Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 september 2022
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek, teven houdende wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties van DJL
- de akte wijziging van eis van DJL
- het e-mail bericht zijdens [gedaagde] dat de zaak voor vonnis kan blijven staan.
2.De feiten
€ 200.000,00 per jaar. In artikel 7.1. van de huurovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] een waarborgsom, als bedoeld in artikel 26.1 van de algemene bepalingen, is verschuldigd van € 50.000,00.
3.Het geschil
€ 250,00 per kalenderdag over de niet-betaalde waarborgsom vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim is geraakt tot 11 januari 2023 en dus tot betaling van € 41.000,00;
€ 3.186,83;
4.De beoordeling
€ 41.000,00, waarvan DJL thans betaling vordert.
contra proferentum-regel. Bij toepassing van artikel 25.3 zou een boete van ongeveer € 3.000,00 verschuldigd zijn. Overigens vindt [gedaagde] ook in dat geval nog steeds dat toepassing zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW, dan wel dat de boete op grond van artikel 6:94 BW zou moeten worden gematigd.
voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag voor elke dag dat huurder in verzuim is. Het vorenstaande laat onverlet de bevoegdheid van verhuurder om gebruik te maken van zijn overige rechten, waaronder het recht op volledige schadevergoeding voor zover de geleden schade de verbeurde boete overtreft.
- over de inhoud en toepasselijkheid van de Algemene Bepalingen is niet onderhandeld, het boetebeding is opgesteld door derden (de Raad Onroerende Zaken),
- het boetebeding is qua duur en hoogte ongelimiteerd, daardoor is de boete thans buitensporig hoog in verhouding met de hoofdverbintenis,
- de waarborgsom betreft slechts een zekerheidsrecht, dat geen invloed heeft op het vermogen van DJL, maar alleen op haar verhaalpositie. Door het uitblijven van betaling van de waarborgsom is DJL dus niet in haar vermogenspositie geschaad. Er was geen aanleiding voor DJL om te veronderstelling dat zij dit zekerheidsrecht nodig had en zij heeft dus geen schade geleden door de late betaling van de waarborgsom,
- er is geen sprake van kwade trouw aan de zijde van [gedaagde] ,
- DJL, althans haar bestuurder/aandeelhouder [bedrijfsnaam 1] heeft het oogmerk op een frontale aanval op de [bedrijfsnaam 2] groepsmaatschappijen en hun aandeelhouders/bestuurders via een overdaad aan claims, vorderingen en procedures,
- er is sprake van een driedubbeltelling, nu DJL naast de waarborgsom ook de redelijke kosten en de beslagkosten vordert.
- het boetebeding is een standaardbeding dat veelvuldig wordt toegepast en het ROZ model is standaard en [gedaagde] welbekend;
- de boete heeft vooral als doel een prikkel te vormen om [gedaagde] tot tijdige betaling van de waarborgsom te bewegen,
- de huurovereenkomst is gesloten tussen twee professionele partijen,
- Het is voor toepassing van het boetebeding niet nodig dat DJL daadwerkelijk schade lijdt. DJL loopt wel degelijk (mogelijk) schade op als betaling van de waarborgsom uitblijft, nu [gedaagde] zich financieel in zwaar weer bevindt.
- [gedaagde] volhardt zelf in niet-betaling van de waarborgsom en laat daarmee de boete oplopen. Deze boete staat als prikkel tot nakoming los van de gemaakte redelijke kosten en beslagkosten, zodat er geen sprake is van een “driedubbeltelling”.
€ 50.000,00 overeengekomen. [gedaagde] is gesommeerd die waarborgsom te storten en weet ook al sinds het uitbrengen van de dagvaarding dat DJL vasthoudt aan de contractuele boete van € 250,00 per dag dat die niet wordt betaald. Toch heeft zij tot 11 januari 2023 gewacht met de betaling daarvan. Anders dan een uiteenzetting over het achterliggende geschil tussen partijen, en met name tussen de met hen verbonden vennootschappen, aandeelhouders en bestuurders, heeft [gedaagde] geen verklaring gegeven waarom zij niet gewoon aan haar – overigens niet betwiste – contractuele verplichting heeft voldaan. De waarborgsom is bedoeld om aan de verhuurder zekerheid te bieden voor de nakoming van de verplichtingen door de huurder. Uiteraard heeft een verhuurder daar belang bij. Hoe langer het storten van de waarborgsom uitblijft, hoe urgenter dit voor de verhuurder wordt, omdat dit de vrees doet ontstaan dat de huurder ook in zijn andere verplichtingen tekort zal schieten, waarvoor dan geen zekerheid is gesteld. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat vasthouden aan het boetebeding, dat juist is bedoeld als prikkel tot nakoming, door DJL in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW wordt dan ook niet gevolgd.
€ 3.186,83
- Dagvaarding € 108,26
- griffierecht 1.384,00
- salaris gemachtigde