ECLI:NL:RBLIM:2023:4362

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
C/03/296347 / HA ZA 21-466
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot onroerende zaken in Marokko

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 5 juni 2020 is uitgesproken. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], zijn op 28 augustus 2000 in Marokko gehuwd en hebben na hun huwelijk de Nederlandse nationaliteit verkregen en zich in Nederland gevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap op 17 oktober 2019 is ontbonden, het moment waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld aan de hand van het Nederlands recht, aangezien beide partijen in Nederland wonen en daar hun gewone verblijfplaats hebben.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] moet worden verkocht, waarbij de overwaarde na aftrek van de hypotheken en verkoopkosten gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Daarnaast heeft de rechtbank de inboedelgoederen aan [eiseres] toegewezen, zonder dat zij hiervoor een vergoeding aan [gedaagde] hoeft te betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de bestaande schulden, waaronder een servicelening en een Visacard schuld. Het verzoek van [eiseres] om het aandeel van [gedaagde] in onroerend goed in Marokko te verbeurd te verklaren, is afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat dit onroerend goed deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap.

De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is op 19 juli 2023 uitgesproken door mr. W.J.J. Beurskens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/296347 / HA ZA 21-466
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.C.C. Luijten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3,
  • de conclusie van antwoord met productie 1,
  • de akte overlegging producties 4 tot en met 6 van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 augustus 2022,
  • de akte conform proces-verbaal van [eiseres] met producties 7 tot en met 11,
  • de antwoordakte conform proces-verbaal van [gedaagde] met productie 2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 augustus 2000 zijn partijen in [plaats 1] (Marokko) met elkaar gehuwd.
2.2.
Kort na de huwelijkssluiting hebben [eiseres] en [gedaagde] de Nederlandse nationaliteit verkregen en hebben zij zich in Nederland gevestigd.
2.3.
Sinds 13 juli 2006 zijn [eiseres] en [gedaagde] gezamenlijke eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats 2] . Op deze woning rusten twee hypotheken, afgesloten bij de ABN AMRO Bank, van in totaal € 143.000,00, te weten een aflossingsvrije hypotheek van
€ 86.250,00 en een spaargroeihypotheek van € 56.750,00. Aan de hypotheken is een spaar(levens)verzekering gekoppeld (ABN AMRO met polisnummer [polisnummer] ).
2.4.
Op 17 oktober 2019 is bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 5 juni 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.5.
Tot op heden is het partijen niet gelukt hun huwelijksgemeenschap te verdelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (naar de rechtbank begrijpt) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, als volgt beslist:
dat de verdeling van de inboedelgoederen waaronder een bruinleren fotoalbum met foto’s van haar familie wordt vastgesteld op de voorgestane wijze zoals in het verdelingsvoorstel in de dagvaarding staat beschreven, althans op een zodanige wijze als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] aan [eiseres] wordt toegedeeld, althans zal worden verkocht en dat de overwaarde zal worden verdeeld, ieder de helft, onder verrekening van de hypotheek en de spaarverzekering;
dat, nu het onroerend goed in Marokko (alinea 9 in de dagvaarding) wordt verzwegen, althans buiten de gemeenschap wordt gehouden, het aandeel van [gedaagde] dient te worden verbeurd aan [eiseres] op grond van artikel 1:194 lid 2 BW, subsidiair dat de waarde van het onroerend goed wordt getaxeerd en dat [gedaagde] dan de helft van de waarde dient uit te betalen aan [eiseres] ;
dat [gedaagde] draagplichtig is voor de woonlasten van de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te [plaats 2] , de servicelening en de Visacard, zodat [eiseres] een vergoedingsrecht heeft op [gedaagde] voor de door haar betaalde premies, rente en aflossingen;
dat de servicelening € 10.288,58 en de Visacard voor rekening van partijen dient te worden afgelost, met verrekening van de door [eiseres] betaalde rente en aflossing;
dat [gedaagde] een bruin leren fotoalbum van [eiseres] waarin foto’s van haar en haar familieleden staan aan [eiseres] afgeeft;
dat [eiseres] een vergoeding voor de nakosten dient te ontvangen, te weten € 157,00 zonder betekening en € 232,00 indien betekening plaatsvindt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid Nederlandse rechter

4.1.
Partijen zijn van mening dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Gelet op de hoofdregel ex art. 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te weten dat in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is, is de Nederlandse rechter - en daarmee in dit geval de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht - inderdaad bevoegd te oordelen over het onderliggende geschil.
het op het huwelijksvermogensregime van de (ex)echtgenoten toepasselijke recht
4.2.
Partijen zijn beiden van mening dat Nederlands recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime.
4.3.
Blijkens (de vertaling van het uittreksel van) het huwelijksdocument zijn partijen op 28 augustus 2000 in [plaats 1] (Marokko) met elkaar gehuwd. Dit betekent dat de Nederlandse rechter aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (Trb. 1988, nr. 130; hierna: het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 dan wel HHv) dient te beoordelen welk rechtsstelsel op het huwelijksvermogensrecht van partijen van toepassing is, nu dat ex art. 2 HHv van toepassing is op huwelijken die zijn gesloten op of na 1 september 1992.
4.4.
Het HHv voorziet onder voorwaarden zowel in de mogelijkheid van een rechtskeuze vóór het huwelijk (art. 3) als een rechtskeuze staande huwelijk (art. 6). Een rechtskeuze dient uitdrukkelijk te zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voort te vloeien uit de huwelijkse voorwaarden. Niet is gebleken dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt zoals bedoeld in het HHv.
4.5.
Ingevolge art. 7 lid 2 sub 2 HHv wordt indien de echtgenoten het toepasselijke recht hebben aangewezen noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, in de plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben, toepasselijk wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Vaststaat dat partijen vanaf het moment kort na de huwelijkssluiting in Nederland verblijven en dat zij kort na het moment van huwelijkssluiting de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Gelet hierop is art. 7 lid 2 sub 2 HHv van toepassing en zal de rechtbank het huwelijksvermogensregime van partijen beoordelen naar Nederlands recht.
kader huwelijksgemeenschap
algemeen
4.6.
Partijen hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure en ook daarna geen overeenstemming kunnen bereiken over de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal daarom hierna achtereenvolgens de (wijze van) verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen vaststellen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de rechter die de verdeling vaststelt, enige mate van vrijheid geniet, niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen een algehele (wettelijke) gemeenschap van goederen bestond, hetgeen in beginsel meebrengt dat die gemeenschap, op grond van art. 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), alle tegenwoordige en toekomstige goederen en schulden van de echtgenoten omvat, ongeacht door wie ze zijn verkregen of door wie ze zijn aangegaan. Bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap hebben partijen op grond van het bepaalde in art. 1:100 BW in beginsel een gelijk aandeel in die ontbonden gemeenschap.
peildatum omvang en samenstelling huwelijksgemeenschap
4.7.
Ingevolge art. 1:99 BW wordt de huwelijksgemeenschap in geval van echtscheiding ontbonden op het tijdstip van indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, i.c. zijnde 17 oktober 2019. Deze datum heeft aldus als peildatum te gelden voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap.
peildatum waardering vermogensbestanddelen
4.8.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen, overweegt de rechtbank dat de hoofdregel is dat het tijdstip van de verdeling, aldus de dag dat de echtgenoten de verdelingshandeling verrichten zoals bedoeld in art. 3:182 BW, of indien de rechter de verdeling vaststelt, de dag waarop deze de verdeling vaststelt (lees: de datum van het vonnis), heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere peildatum overeen zijn gekomen of indien de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken. [eiseres] en [gedaagde] gaan beiden (veelal) uit van 17 oktober 2019 als peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen. De rechtbank zal echter in beginsel de datum waarop dit vonnis wordt gewezen als peildatum voor de vaststelling van de waarde van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen (met name wat betreft de woning in [plaats 2] ). Indien en voor zover zij ten aanzien van een of een aantal vermogensbestanddelen van oordeel zou zijn dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat een andere peildatum dient te worden gehanteerd zal zij bij de vaststelling van de verdeling van dat vermogensbestanddeel afzonderlijk daarop ingaan.
voormalige echtelijke woning te [plaats 2]
4.9.
[eiseres] wil de woning tegen een waarde van € 121.000,00 toebedeeld krijgen, onder de verplichting om de hypotheekschuld te voldoen als eigen schuld, waarbij zij heeft verwezen naar haar productie 2. Mocht de waarde van de woning op een hoger bedrag worden getaxeerd, dan kan zij de woning niet overnemen en dient deze te worden verkocht, aldus [eiseres] .
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de woning allereerst moet worden getaxeerd en dat [eiseres] vervolgens moet laten weten of zij de woning tegen die waarde kan overnemen, waarbij [gedaagde] dan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek moet worden ontslagen. Als dat het geval is, heeft [gedaagde] onder de opschortende voorwaarde dat ij inderdaad wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en onder de verplichting om hem de helft van de overwaarde (na aftrek van de hypotheek) te voldoen, hiertegen geen bezwaar. De levensverzekeringspolis kan ook aan [eiseres] worden toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde aan [gedaagde] te vergoeden. Mocht [eiseres] de woning niet kunnen of willen overnemen tegen de getaxeerde waarde, dan dient deze te worden verkocht. De verkoopopbrengst, na aftrek van de hypotheekschuld en na verrekening van de waarde van de levensverzekeringspolis, dient bij helfte te worden verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard ter zake de levensverzekeringspolis van mening te zijn dat de daarin opgebouwde waarde vanaf 17 oktober 2019 aan [eiseres] toebehoort, omdat zij vanaf dat moment alleen de hypotheeklasten heeft betaald.
4.11.
Uit de door [eiseres] als productie 7 overgelegde stukken blijkt dat de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] op zowel 17 oktober 2019 als op 2 januari 2023 € 143.000,00 bedroeg. De spaarhypotheek bedroeg op 17 oktober 2019 € 16.966,51 en op 2 januari 2023 € 23.260,59. [gedaagde] heeft de voornoemde bedragen niet weersproken. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat van het saldo van de spaar(levens)verzekering € 16.966,51 bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld en dat het meerdere aan [eiseres] toekomt. De rechtbank zal hierna van dit alles uitgaan.
4.12.
Uit het door [eiseres] als productie 11 overgelegde taxatierapport van [naam taxateur] , werkzaam bij R&T Vastgoed, blijkt dat de marktwaarde van de woning op 21 december 2022 is getaxeerd op € 155.000,00.
4.13.
Nu [eiseres] heeft aangegeven de woning te kunnen overnemen tegen een waarde van € 121,000,00, terwijl deze thans is getaxeerd op een waarde van € 155.000,00, en nu [eiseres] bij akte hierop niet (meer) inhoudelijk is ingegaan, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] financieel niet in staat is de woning tegen de getaxeerde waarde over te nemen, zodat deze aan een derde zal moeten worden verkocht. In zoverre ligt het door [eiseres] onder 2-subsidiair gevorderde voor toewijzing gereed. De rechtbank zal in overeenstemming met het gevorderde bepalen dat de na verkoop en levering van de woning resterende overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, zulks na aftrek van de op de woning rustende hypotheken en de (notaris- en andere met de verkoop samenhangende) kosten, waarbij heeft te gelden dat van het saldo van de spaar(levens)verzekering € 16.966,51 bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld en dat het meerdere geheel toekomt aan [eiseres] .
woonlasten
4.14.
[eiseres] heeft bij petitum sub 4 gevorderd te beslissen dat [gedaagde] draagplichtig is voor de woonlasten van de woning te [plaats 2] . Zij heeft echter verzuimd dienaangaande iets te stellen in het lichaam van de dagvaarding, zodat het verweer van [gedaagde] daaromtrent slaagt. Dit deel van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
onroerend goed in Marokko
4.15.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] onroerend goed in Marokko, te weten:
- grond (adres: [adres 2] , 200 m2),
- een woonhuis in [woonhuis] (drie verdiepingen en een perceeloppervlakte van 100 m2,
gebouwd in 2007) en
- een winkelruimte (in [winkelruimte] , 5 m2).
Omdat [gedaagde] de eigendom heeft verzwegen, dient zijn aandeel op grond van art. 1:194 lid 2 BW te worden verbeurd aan haar, aldus [eiseres] . Als productie 10 heeft [eiseres] een proces-verbaal van een schouw overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat de woning eigendom is van [gedaagde] .
4.16.
Onder verwijzing naar zijn productie 1 betwist [gedaagde] onroerend goed in Marokko in eigendom te hebben, zodat er niets te verdelen is op dit punt. Voorts heeft [gedaagde] als productie 2 ingebracht een (vertaald) document van de
National Authority for Land Registry, Cadastre and Carthographyvan 12 oktober 2022, waarin wordt verklaard “
(...) After checking the land databases of registred lands; I would like to inform you thatyou are not owner of any registered landin the district of the land registry of [naam] , with all reservations due to errors, omissions or similarity of names. (…)”.
4.17.
Uit het door [eiseres] overgelegde proces-verbaal van schouw is niet af te leiden dat - zoals [eiseres] stelt - de woning eigendom is van [gedaagde] . De gerechtsdeurwaarder heeft slechts de verklaring van enkele buren (zonder hen bij naam en adres te specificeren, zodat dienaangaande niets is te controleren) horen verklaren dat de woning aan [gedaagde] toebehoort en dat hij er in de zomervakanties met vrouw en kinderen is geweest. Dit zegt echter niets over de eigendom van de woning. Daarbij komt dat ook de woning in het stuk niet nader met een nummer is geduid, zodat onduidelijk is of het daadwerkelijk de door [eiseres] bedoelde woning betreft. Het proces-verbaal heeft inhoudelijk dan ook geen enkele bewijswaarde met betrekking tot de door [eiseres] gestelde eigendom van de woning van [gedaagde] .
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiseres] overgelegde documenten, bezien in het licht van het verweer van [gedaagde] , met name de door hem overgelegde documenten van het Marokkaanse
Land Registry, Cadastre and Carthographyen de
Regional Tax Direction of Agadir Subdivision of [naam], niet is gebleken dat [gedaagde] eigenaar is van een stuk grond, een woonhuis en een winkelruimte in Marokko. Productie 4 lijkt niet te gaan over eigendom van een winkelruimte, maar over het verlenen van gemeentelijke vergunningen, hetgeen echter niets zegt over de eigendom van de betreffende winkelruimte. Productie 5 betreft een verkoopakte vastgoed van 8 november 2007, maar deze akte bezien in het licht van de door [gedaagde] van latere datum ingediende documenten is onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat [gedaagde] thans nog steeds eigenaar van dat perceel is. Productie 6 betreft een elektriciteitsnota, die echter geen (begin van) bewijs oplevert met betrekking tot de eigendomsvraag van de betreffende woning. Dit deel van het door [eiseres] gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
schulden
4.19.
[eiseres] heeft - kort gezegd - gesteld dat er gemeenschapsschulden bestaan te weten:
  • een servicelening van € 10.288,58 (op beider naam), waarbij van belang is dat vanaf juni 2019 alleen [eiseres] de maandlast van € 150,00 heeft betaald (zij verwijst hierbij naar productie 2, zijnde een ABN AMRO financieel jaaroverzicht 2020),
  • een schuld in verband met een Visacard van € 2.798,80 ( [eiseres] verwijst hierbij naar productie 3, zijnde rekeningoverzichten van resp. 20 januari 2018, 21 januari 2019, 20 januari 2020 en 20 januari 2021 van Qander).
Volgens [eiseres] moeten partijen deze schulden (gezamenlijk) aflossen, met verrekening van door de [eiseres] betaalde rente en aflossingen.
4.20.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] niet heeft aangetoond wat de hoogte van de schulden was op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (17 oktober 2019), zodat haar vorderingen sub 4 en 5 moeten worden afgewezen. Uit de wet volgt al dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden ten tijde van de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, zodat [eiseres] geen belang heeft bij haar vorderingen sub 4 en 5. Ook is gesteld noch gebleken dat [eiseres] meer dan haar aandeel heeft afgelost op de gemeenschapsschulden, uit hoofde waarvan zij een vordering op [gedaagde] verkrijgt, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.21.
Uit het door [eiseres] als productie 8 ingebrachte financieel jaaroverzicht blijkt dat
de schuld uit hoofde van het flexibele krediet van partijen bij ABN AMRO op 31 december 2017 € 9.903,16 bedroeg en op 31 december 2018 € 0,00 bedroeg. De schuld uit hoofde van de servicelening bedroeg op 31 december 2017 € 0,00 en op 31 december 2018 € 11.228,31. Uit het door [eiseres] als productie 8 ingebrachte productie 9 blijkt dat de schuld bij Qander op 7 oktober 2019 € 2.901,12 bedroeg.
4.22.
Volgens [gedaagde] blijkt uit productie 8 dat er op 17 oktober 2019 geen schuld uit hoofde van het flexibel krediet meer bestond, maar enkel uit hoofde van de servicelening. [eiseres] heeft echter geen stuk ingebracht waaruit de schuld daarvan op 17 oktober 2019 blijkt. Volgens productie 8 bedroeg de schuld op 31 december 2018 € 11.228,31 en (productie 2 bij dagvaarding) eind 2019 € 10.288,58. Nu laatstgenoemd bedrag het dichtst bij de peildatum ligt en [eiseres] bij dagvaarding hiervan is uitgegaan, is [gedaagde] (eveneens) van mening dat daarvan moet worden uitgegaan.
4.23.
De rechtbank is (met [gedaagde] ) van oordeel dat niet is gebleken van een schuld uit het flexibel krediet op 17 oktober 2019, zodat de rechtbank hieraan verder voorbijgaat.
4.24.
De rechtbank gaat, gelet op de producties 8 en 2 bij dagvaarding en hetgeen [gedaagde] dienaangaande heeft aangevoerd, uit van een schuld uit hoofde van de servicelening van
€ 10.288,58, waarvoor beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. Nu [eiseres] geen stukken heeft overgelegd waaruit is af te leiden dat zij meer dan haar aandeel in die schuld heeft betaald, zal de rechtbank volstaan te bepalen dat partijen ieder voor de helft van deze schuld draagplichtig zijn.
4.25.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat de schuld bij Qander (Visacard) op 7 oktober 2019 € 2.901,12 bedroeg. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan en zal, in overeenstemming met het hiervoor overwogene, bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
inboedel
4.26.
[eiseres] wenst de inboedel zoals in de dagvaarding sub 15 staat toebedeeld te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard geen diploma’s van [gedaagde] te hebben.
4.27.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat hij de inboedel als verdeeld beschouwd. Hij heeft in principe alles achtergelaten. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij niet beschikt over het bruin leren fotoalbum waarop [eiseres] doelt. Hij zou het verder op prijs stellen als hij nog wat persoonlijke documenten (als diploma’s etc.) van [eiseres] zou mogen ontvangen.
4.28.
Nu beide partijen ter mondelinge behandeling hebben verklaard te hebben gezocht naar zowel het bedoelde bruinleren fotoalbum als de diploma’s, maar deze niet te hebben gevonden, gaat de rechtbank ervan uit, nu iets anders is gesteld noch gebleken, dat deze goederen niet (meer) in het bezit van ‘de andere echtgenoot’ zijn en dus niet meer kunnen worden verdeeld. In zoverre zal dit deel van het gevorderde worden afgewezen.
4.29.
Nu [gedaagde] de verdeling van de inboedel, zoals bij dagvaarding onder 15 opgesomd, niet heeft weersproken, zal de rechtbank die goederen, met uitzondering van het voornoemde bruin leren fotoalbum, toedelen aan [eiseres] , onder bepaling dat zij daarvoor geen (overbedelings)vergoeding aan [gedaagde] hoeft te betalen.
proceskosten
4.30.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
nakosten
4.31.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de (wijze van de) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde] als volgt vast:
5.1.1.
deelt toe aan [eiseres] de volgende inboedelgoederen: dressoir, hoekbank, salontafel, eettafel met vier stoelen, televisie (woonkamer), accessoires (woonkamer), servies, pannen, waterkoker, kledingkast, ladekast, televisie (slaapkamer), bed met twee nachtkastjes, lamp, droger, wasmachine en handdoeken, onder bepaling dat [eiseres] hiervoor niets aan [gedaagde] hoeft te betalen,
5.1.2.
bepaalt dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres 1] te
[plaats 2] dient te worden verkocht, onder bepaling dat een eventueel resterende overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, zulks na aftrek van de op de woning rustende hypotheken en (notaris- en andere met de verkoop samenhangende) kosten, waarbij heeft te gelden dat van het saldo van de spaar(levens)verzekering € 16.966,51 bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld en het meerdere van die spaar(levens)verzekering geheel toekomt aan [eiseres] ,
5.2.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij
Servicelening van € 10.288,58 en voor de schuld bij Qander (Visacard) van € 2.901,12,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JC