ECLI:NL:RBLIM:2023:4511

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
C/03/303146 / HA ZA 22-136 en C/03/309985 / HA ZA 22-443
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon en afwijzing van vorderingen wegens gebrek aan causaal verband

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [eiseres], en de besloten vennootschap PERRÉE & PARTNERS B.V., hierna aangeduid als P&P. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tegen P&P wegens schending van de zorgplicht als assurantietussenpersoon. [Eiseres] stelt dat P&P haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst en dat dit heeft geleid tot schade na een brand in haar pand op 16 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schending van de zorgplicht en de schade die [eiseres] heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat P&P voldoende informatie heeft verstrekt over de clausules van de verzekering en dat [eiseres] op de hoogte was van de voorwaarden. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van P&P. In de vrijwaringszaak, waarin P&P [gedaagde] aansprakelijk stelde, is eveneens de vordering afgewezen, met veroordeling van P&P in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 26 juli 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/03/303146 / HA ZA 22-136 van
de vennootschap onder firma
VOF [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.D. Worotikan te Roermond,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERRÉE & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/309985 / HA ZA 22-443 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERRÉE & PARTNERS B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiseres] , P&P en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2022,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 9,
  • de akte overleggen producties van P&P met producties 10 en 11,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 mei 2023,
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Worotikan voorgedragen spreekaantekeningen,
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. E.L. van Hal namens P&P voorgedragen spreekaantekeningen,
  • het e-mailbericht van mr. Worotikan van 8 juni 2023,
  • het e-mailbericht namens mr. Esseling van 8 juni 2023,
  • het e-mailbericht van de griffier van 12 juni 2023.
1.2.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 6,
  • de conclusie van antwoord met productie 1 t/m 5,
- de akte overleggen producties van P&P met producties 7 t/m 11,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 mei 2023
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. E.L. van Hal namens P&P voorgedragen spreekaantekeningen,
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door mr. Leerink voorgedragen spreekaantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1. '
[eiseres] exploiteert een frituur. [gedaagde] heeft een onderneming gedreven waarmee een assurantiekantoor werd gevoerd. In dat kader heeft hij geadviseerd en bemiddeld bij het in 2014 tot stand komen van (een) verzekeringsovereenkomst(en) tussen [eiseres] en verzekeraar (of gevolmachtigde) [naam verzekeringsmaatschappij] . Onder de noemer ‘Totaalpakket voor ondernemers’ is voor verschillende (schade)voorvallen dekking geboden, zulks op basis van een door een van haar vennoten namens [eiseres] getekend voorstel (productie 2 van P&P).
3.2.
Het hiervoor vermelde getekende voorstel bevatte onder meer een overzicht van verzekerde sommen. Dat overzicht vermeldde onder meer de categorieën ‘bedrijfsschade’ en ‘ [naam verzekeringsmaatschappij] rechtsbijstand’. Onder die laatste categorie stond als nadere omschrijving ‘beperkte inloopdekking’, ‘dekking voor geschillen over handelsnaam en domeinnaam’ en ‘dekking voor juridische adviesservice via [telefoonnummer] ’. In ieder geval vanaf juli 2020 staat de rubriek ( [naam verzekeringsmaatschappij] ) rechtsbijstand niet meer op het polisblad vermeld.
3.3.
Van het getekende voorstel maakte een clausuleblad onderdeel uit. Op pagina 6 van het voorstel staat het onderdeel van het clausuleblad dat gaat over de situatie waarbij er in ‘het gebouw’ gefrituurd wordt (de zogenoemde FBK-clausule).
3.4.
Per 1 augustus 2019 heeft [gedaagde] alle rechten uit hoofde van de binnen zijn onderneming opgebouwde assurantieportefeuille overgedragen aan P&P. Daarna is [gedaagde] nog enige tijd werkzaam geweest voor P&P en in die periode het aanspreekpunt van [eiseres] gebleven ter zake van de verzekeringen.
3.5.
Op 31 augustus 2019 heeft zich in het bij [eiseres] gebruik zijnde pand waterschade voorgedaan. Die schade is op basis van de verzekeringsdekking door [naam verzekeringsmaatschappij] vergoed. De in dit kader ingeschakelde onderzoeker concludeerde dat [eiseres] niet aan alle NEN1010 voorwaarden voldeed, waartoe zij op basis van de toepasselijke polisvoorwaarden wel was gehouden. Omdat er geen verband bestond tussen het niet voldoen aan deze voorwaarden en het ontstaan van de schade, heeft dat niet geleid tot afwijzing van de dekking. Het e-mailbericht van de onderzoeker over de NEN1010-norm van 7 november 2019 (productie 5 van P&P) luidde, voor zover nu relevant. als volgt:
‘Geachte heer [naam 1] ,
Afgelopen dinsdag hebben wij u bezocht in verband met de schade in uw [eiseres] .
Volgens afspraak stuur ik u hierbij deze e-mail.
(…)
Daarnaast gaf u aan dat u de elektrische installatie niet met regelmaat laat controleren. Zoals aangegeven tijdens mijn bezoek dient u volgens de polisvoorwaarden een NEN10 verklaring te overleggen.
Bent u voornemens om deze controle alsnog uit te laten voeren?’
Deze e-mail is op 8 november 2019 door [eiseres] doorgestuurd aan P&P, met het volgende begeleidend bericht (productie 6 van P&P).:
‘Beste [naam 2] ,
Zoals net telefonisch afgesproken, het mailtje van de schade-expert over de waterschade.
Alvast bedankt,
Met vriendelijke groet,
[naam 1] ’
Daarop is namens P&P gereageerd bij e-mail van 11 november 2019 (productie 7 van P&P). Daarin staat, voor zover nu relevant, het volgende:
‘Wat die ‘controle’ betreft, dit moet inderdaad zeker regelmatig gebeuren door een installateur. Deze mensen zijn ook op de hoogte van de NEN normen, voor u de NEN 1010.
Dit zijn ook de voorwaarden geweest, waaronder de polis is afgesloten.
Samen met [gedaagde] is dit destijds onder de aandacht gebracht en doorgenomen op de polisbladen.
Zie nog
de bijlagevoor de zekerheid met de huidige polis - met name pag. 5 + 6’
De alstoen geldende verzekeringspolis met clausuleblad is als bijlage bij deze laatste e-mail gevoegd.
3.6.
Op 16 januari 2021 is er een brand ontstaan in het door [eiseres] gebruikte pand. Naar de oorzaak van de brand is door [naam expertisebureau 1] onderzoek gedaan namens [naam verzekeringsmaatschappij] . In het daarvan opgemaakte rapport (onderdeel van productie 19 van [eiseres] ) concludeert de expert - kort gezegd - dat de brand is ontstaan door frituurvet of -olie dat/die via haarscheurtjes in de bodem van de frituurpan op de daaronder gesitueerde brander is gelekt. Volgens de expert waren de haarscheurtjes vrijwel zeker het gevolg van een gebrek aan onderhoud. Verder vermeldt het rapport als relevante omstandigheid onder meer dat er geen branddeken van adequate afmetingen voorhanden was en de leidingen van de afzuiginstallatie en bijbehorende motoren niet alle waren vervaardigd van, of ondersteund door, gegalvaniseerd of roestvrij staal. De namens [eiseres] ingeschakelde expert, [naam expertisebureau 2] , heeft gereageerd op het onderzoek van [naam expertisebureau 1] In haar rapport (ook onderdeel van productie 19 van [eiseres] ) concludeert [naam expertisebureau 2] dat de brand zich ook zou hebben uitgebreid tot naast en boven de bakwand en het verlaagd plafond als delen van het afzuigkanaal niet van aluminium waren vervaardigd.
3.7.
Bij brief van 22 april 2021 namens [naam verzekeringsmaatschappij] (productie 18 van [eiseres] ) is de verzekeringsdekking voor de schade als gevolg van de brand afgewezen. Daartoe wordt onder meer verwezen naar de FBK-clausule (zie 3.3.) Onder verwijzing naar de conclusies van [naam expertisebureau 1] stelt [naam verzekeringsmaatschappij] dat aan (onder meer) die clausule niet is voldaan, zodat er geen recht is op een verzekeringsuitkering.

4.Het geschil in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

4.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] - samengevat - dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat P&P jegens [eiseres] ernstig tekort is geschoten in de door haar in acht te nemen zorgplicht,
- P&P veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
- P&P veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 30.000,00,
- P&P veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.454,47 in verband met buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van P&P in de proceskosten.
P&P voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4.2.
In de vrijwaringszaak vordert P&P - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot al hetgeen waartoe P&P in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] het volgende:
P&P heeft in strijd gehandeld met de op haar als assurantietussenpersoon geldende zorgplicht. Zij heeft immers nagelaten om [eiseres] erop te wijzen dat zij aan alle vereisten zoals vermeld in het clausuleblad moest voldoen.
Verder heeft P&P [eiseres] onvoldoende op de hoogte gesteld van de wijzigingen in de rechtsbijstandverzekering. Op enig moment is de geboden dekking beperkt tot telefonisch rechtsadvies en daarna geheel komen te vervallen. P&P heeft [eiseres] daarover niet geïnformeerd, terwijl het wel de weg lag van P&P om te onderzoeken of de wijziging en beëindiging van de verzekering door [eiseres] gewenst was. [eiseres] is daar pas achter gekomen toen zij na de brand op 16 januari 2021 getracht heeft een beroep te doen op de rechtsbijstandsverzekering, ook omdat zij lange tijd geen polisbladen heeft ontvangen.
Bij een en ander is relevant dat de vennoten van [eiseres] de Nederlandse taal niet goed beheersen. Dat was in ieder geval zo ten tijde van het afsluiten van de verzekering(en).
Als gevolg van het schenden van de zorgplicht door P&P heeft [eiseres] schade geleden omdat er geen verzekeringsdekking is. P&P is daarvoor jegens [eiseres] aansprakelijk.
5.2.
In het navolgende zal worden ingegaan op de twee te onderscheiden onderdelen van de claim van [eiseres] : de schade als gevolg van de brand en de kosten voor rechtsbijstand. Het verweer van P&P zal aldaar worden besproken.
Schade als gevolg van brand
5.3.
P&P stelt dat zij - en [gedaagde] eerder - [eiseres] weldegelijk nadrukkelijk heeft gewezen op de uitsluitingsclausules die van toepassing waren op de polis alsmede de gevolgen die dat had als er niet aan werd voldaan. Dit zou door [gedaagde] bij het afsluiten van de verzekering(en) in 2014 zijn gedaan en ook in gesprekken daarna. Ook wijst P&P erop dat namens [eiseres] het voorstel (zie 3.1.) is getekend, waar de betreffende clausules in volgens P&P heldere taal in zijn opgenomen. Verder verwijst P&P naar de e-mail van 11 november 2019 waarin expliciet op de clausules is gewezen en deze zijn toegezonden (zie 3.5.). Ook stelt P&P dat van [eiseres] , die een onderneming voert, een bepaald niveau van professionaliteit mag worden verwacht, zodat [gedaagde] en P&P ervan uit mochten gaan dat, als bepaalde zaken [eiseres] niet duidelijk waren, zij daarnaar zou hebben gevraagd. Volgens P&P is bovendien nimmer gebleken dat de vennoot via wie de contacten liepen - [naam 1] - de Nederlandse taak onvoldoende beheerste.
5.4.
Partijen strijden over de vraag of [eiseres] bij het aangaan van de verzekeringen in 2014 in voldoende mate is geïnformeerd over de clausules die van toepassing waren. De rechtbank hoeft daarover echter geen oordeel te geven nu vaststaat dat [eiseres] in ieder geval middels de e-mail van 11 november 2019 uitdrukkelijk is gewezen op de clausules, onder toezending van de polisbladen en vermelding van de relevante paginanummers. Onweersproken is gesteld dat de daarbij toegezonden polis, net als het getekende voorstel, op pagina 6 de FBK-clausule vermeldde. Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat [eiseres] in ieder geval toen (meer dan) voldoende duidelijk is gewezen op de FBK-clausule. Dit temeer nu [eiseres] op de clausule is gewezen naar aanleiding van een schadevoorval waarbij is vastgesteld dat niet werd voldaan aan de voorwaarden die volgen uit een van de toepasselijke clausules. Verder is relevant dat niet is gebleken dat [eiseres] - in de persoon van [naam 1] - op dat moment een onvoldoende beheersing had van de Nederlandse taal, althans dat P&P dit moest weten. [naam 1] wendt zich immers per e-mail in prima Nederlands tot P&P. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt ook dat zij mondeling overleg heeft gehad met de schade-expert die is ingeschakeld in verband met de waterschade en met een medewerker van P&P, kennelijk allemaal in het Nederlands. Een en ander vond een jaar en twee maanden voorafgaand aan de brand plaats. P&P heeft onweersproken gesteld dat, ook gerekend vanaf november 2019 moment, er voldoende tijd was om daarnaar voorafgaand aan de brand te handelen.
De conclusie moet zijn dat van de aan de vordering ten grondslag gelegde schending van de zorgplicht door onvoldoende te informeren over de clausules niet is gebleken, met dien verstande dat daaraan in ieder geval in november 2019 tegemoet is gekomen en er daarna voldoende tijd voor [eiseres] is geweest om naar de in ieder geval toen aan haar bekend geworden informatie te handelen.
Ook voor zover [eiseres] voorafgaand aan november 2019 door [gedaagde] of P&P niet expliciet op de clausules zou zijn gewezen én dat dat tot de conclusie zou moeten leiden dat [gedaagde] en/of P&P in die periode niet aan haar zorgplicht hebben voldaan, kan dat niet leiden tot toewijzing van de vordering. In die periode is immers de gestelde schade niet opgetreden, zodat die schade niet in oorzakelijk verband kan staan met de schending van de zorgplicht. Ook indien deze situatie aan de orde zou zijn geweest, heeft [eiseres] geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de zorgplicht omdat deze duidelijk enkel dient als opmaat naar de schadevergoedingsvordering, die hoe dan ook wordt afgewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de zorgplicht van P&P niet zo ver gaat dat zij, nadat zij [eiseres] uitdrukkelijk heeft gewezen op de clausules, vervolgens dient na te gaan of [eiseres] daar daadwerkelijk naar heeft gehandeld. Ten overvloede, omdat [eiseres] dat niet (mede) aan de onderbouwing van haar vordering ten grondslag heeft gelegd.
Kosten voor rechtsbijstand
5.5.
P&P heeft onder meer gesteld dat [eiseres] desgevraagd heeft aangegeven aan een rechtsbijstandverzekering geen waarde te hechten, zodat deze niet is afgesloten. De alsnog aanvankelijk verleende dekking werd volgens P&P verleend omdat [naam verzekeringsmaatschappij] toevallig een gratis beperkte dekking aanbood voor specifieke onderdelen, namelijk handelsnaam/domeinnaam en een telefonische juridische adviesservice. P&P stelt dat er geen reden was om deze gratis dekking te weigeren, zodat deze op de polis is vermeld.
5.6.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het verwijt dat [eiseres] aan [gedaagde] en P&P maakt inhoudt dat [eiseres] niet is geïnformeerd over het afbouwen en beëindigen van de dekking voor rechtsbijstand, met als gevolg dat [eiseres] thans de door haar gemaakte kosten voor rechtsbijstand zelf moet dragen. P&P heeft echter gesteld dat (ook) de aanvankelijk geboden gratis dekking beperkt was tot de vermelde onderdelen en dat de kosten die [eiseres] nu zegt te maken voor rechtsbijstand nooit gedekt zijn geweest. Dit heeft zij onderbouwd met een verwijzing naar hetgeen over de dekking is vermeld in de polis (zie 3.2.) en een verklaring van [naam verzekeringsmaatschappij] (productie 11 van P&P). [eiseres] heeft daar tegenover enkel verwezen naar volgende zinsnede in de polis:
‘Verdeling verzekeraars: 100% DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.’
Het hier genoemde percentage is echter duidelijk een verwijzing naar de (achterliggende) verzekeraar, te weten DAS, en niet naar de omvang van de dekking. Dit betekent dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de oorspronkelijk verleende dekking niet zag op de kosten die [eiseres] nu stelt te maken en aan de hand waarvan zij haar schade op dit punt berekent. De conclusie is daarom dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis, zijnde het niet informeren over de wijziging in de dekking, en de gestelde schade, zijnde de kosten voor rechtsbijstand waarvoor nimmer dekking heeft bestaan.
5.7.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] tijdens de mondeling behandeling weliswaar enerzijds (voor het eerst) heeft gesteld dat [eiseres] bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2014 toch een uitgebreide rechtsbijstandsverzekering wenste (randnummer 13 van de spreekaantekeningen van mr. Worotikan) maar anderzijds de gestelde schending van de zorgplicht (enkel) gegrond blijft op de stelling dat P&P niet heeft geïnformeerd over de wijziging en beëindiging van de oorspronkelijk geboden dekking (randnummer 17 van de spreekaantekeningen). Hiervan is al vastgesteld dat dit niet kan leiden tot toewijzing van de vordering vanwege het feit dat de dekking nimmer betrekking heeft gehad op de kosten voor rechtsbijstand die [eiseres] vanaf de brand heeft gemaakt. Voor zover [eiseres] haar vordering ook heeft willen baseren op het nieuwe standpunt tijdens de mondelinge behandeling, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd door vervolgens voor wat betreft de schending van de zorgplicht (toch) de link te leggen met de wijziging en beëindiging van de dekking.
5.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als [eiseres] zou hebben aangevoerd dat [gedaagde] en/of P&P een zorgplicht hebben geschonden door geen uitgebreide rechtsbijstandverzekering te regelen, zij daarin niet zou zijn gevolgd. P&P heeft betwist dat [eiseres] die wens heeft geuit en gesteld dat [eiseres] daar zelfs expliciet van heeft afgezien. Ook is aangevoerd dat de beperkte dekking bleek uit de polis en dat [eiseres] daar niet op heeft geacteerd, hetgeen van haar als ondernemer wel verwacht had mogen worden als zij uitgebreider verzekerd had willen worden. P&P heeft er ook nog op gewezen dat [eiseres] ook voorafgaand aan 2014 geen rechtsbijstandsverzekering hadden. P&P heeft derhalve de stelling van [eiseres] gemotiveerd betwist. Daar tegenover heeft [eiseres] alleen (nader) gesteld dat zij gevraagd heeft om een uitgebreide rechtsbijstandsverzekering. Gelet op het verweer van P&P is dat onvoldoende ter onderbouwing van haar stelling, terwijl op [eiseres] wel de stelplicht rust.
Conclusie
5.9.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] en/of P&P een zorgplicht jegens [eiseres] heeft of hebben geschonden en dat in ieder geval heeft te gelden dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen het aan [gedaagde] en P&P verweten handelen en de door [eiseres] gestelde schade. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. De niet besproken verweren van P&P behoeven geen behandeling meer.
5.10. '
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van P&P worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 1.532,00(2 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 4.369,00
5.11.
De veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat tevens de veroordeling tot betaling van de nakosten, zodat een aparte vermelding in het dictum niet nodig is (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov 2.3).

6.De beoordeling in de vrijwaringszaak

6.1.
Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
6.2.
P&P zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.532,00(2 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 2.833,00
6.3.
De veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat tevens de veroordeling tot betaling van de nakosten, zodat een aparte vermelding in het dictum niet nodig is (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov 2.3).

7.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van P&P tot op heden begroot op € 4.369,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt P&P in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.833,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.6.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
26 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: BdB