ECLI:NL:HR:2003:AF3422

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/248HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loonvorderingen en wederindiensttreding in seizoensarbeid

In deze zaak hebben de eiseressen, werkzaam bij Terra Nigra, een cassatieprocedure aangespannen na een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam. De eiseressen vorderden onder andere betaling van achterstallig loon en een verklaring voor recht dat zij recht hadden op tewerkstelling in een rechtstreeks dienstverband bij Terra Nigra voor het seizoen 1994/1995. De Kantonrechter had hen in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht en de overige vorderingen afgewezen. De Rechtbank bekrachtigde dit vonnis, wat leidde tot het cassatieberoep van de eiseressen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2003 het vonnis van de Rechtbank vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de eiseressen niet voldeden aan de voorwaarden voor wederindiensttreding. De Hoge Raad benadrukte dat de uitleg van de bepalingen van de CAO van cruciaal belang is en dat de Rechtbank de CAO-bepalingen op een onjuiste wijze had geïnterpreteerd. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

Daarnaast heeft de Hoge Raad Terra Nigra veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de eiseressen zijn begroot op € 201,47 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige uitleg van CAO-bepalingen in het kader van seizoensarbeid en de rechten van werknemers.

Uitspraak

11 april 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/248HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1], wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2], wonende te [woonplaats],
3. [eiseres 3], wonende te [woonplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
TERRA NIGRA HOLDING B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: [eiseressen] - hebben bij ongedateerd exploit verweerster in cassatie - verder te noemen: Terra Nigra - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam. Na wijziging van eis bij conclusie van repliek hebben zij gevorderd:
primair
a) betaling van een bedrag van ƒ 7.478,-- bruto per eiseres aan loon over de periode 1 oktober 1995 tot 29 januari 1996;
b) betaling van een bedrag van ƒ 2.639,-- bruto per eiseres aan loon over de periode 15 mei 1996 tot 1 juli 1996;
c) betaling van 24,5% vakantiebonwaarden en vertragingsschade over genoemde loonposten;
d) betaling van ƒ 1.500,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
e) betaling van wettelijke rente vanaf 10 december 1996;
f) verklaring voor recht dat [eiseressen] voor de duur van het seizoen 1994/1995 recht hadden op tewerkstelling in een rechtstreeks dienstverband bij Terra Nigra;
g) toewijzing van de proceskosten, waaronder ƒ 500,-- kosten van het voorlopig getuigenverhoor;
subsidiair
h) betaling van een bedrag van ƒ 12.500,-- te vermeerderen met wettelijke rente per eiseres als schadevergoeding;
i) betaling van buitengerechtelijke incassokosten;
j) toewijzing van de proceskosten, waaronder de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
Terra Nigra heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 17 maart 1998 [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht en de eis voor het overige afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiseressen] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam. Terra Nigra heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 4 april 2001 heeft de Rechtbank in het principaal en incidenteel hoger beroep het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben [eiseressen] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Terra Nigra is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseressen] heeft bij brief van 28 januari 2003 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 - 1.9.
3.2 In het onderhavige geding hebben [eiseressen] primair gevorderd betaling van een bedrag van ƒ 7.478,-- bruto per eiseres aan loon over de periode 1 oktober 1995 tot 29 januari 1996, en van een bedrag van ƒ 2.639,-- bruto per eiseres aan loon over de periode 15 mei 1996 tot 1 juli 1996, een en ander met nevenvorderingen, alsmede een verklaring voor recht dat zij voor de duur van het seizoen 1994/1995 recht hadden op tewerkstelling in een rechtstreeks dienstverband bij Terra Nigra. Zij hebben subsidiair bij wege van schadevergoeding gevorderd betaling van een bedrag van ƒ 12.500,--, met nevenvorderingen.
[eiseressen] hebben aan hun primaire vordering ten grondslag gelegd dat zij wat betreft de periode van 1 oktober 1995 tot 29 januari 1996 op basis van art. 49A van de CAO aanspraak konden maken op tewerkstelling in een rechtstreeks dienstverband en dat Terra Nigra geen beroep kon doen op art. 55 van de CAO, en dat zij vanaf 15 mei 1996 op grond van hun oudere rechten ten opzichte van andere medewerkers in losse dienst aanspraak konden maken op voortzetting van de werkzaamheden in "de schuur". Met betrekking tot hun subsidiaire vordering hebben zij zich op het standpunt gesteld dat Terra Nigra zich niet heeft gedragen als een goed werkgever.
De Kantonrechter heeft [eiseressen] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering voor zover deze betrekking heeft op de verklaring voor recht en hun vorderingen voor het overige afgewezen. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
3.3 Bij vonnis van 24 januari 1996 heeft de Kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening Terra Nigra op straffe van een dwangsom veroordeeld [eiseressen] toe te laten "tot hun werk in de weefselkweek". In haar vonnis in de bodemprocedure van 17 maart 1998 heeft de Kantonrechter met het oog op de loonvordering van [eiseressen] over de periode van 15 mei 1996 tot 1 juli 1996, welke vordering [eiseressen] hadden gebaseerd op hun stelling dat zij zich ook na 15 mei 1996 beschikbaar hadden gehouden voor de gebruikelijke werkzaamheden, overwogen dat slechts indien zou moeten worden aangenomen dat de werkzaamheden in de schuur gelijkgesteld moeten worden met de werkzaamheden in het laboratorium, [eiseressen] op grond van het vonnis van 24 januari 1996 ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld werkzaamheden in de schuur te verrichten. De Kantonrechter heeft derhalve voor de toewijsbaarheid van de loonvordering klaarblijkelijk beslissend geacht of de werkzaamheden in de schuur kunnen worden begrepen onder "werk in de weefselkweek".
De Rechtbank heeft omtrent de appelgrieven 7 en 8 van [eiseressen], die waren gericht tegen de ontkennende beantwoording van voormelde vraag door de Kantonrechter, geoordeeld dat deze geen zelfstandige betekenis meer hebben en dat bespreking daarvan achterwege kan blijven. Aan dit oordeel heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat, nu niet is komen vast te staan dat [eiseressen] per 1 oktober 1995 aanspraak konden maken op wederindiensttreding, ook de loonvordering over de periode 15 mei 1996 tot 1 juli 1996 strandt (rov. 6.7). Onderdeel 1 bestrijdt dit oordeel als onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd. Uit hetgeen hierna naar aanleiding van onderdeel 4 wordt overwogen, volgt dat hetgeen de Rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd in cassatie geen stand kan houden, zodat deze klacht doel treft. Voor het overige behoeft het onderdeel geen behandeling. Na verwijzing zal alsnog kunnen worden onderzocht of de werkzaamheden in de schuur kunnen worden begrepen onder "werk in de weefselkweek".
3.4 Appelgrief 10 van [eiseressen] was gericht tegen de afwijzing door de Kantonrechter van de subsidiaire vordering, die was gegrond op slecht werkgeverschap. In haar rov. 8.2 heeft de Rechtbank geoordeeld dat deze grief faalt, omdat de enkele omstandigheid dat Terra Nigra [eiseressen] niet meer heeft opgeroepen voor een nieuw dienstverband met ingang van 1 oktober 1995 op zichzelf niet tot schadeplichtigheid kan leiden, en [eiseressen] verder geen feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit moet worden afgeleid dat Terra Nigra zich jegens hen niet als een goed werkgever heeft gedragen. Dit laatste berust op een waardering van de stellingen van [eiseressen], die niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. Onderdeel 2 faalt derhalve.
3.5 Onderdeel 3 keert zich tegen de door de Rechtbank aan art. 49A CAO gegeven uitleg. Bij de beoordeling van dit onderdeel moet worden vooropgesteld dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting daarbij kenbaar zijn, maar op de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. De Rechtbank heeft in haar rov. 6.6.2 haar uitleg gegrond op de bewoordingen van art. 49A lid 2, onder 2, in verbinding met de in dit lid onder 1 en 4 opgenomen bepalingen, en geoordeeld dat voor wederindiensttreding is vereist dat het dienstverband van zes maanden deel uitmaakt van dienstverbanden van in totaal (minstens) twaalf maanden in de periode van 24 maanden voorafgaande aan de beëindiging van het laatste dienstverband. Aldus heeft de Rechtbank de CAO-bepalingen, in aanmerking genomen dat het om seizoenarbeid gaat, op juiste wijze uitgelegd. Het onderdeel faalt derhalve, waarbij nog aantekening verdient dat, anders dan het onderdeel wil, niet als regel kan worden aanvaard dat minder duidelijke CAO-teksten dienen te worden uitgelegd in het voordeel van degene wiens positie de CAO beoogt te beschermen.
3.6 In rov. 6.6.3 en 6.6.4 heeft de Rechtbank uit de door [eiseressen] overgelegde gegevens afgeleid dat zij per 1 oktober 1995 niet voldeden aan de voorwaarden voor wederindiensttreding, zelfs niet indien rekening wordt gehouden met de weken waarin 0 dagen is gewerkt, aangezien geen sprake is geweest van een ononderbroken periode van 28 november 1994 tot 28 mei 1995. Aldus overwegende heeft de Rechtbank miskend dat art. 49A lid 2, onder 1, niet eist dat gedurende een periode van zes maanden onafgebroken is gewerkt, maar dat een dienstverband van in totaal zes maanden heeft bestaan. Onderdeel 4 dat hierover klaagt, is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 4 april 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Terra Nigra in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseressen] begroot op € 201,47 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 april 2003.