis het achterstallige salaris (inclusief vakantiegeld) vanaf 1 mei 2023 tot en met 31 juli 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:619 BW vanaf de onderscheidene vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [eiser] te betalen;
5.3.
veroordeelt [eiseres] om de buitengerechtelijke kosten van € 341,08 aan [eiser] te betalen;
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.011,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dohmen en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
YT