ECLI:NL:RBLIM:2023:4573

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23/1493
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van aanwijzingsbesluit Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wegens onvoldoende rekening houden met complexe problematiek huisartsenorganisatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van Co-Med Zorg B.V. toegewezen. Co-Med, een huisartsenorganisatie uit Maastricht, had bezwaar gemaakt tegen een aanwijzing van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) die op 23 juni 2023 was gegeven. De aanwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid van huisartsenpraktijken, zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De voorzieningenrechter oordeelt dat de IGJ onvoldoende rekening heeft gehouden met de complexe problematiek waarmee Co-Med wordt geconfronteerd, waaronder veranderende regelgeving, gebrek aan medewerking van derden en personeelstekorten in de eerstelijns gezondheidszorg.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Co-Med in sommige praktijken niet voldoet aan de LHV-richtlijnen, maar dat er ook praktijken zijn waar dit wel het geval is. De rechter benadrukt dat de zorgaanbieder de zorg op een zodanige wijze moet organiseren dat dit leidt tot goede zorg, en dat de omstandigheden waaronder Co-Med opereert, zoals de afhankelijkheid van derden en de druk op de zorgmarkt, niet voldoende zijn meegewogen door de IGJ.

De voorzieningenrechter schorst het besluit van de IGJ tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en veroordeelt de IGJ in de proceskosten van Co-Med. De uitspraak is openbaar en benadrukt het belang van transparantie in de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1493

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

Co-Med Zorg B.V., uit Maastricht, verzoekster

(gemachtigde: mr. E.W.F. Schotanus),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

(gemachtigden: mr. [naam] , mr. [naam] , drs. [naam] , [naam] en drs. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2023 om verzoekster een aanwijzing te geven op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Deze behandeling heeft op grond van artikel 8:62, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) plaatsgevonden achter gesloten deuren. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuurders, dhr. [naam] , dhr. [naam] en dhr. [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, werkzaam bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster is een huisartsenorganisatie. Verzoekster neemt huisartsenpraktijken over en draagt vervolgens zorg voor de reguliere zaken binnen een praktijk. Vanuit het hoofdkantoor wordt tevens ondersteuning geboden aan deze praktijken op de gebieden van declaraties, boekhouding, ICT en andere taken. Door verzoekster wordt ook het personeel geregeld en worden waarnemend huisartsen ingehuurd. Vanaf september 2021 is er tussen de IGJ en verzoekster meerdere malen contact geweest over de telefonische bereikbaarheid van een aantal huisartsenposten van verzoekster. Naar aanleiding van aanhoudende signalen over tekortkomingen ten aanzien van de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van enkele parktijken is het toezicht vanaf februari 2023 geïntensiveerd.
4. Nadat door de IGJ signalen zijn ontvangen over de beperkte beschikbaarheid en bereikbaarheid van diverse huisartsenpraktijken, de IGJ toezichtsbezoeken heeft gebracht aan verschillende praktijken en omdat er sprake was van een onverwachte sluiting van een van de huisartsenpraktijken, heeft de IGJ op 2 mei 2023 verzoekster verzocht haar te informeren over de huisartsenbezetting (met naam en BIG-nummer) per dag per huisartsenpraktijk voor de komende drie maanden (mei tot en met juli). Verder dient verzoekster per praktijk aan te geven op welke wijze de waarneming is geregeld voor spoedgevallen overdag bij afwezigheid van een huisarts.
5. Namens verzoekster is de IGJ op 3 mei 2023 geïnformeerd. Verzoekster heeft onder andere het protocol spoedzorg praktijken overgelegd. Op 8 mei 2023 heeft verzoekster de planning van de huisartsenbezetting tot en met 31 juli 2023 doorgegeven. Door de IGJ is naar aanleiding hiervan geconstateerd dat op meerdere locaties op meerdere dagen een huisartsenpraktijk alleen middels video-arts bereikbaar was en dus geen huisarts fysiek aanwezig was en waarbij tevens werd teruggevallen op het protocol spoedzorg. Daarnaast heeft de IGJ geconstateerd dat er dagen zijn dat er in verschillende praktijken niet voldaan wordt aan de normen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid.
6. Op 2 juni 2023 heeft de IGJ aan verzoekster haar voornemen kenbaar gemaakt een aanwijzing op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wkkgz te geven. Op 8 juni 2023 heeft verzoekster met haar zienswijze een aangepaste planning overgelegd alsmede een nadere onderbouwing van de bezetting. Dit heeft echter bij de IGJ niet geleid tot een ander standpunt?
7. In het besluit van 23 juni 2023 concludeert de IGJ dat verzoekster in strijd handelt met de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz en de LHV-richtlijnen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van huisartsenpraktijk (LHV, versie van 21 september 2021, Richlijnen; LHV staat voor landelijke huisartsenvereniging), richtlijn 1, 2, 3, 4, 5 en 8. Dit betekent dat verzoekster de continuïteit van de huisartsenzorg niet structureel geregeld en geborgd heeft tijdens de praktijkuren voor meerdere praktijken, hetgeen een groot veiligheidsrisico voor patiënten met zich meebrengt. Aan de zijde van verzoekster is dan ook, als zorgaanbieder, sprake van ernstige terkortkomingen in de wijze waarop de zorg verleend en georganiseerd wordt. Het vorenstaande is de reden waarom aan verzoekster een aanwijzing gegeven wordt met een looptijd van zes maanden. Verder dient verzoekster binnen één week na dagtekening van het besluit te voldoen aan de LHV-richtlijnen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid van de huisartsenzorg. Tevens is beslist dat, mocht verzoekster niet binnen de gestelde termijn aan de aanwijzing voldoen, een dwangsom of een last onder bestuursdwang opgelegd kan worden om naleving van de aanwijzing af te dwingen.Tenslotte wordt navolging gegeven aan de op basis van artikel 44, eerste lid, van de Gezondsheidwet in samenhang met artikel 3.1 van onderdeel II van de bijlage bij het Besluit openbaarmaking toezicht- en uitvoeringsggevens Gezondheidswet en Jeugdzorg verplichting tot openbaarmaking van de (zakelijke weergave van de) aanwijzing.
8. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en de voorlopige voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de gegeven termijn van één week te kort is om de aanwijzing te implementeren en strijd oplevert met het evenredigheidsbeginsel. Dat betekent dat de IGJ zeer waarschijnlijk een procedure tot het opleggen van een last onder dwangsom zal starten. Verzoekster betoogt verder dat ten onrechte de aanwijzing gegeven is en dat zij heeft gehandeld conform de wettelijke regelgeving en richtlijnen. Verzoekster verzoekt om het besluit te schorsen zodat publicatie hiervan voorkomen wordt. Publicatie zou namelijk leiden tot niet alleen zorgen over de continuïteit van de huisartsenzorg bij de patiënten maar ook ten aanzien van de werkgelegenheid van de bij en voor haar werkzame medewerkers. Ook zou publicatie leiden tot enorme reputatieschade.
9. Bij schrijven van 10 juli 2023 heeft de IGJ aangegeven dat het besluit tot openbaarmaking van de zakelijke weergave op grond van artikel 44a, vijfde lid, van de Gezondheidswet wordt opgeschort totdat is beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ten aanzien van het besluit tot het opleggen van een aanwijzing heeft de IGJ laten weten de komende twee weken geen verder gevolg te geven aan het traject tot het opleggen van een last onder dwangsom.
10. Verzoekster heeft verder -samengevat- naar voren gebracht dat weliswaar niet in alle praktijken álle LHV-richtlijnen gehaald worden, maar dat verzoekster er alles aan doet dit te realiseren. Door diverse omstandigheden is dit echter nog niet gelukt. Zo is er een tekort aan huisartsen, ondersteunend personeel en ervaart verzoekster veel tegenwerking van traditionele huisartsen. Het wordt verzoekster onder andere moeilijk gemaakt deel te nemen aan Hagro’s (Hagro staat voor Huisartsengroep), waardoor de waarneming door andere huisartsen in de praktijken van verzoekster onder druk komt te staan. Verzoekster heeft, gelet op deze omstandigheden, onder meer het spoedprotocol opgesteld zodat spoedzorg te allen tijde gewaarborgd is. Overigens, zo stelt verzoekster, is het spoedprotocol, als sluitstuk van diverse maatregelen, in de afgelopen periode slechts een enkele keer toegepast. Dat dit in strijd is met de richtlijnen is, zo stelt verzoekster, onjuist. Er is namelijk voorzien in de overname van een andere zorgverlener. Verzoekster wijst er voorts op dat, in tegenstelling tot hetgeen de IGJ hierover stelt, de richtlijnen geen harde normen behelzen, maar dat er ruimte is voor invulling hiervan. Verzoekster verwijst daartoe naar een recentelijk door de algemene ledenvergadering gedane aanpassing van richtlijn 4. Daaruit wordt ook duidelijk dat het blijkbaar inmiddels gangbaar is dat een huisartsenpraktijk een dagdeel per week gesloten wordt. Ten aanzien van de bereikbaarheid stelt verzoekster dat zij middels bewijsstukken de stellingen van de IGJ onweersproken ontkracht heeft. Verzoekster betoogt verder dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel ex artikel 3:4 van de Awb. Hiertoe verwijst verzoekster naar de recent uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en de daaraan voorafgaande conclusie van de staatsraden advocaat-generaal [1] . Verzoekster wijst er verder op dat zij de IGJ erop heeft gewezen vrijwillig aan de aanwijzing te willen voldoen en met de IGJ in gesprek te willen blijven. Dit maakt het besluit niet noodzakelijk. De negatieve gevolgen voor verzoekster, haar werknemers en vooral de patiënten, zullen, bij publicatie van het besluit, enorm zijn. Tenslotte verzoekt verzoekster schorsing van de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht. Deze is niet redelijk. Zelfs in het gunstigste geval kan verzoekster de gestelde overtredingen niet binnen één week implementeren. Ten slotte heeft verzoekster verzocht om niet over te gaan tot het publiceren van de onderhavige uitspraak.
11. De IGJ blijft zich op het standpunt stellen dat - kort weergegeven- verzoekster niet heeft aangetoond te voldoen aan de normen zoals vastgesteld in de LHV-richtlijnen. De IGJ heeft naar voren gebracht dat de aanleiding voor het opleggen van de aanwijzing een toename en de aard van de meldingen waren. Ook heeft de IGJ op 13 juli 2023 een belronde gedaan bij verschillende praktijken van verzoekster en geconstateerd dat de bereikbaarheid niet op orde was. De IGJ stelt dat het niet op korte termijn kunnen voldoen aan de in de aanwijzing genoemde normen des te zorgelijker is omdat de patiëntveiligheid daarmee in het geding komt. Ten aanzien van de termijn brengt de IGJ naar voren dat verzoekster, reeds gelet op de correspondentie en rapporten, een begin had kunnen maken met het doorvoeren van verbeteringen. De IGJ is van mening dat door de aanwijzing verzoekster externe druk ervaart hetgeen ervoor zal zorgen dat verbeteringen sneller doorgevoerd zullen worden. Dat publicatie negatieve gevolgen heeft voor verzoekster wordt door de IGJ erkend. Dat echter, zoals verzoekster stelt, huisartsen zullen weglopen waardoor de continuïteit in het geding is, is niet onderbouwd. Daarnaast is publicatie een gebonden bevoegdheid waar geen plaats is voor een belangenafweging. De aanwijzing is terecht opgelegd.
De beoordeling van de voorzieningenrechter
12. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang, als bedoelt in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat openbaarmaking van de zakelijke weergave van de aanwijzing en het onderliggende rapport van verweerder verzoeksters belangen kunnen schaden.
13. Door verzoekster is verzocht om de door de IGJ overgelegde bijlagen 12, 14, 15, 16, 19, 20, 30, 31, 34 en 35 buiten beschouwing te laten omdat deze voor de beoordeling van de voorlopige voorziening niet relevant zijn volgens verzoekster. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de overgelegde documenten wel relevant zijn nu deze informatie bevatten over de invulling van de richtlijnen door verzoekster. Omdat dit geen nieuwe informatie is en verzoekster daarvan reeds op de hoogte was, ziet verweerder geen reden deze stukken buiten beschouwing te laten.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat de genoemde stukken niet in deze beoordeling zijn betrokken. Partijen zullen hierover met elkaar in gesprek moeten in de procedure in bezwaar.
15. De voorzieningenrechter overweegt verder dat ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wkkgz [2] het aan de zorgaanbieder is om de zorgverlening op zodanige wijze te organiseren dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg. In artikel 2, eerste en tweede lid van de Wkkgz [3] wordt bepaald dat een zorgaanbieder goede zorg aanbiedt, waarbij het tweede lid nader bepaald wat er moet worden verstaan onder het begrip ‘goede zorg’. Voor het invullen van het begrip ‘goede zorg’ zijn door en voor de desbetreffende beroepsgroep de zogenaamde (veld)normen vastgesteld. Deze normen zijn in deze zaak de LHV-richtlijnen.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoekster in een aantal praktijken niet voldoet aan alle in het aanwijzingsbesluit genoemde LHV-richtlijnen. Vaststaat echter ook dat er praktijken zijn waar wél aan alle richtlijnen wordt voldaan.
17. De voorzieningenrechter overweegt dat, mede gelet op het verhandelde ter zitting, hij vooralsnog van oordeel is dat de aanwijzing aan verzoekster zoals deze thans voorligt niet onverkort in stand zal kunnen blijven. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op de genoemde wetsartikelen, de LHV-richtlijnen beoordeeld dienen te worden in het licht van de wet. Uit voornoemd artikel 3, eerste lid, van de Wkkgz, volgt dat de zorgaanbieder de zorg op zodanige wijze dient te organiseren dat dit
redelijkerwijsmoet leiden tot het verlenen van goede zorg. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat voor de beoordeling of een zorgaanbieder goede zorg verleent, gekeken dient te worden naar de feiten én omstandigheden van het concrete geval. Dat ten tijde van het primaire besluit verzoekster in een aantal van haar praktijken niet voldeed aan alle in het besluit genoemde richtlijnen, wordt door verzoekster erkend. Niet echter is eenduidig gebleken dat verzoekster in de in het besluit genoemde onderdelen haar zorgverlening op zodanige wijze heeft georganiseerd dat zij niet redelijkerwijs heeft voldaan aan de voorwaarden van het verlenen van goede zorg. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de markt waarin verzoekster opereert zeer complex is. Deze complexiteit komt tot uitdrukking in de onder druk van veranderende maatschappelijke omstandigheden veranderende regelgeving, de afhankelijkheid van verzoekster van derden teneinde te komen tot het verlenen van deze goede zorg en het gebrek aan personeel in de eerstelijns gezondheidszorg. Een voorbeeld van de veranderende regelgeving blijkt uit het gegeven dat lopende het onderzoek en net voor het nemen van het voornemen tot het geven van een aanwijzing, LHV-richtlijn 4 is aangepast, waarbij ook vermeld wordt dat in september besluitvormend zal worden gesproken over een aangescherpte versie. Met deze verandering is nota bene de dagelijkse bereikbaarheidsduur van huisartsenpraktijken verminderd. Zoals verzoekster terecht stelt is eveneens niet gebleken dat de LHV-richtlijnen zodanig harde normen bevatten dat zij tot een harde resultaatsverplichting moeten leiden nu er eveneens wordt gesproken over een inspanningsverplichting. In dat licht moet volgens de voorzieningenrechter ook het begrip redelijkerwijs in artikel 3, van de Wkkgz, worden begrepen.
18. Verzoekster stuit daarnaast, overigens onweersproken, op veel weerstand van de andere partijen binnen deze markt, hetgeen het uitvoering geven aan en het voldoen aan de LHV-richtlijnen bemoeilijkt. Als voorbeeld van de afhankelijkheid van derden wijst de voorzieningenrechter op de omstandigheid dat in sommige gevallen huisartsen in de betreffende regio niet met verzoekster wensen samen te werken. In dat licht wijst de voorzieningenrechter partijen op artikel 3a, van de Wkkgz, dat de acute zorg nader regelt, een aandachtspunt dat nauw raakt aan de problematiek in de onderhavige zaak. In dit artikel is bepaald dat de zorgaanbieder behorend tot een van de daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van zorgaanbieders voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen aan de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg en de voorbereiding op het verlenen van die zorg die voor verschillende categorieën van aanbieders verschillend kunnen zijn. Artikel 8a.1, onder d, van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz, wijst de aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten als zodanig aan. Voor de situatie waarin verzoekster in een aantal regio’s verkeert, ziet de voorzieningenrechter vooral een belangrijke rol voor het bepaalde in artikel 8a.2, eerste lid, van dit besluit. De voorzieningenrechter leidt uit deze bepaling af dat de regie voor samenwerking en afspraken bij het traumacentrum in de betreffende regio ligt, waarbij in het tweede lid vervolgens is voorzien dat zorgaanbieders deze afspraken daadwerkelijk maken en nakomen. Een in het derde lid voorziene ministeriële regeling met een nadere invulling ter zake is overigens tot dusverre niet gepubliceerd. Voor een evenwichtige beoordeling van de rol van verzoekster in de onderhavige zaak, zal deze rol tevens gerelativeerd moeten worden in het licht van de taken en verantwoordelijkheden van anderen.
19. Tot slot acht de voorzieningenrechter ook de in het besluit gestelde termijn van één week om te voldoen aan de LHV-richtlijnen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid naar zijn voorlopig oordeel te kort. Door verzoekster worden inspanningen gedaan om uitvoering te geven aan de in deze richtlijnen opgenomen normen. In het licht van de hiervoor geschetste complexiteit dient verweerder een termijn te stellen die aansluit bij de mogelijkheden én onmogelijkheden van verzoekster, een termijn die ook daadwerkelijk realiseerbaar is.
20. De IGJ heeft met voornoemde omstandigheden onvoldoende rekening gehouden in haar besluit. Met het besluit tot het geven van een aanwijzing aan verzoekster en dit te publiceren wordt verzoekster in haar geheel getroffen. Naast dat dit gevolgen heeft voor de publieke uitstraling van verzoekster als zodanig worden hiermee mogelijk ook de praktijken van verzoekster die geen onderdeel zijn van dit onderzoek, in negatieve zin getroffen. De voorzieningenrechter acht dit, gelet op het hiervoor overwogene, onzorgvuldig en mogelijk zelfs onverantwoord.

Conclusie

21. Gelet op al het bovenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit in al zijn onderdelen is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
22. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, veroordeelt hij verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ter hoogte van € 365,- aan haar te vergoeden.
23. Ten aanzien van het verzoek van verzoekster onderhavige uitspraak niet te publiceren, overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 8:78 van de Awb de uitspraak openbaar is. De voorzieningenrechter acht de, ook overigens grondwettelijk gewaarborgde, openbaarheid en daarmee controleerbaarheid van de rechtspraak een zodanig hoog goed als fundament voor de rechtspraak, en daarmee de rechtstaat als zodanig, dat het verzoek reeds om die reden wordt afgewezen. Dat het voorkomen van negatieve publiciteit deel van deze procedure is, maakt dit niet anders.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van
€ 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ter hoogte van
€ 365,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 augustus 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wet en regelgeving

Openbaarmaking
Artikel 44, eerste lid van de Gezondheidswet biedt een specifieke grondslag voor het actief openbaar maken van toezicht- en uitvoeringsgegevens. De inspectie is na een besluit van de minister op grond van dit artikel verplicht informatie openbaar te maken die hij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Met de openbaarmaking van deze gegevens wordt beoogd de naleving van regelgeving te bevorderen, het publiek inzicht te geven in de wijze
waarop het toezicht en de uitvoering worden verricht en wat de resultaten van die
verrichtingen zijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit openbaarmaking toezichten uitvoeringsgegevens Gezondheidswet en Jeugdwet (hierna: Besluit Openbaarmaking) maakt de inspectie na een besluit van de minister de informatie openbaar zoals aangewezen in de bijlage onderdeel II.
Op grond van artikel 44, derde lid, sub h, onderdeel 2, van de Gezondheidswet kan een aanwijzing voor openbaarmaking worden aangewezen.
Op grond van artikel 3.1, onder c, ii, van onderdeel II van de bijlage bij het Besluit Openbaarmaking is bepaald dat informatie over de aanwijzing openbaar wordt gemaakt.
In artikel 4 onder c, bij de bijlage bij het Besluit Openbaarmaking wordt bepaald dat een aanwijzing openbaar wordt gemaakt door bekendmaking van een zakelijke weergave van de overwegingen en het dictum van het besluit. Op grond van artikel 6 van het besluit is het voor de openbaarmaking te gebruiken communicatiemiddel de website van de inspectie.
Op grond van artikel 44a, vijfde lid, Gezondheidswet wordt bij een verzoek om een voorlopige voorziening de werking van het besluit tot openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek uitspraak heeft gedaan.
Toezicht en handhaving
Op grond van artikel 36 van de Gezondheidswet is het de taak van de inspectie om toezicht te houden op de naleving en opsporing van overtreding van wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid.
Op grond van artikel 24 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) is de inspectie belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens artikelen 2 tot en met 11 Wkkgz en 13 tot en met 23 Wkkgz, dan wel in een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 27 of artikel 28 Wkkgz is bepaald.
Op grond van artikel 2 van de Wkkgz moet een zorgaanbieder goede zorg bieden.
Daaronder wordt verstaan zorg van goede kwaliteit en van goed niveau:
a. die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend,
en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt,
b. waarbij zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard en de kwaliteitsstandaarden, en
c. waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt
ook overigens met respect wordt behandeld. Daarnaast moet de zorgaanbieder
ingevolge artikel 3, van de Wkkgz, de zorgverlening onder meer op zodanige wijze
organiseren, en zich zowel kwalitatief en kwantitatief zodanig van personele en
materiële middelen bedienen dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het
verlenen van goede zorg.
Op grond van artikel 3, eerste lid van de Wkkgz organiseert de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze, bedient zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen en, voor zover nodig, bouwkundige voorzieningen en, indien hij een instelling is, draagt tevens zorg voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg.
Artikel 27 Wkkgz geeft de minister de bevoegdheid om een aanwijzing te
geven wegens het niet voldoen aan de normen voor goede zorg als opgenomen in
de Wkkgz, zoals artikel 2 en 3 van de Wkkgz.
De LHV-Richtlijnen
1. In geval van spoed is de huisartsenpraktijk binnen 30 seconden bereikbaar. In geval van spoed krijgt een patiënt binnen 30 seconden een medisch deskundig persoon aan de telefoon. In het keuzemenu wordt de optie voor spoed als eerste benoemd.
2. Na melding van een spoedgeval waarbij snelle beoordeling ter plaatse noodzakelijk is, spant de huisarts zich in om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn, dan wel wordt voor een adequate overname door een andere zorgverlener/instantie gezorgd.
3. Elke huisartsenpraktijk heeft altijd een consultmogelijkheid op een tijdstip dat voor de betreffende klacht noodzakelijk is. Bij spoed moet een patiënt altijd op korte termijn ontvangen kunnen worden voor een consult.
4. Voor niet-spoed vragen is de huisartsenpraktijk overdag (8.00-18.00 uur) grotendeels telefonisch bereikbaar. Daarbij is de praktijk minimaal 6 uur per dag telefonisch bereikbaar voor patiënten. Het is dringend gewenst dat de praktijk tussen 8.00 - 10 .00 uur en
15.00 – 17.00
uur rechtstreeks telefonisch bereikbaar is. De praktijk organiseert ook andere
mogelijkheden voor contact, bv digitaal.
5. Tijdens de genoemde uren in richtlijn 4 is er voor de patiënt altijd een medisch deskundig persoon beschikbaar voor triage, advies en/of het inplannen van een consult.
8. Patiënten en zorgverleners zijn voldoende en duidelijk geïnformeerd over de organisatie van de praktijk en over de bereikbaarheid en beschikbaarheid tijdens en buiten praktijkuren.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLINL:RVS:2022:285 en 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468
2.Ingevolge artikel 3, eerste lid van de Wkkgz organiseert de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze, bedient zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen en, voor zover nodig, bouwkundige voorzieningen en, indien hij een instelling is, draagt tevens zorg voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg.
3.Artikel 2, eerste en tweede lid van de Wkkgz luidt: