ECLI:NL:RBLIM:2023:4533

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 23/1284
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder bestuursdwang voor kampeermiddel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 1 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 juni 2023, waarin hen een last onder bestuursdwang is opgelegd om een kampeermiddel te verwijderen en verwijderd te houden van een woonwagenlocatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat het ontbreken van een afschrift van het tweede bestreden besluit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid, aangezien de inhoud identiek is aan het overgelegde besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat alle verzoekers gezamenlijk optrekken en dat zij binnen de gegeven begunstigingstermijn aan de last hebben voldaan.

De voorzieningenrechter overweegt dat het handhavend optreden niet meer geschorst kan worden, omdat er geen sprake meer is van een overtreding. De stelling van verzoekers dat de begunstigingstermijn te kort was, wordt verworpen, omdat zij binnen de verlengde termijn hebben voldaan aan de last. Daarnaast wordt opgemerkt dat de bestreden besluiten geen betrekking hebben op een demonstratie, waardoor het verzoek om te mogen betogen niet kan worden ingewilligd. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers geen belang hebben bij hun verzoek en dat er geen materiële connexiteit is tussen de verzoeken en de bestreden besluiten.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1284

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2023in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , uit [woonplaats 1] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B.H.A. Augustin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beek, verweerder

(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 5 juni 2023 waarin een last onder bestuursdwang is opgelegd om het kampeermiddel geplaatst in de nabijheid van de twee standplaatsen op de woonwagenlocatie aan [adres 1] in [woonplaats 2] te verwijderen en verwijderd te houden.
1.1.
Verzoekers hebben tegen het besluit van 5 juni 2023 bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers hebben van oktober 2022 tot en met 27 maart 2023 in hun caravans gewoond op de parkeerplaats bij [adres 2] aan [adres 2] in [woonplaats 2] . Nadat zij hun caravans, op straffe van bestuursdwang, hebben verplaatst, hebben zij enige tijd gewoond op een parkeerplaats achter het [naam 4] in de wijk [adres 3] in [woonplaats 3] . Verweerder heeft wederom, op straffe van een dwangsom, gelast om de caravans te verwijderen en verwijderd te houden, dit maal van de parkeerplaats achter het [naam 4] . Vervolgens hebben verzoekers de caravans aldaar verwijderd en deze geplaatst in de nabijheid van de twee standplaatsen op de woonwagenlocatie aan [adres 1] te [woonplaats 2] .
3. Verweerder heeft daarop bij afzonderlijke besluiten van 5 juni 2023 lasten onder bestuursdwang opgelegd aan respectievelijk de [naam 5] en de [naam 6] (hierna gezamenlijk: de families). In de bestreden besluiten stelt verweerder zich op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat de families de intentie hebben om in hun caravans in de nabijheid van de twee standplaatsen op de woonwagenlocatie aan [adres 1] te gaan wonen en de caravans met dat doel voor langere tijd op die locatie zullen staan. Onder deze omstandigheden zijn de caravans aan te merken als een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, als opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder vindt het algemeen belang bij handhaving van de Wabo zwaarder wegen dan het belang van de families bij het niet handhavend optreden tegen de strijdigheid van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Hierbij neemt verweerder in aanmerking dat, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3223, geen sprake meer kan zijn van een betoging in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Ontvankelijkheid
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is – en ook de voorzieningenrechter is het tegendeel niet gebleken- dat de heer [naam 2] ontvankelijk is in zijn verzoek. De voorzieningenrechter ziet zich echter gesteld voor de vraag of [naam 1] en [naam 3] eveneens ontvankelijk zijn in hun verzoek.
5.Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gestel dat [naam 1] en [naam 3] niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. Verweerder verwijst daravoor naar de B-map van dit dossier waaruit blijkt dat sprake is van twee -weliswaar inhoudelijk identieke- besluiten van 5 juni 2023. Het ene besluit is gericht aan de [naam 6] en het andere aan de [naam 5] . Verzoekers hebben bij hun verzoek om een voorlopige voorziening enkel het besluit gericht aan [naam 5] overgelegd.
5.1.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in diens betoog. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat niet in geschil is dat sprake is van twee afzonderlijke besluiten die qua inhoud volledig identiek zijn en dat enkel de tenaamstelling op de twee afzonderlijke besluiten anders is. De voorzieningenrechter overweegt voort dat uit het pro forma bezwaarschrift van 9 juni 2023 als het verzoekschrift blijkt dat alle drie de verzoekers bezwaar hebben gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend. Immers, alle drie de verzoekers worden zowel in het pro forma bezwaarschrift als in het verzoekschrift expliciet bij naam genoemd.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit artikel 8:81, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat artikel 6:5 van de Awb van overeenkomstige toepassing is en dat de indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt daarbij een afschrift van het bezwaarschrift overlegt. Vast staat dat het bezwaarschrift, dat namens alle drie de verzoekers is opgesteld, bij het verzoekschrift is overgelegd.
Uit artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder c van de Awb volgt dat het bezwaarschrift wordt ondertekend en een omschrijving bevat van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook hieraan voldaan nu uit de omschrijving in het bezwaarschrift genoegzaam volgt dat het bezwaar is gericht tegen de last onder bestuursdwang van 5 juni 2023 waarbij is gelast om binnen een uur na uitreiking van het besluit de caravan te verwijderen en verwijderd te houden van de woonwagenlocatie aan [adres 1] te [woonplaats 2] .
In het tweede lid van artikel 6:5 van de Awb staat opgenomen: bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd. Uit de toelichting op deze bepaling volgt echter dat het tweede lid niet geldt bij het indienen van een bezwaarschrift omdat het bestuursorgaan waarbij dit geschrift wordt ingediend immers zelf reeds zal beschikken over een exemplaar van het besluit dat van het betreffende bestuursorgaan afkomstig is. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenechter van oordeel dat het ontbreken van een afschrift van het bestreden besluit (in dit geval dus een afschrift van het andere, qua inhoud identieke besluit – immers er is wel een kopie van een van de twee bestreden besluiten overgelegd) niet dwingt tot een niet-ontvankelijkverklaring en dat de omschrijving van het bestreden besluit voldoende is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat in de procedure wel een afschrift van het bestreden besluit aan de [naam 5] is overgelegd.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat niet in geschil is dat verzoekers al gedurende langere tijd gezamenlijk optrekken, dat zij bij elkaar wonen en dat zij na uitreiking van het bestreden besluit gezamenlijk zijn vertrokken van de locatie Huynhof binnen de (in overleg met verweerder verlengde) begunstigingstermijn.
5.3.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het verzoekschrift en het bezwaarschrift buiten twijfel volgt dat alle drie de verzoekers opkomen tegen de opgelegde last onder bestuursdwang van 5 juni 2023 waarbij is gelast om binnen een uur na uitreiking van het besluit de caravan te verwijderen en verwijderd te houden van de woonwagenlocatie aan [adres 1] te [woonplaats 2] . De enkele omstandigheid dat een kopie van het overigens identieke bestreden besluit aan de [naam 6] niet door verzoekers is overgelegd, doet daaraan niet af. Een dergelijke benadering acht de voorzieningenrechter overigens gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval onnodig formalistisch.
Belang procedure
6. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens (ambtshalve) voor de vraag gesteld of verzoekers belang hebben bij hun verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter hoeft een bij haar ingediend verzoek immers alleen inhoudelijk te behandelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3363). Verzoekers hebben belang bij deze procedure als zij met hun verzoek om voorlopige voorziening datgene kunnen bereiken dat zij voor ogen hebben.
6.1.
Uit het verzoekschrift volgt dat verzoekers bij wijze van een voorlopige voorziening het volgende verzoeken: (1) verweerder te gebieden het handhavend optreden te schorsen totdat de beroepstermijn aangaande de einduitspraak van de beslissing op bezwaar is verstreken en (2) te verklaren dat verzoekers, als ware zij een vergunning hebben om te mogen betogen conform de Wet openbare manifestaties, mogen demonstreren op de [adres 4] te [woonplaats 2] , dan wel een door de rechtbank nader te bepalen locatie en termijnen.
6.2.
Ten aanzien van het eerste verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet betwist is dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden tegen de geplaatste caravans op [adres 1] en dat binnen de gegeven begunstigingstermijn, die in overleg met verweerder voor alle drie de verzoekers is verlengd tot enkele uren, is voldaan aan de last. Verzoekers hebben immers de caravans verwijderd van de woonwagenlocatie aan [adres 1] , waardoor de overtreding op 5 juni 2023 ongedaan is gemaakt. Gelet hierop kan het handhavend optreden niet meer geschorst worden, omdat geen sprake (meer) is van een overtreding en derhalve handhavend optreden niet meer aan de orde is. De stelling van verzoekers dat de begunstigingstermijn te kort is, volgt de voorzieningenrechter niet, nu verzoekers binnen de (verlengde) begunstigingstermijn hebben voldaan aan de last. Hierin kan evenmin een procesbelang zijn gelegen. Voorts is gesteld noch gebleken dat schade is geleden als gevolg van de bestreden besluiten. Daarom valt niet in te zien wat verzoekers nog met hun eerste verzoek kunnen bereiken.
6.3.
Wat betreft het tweede verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat de bestreden besluiten van 5 juni 2023 niet zien op de locatie aan de [adres 4] , maar op de locatie aan [adres 1] . Bovendien hebben de bestreden besluiten betrekking op een last onder dwangsom ten aanzien van [adres 1] en niet een aankondiging tot demonstreren aan de [adres 4] . Bij e-mail van 6 juni 2023, dus daags na het opleggen van de lasten onder dwangsom waaraan verzoekers binnen de (in overleg met verweerder verlengde) begunstigingstermijn hebben voldaan, heeft de gemachtigde van verzoekers aangekondigd dat verzoekers wensen te demonstreren op de [adres 4] ter hoogte van [huisnummer] voor een maximale duur van 8 weken. Ter zitting is tot twee keer toe door verzoekers verklaard dat zij op 5 juni 2023 ook niet aan het demonstreren waren op [adres 1] . Dit betekent dat de bestreden besluiten geen betrekking hebben op een demonstratie, zodat aan het verzoek als ware dat verzoekers een vergunning hebben om te mogen betogen – nog afgezien dat voor het treffen van een dergelijke verstrekkende voorlopige voorziening slechts aanleiding bestaat in zeer uitzonderlijke situaties, en niet gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is - geen gevolg kan worden gegeven door de voorzieningenrechter. Immers, de gevraagde voorlopige voorziening moet betrekking hebben op het in de bodemprocedure bestreden besluit. Dit betekent dat sprake moet zijn van materiële connexiteit. Hieraan is voor wat betreft het tweede verzoek niet voldaan.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, nu verzoekers geen belang hebben bij hun eerste verzoek en de materiële connexiteit tussen het tweede verzoek en de bestreden besluiten in de bodemprocedure ontbreekt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 augustus 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.