ECLI:NL:RBLIM:2023:434

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
ROE 20 / 2087
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een persoonlijke betalingsregeling voor teruggevorderde toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die een betalingsregeling heeft aangevraagd, en de Belastingdienst Toeslagen, die als verweerder optreedt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van de Belastingdienst waarin een betalingsregeling voor teruggevorderde zorgtoeslag en huurtoeslag was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heroverweging van de betalingsregeling door de Belastingdienst terecht was beperkt tot de schulden van eiser die betrokken waren in de oorspronkelijke regeling. Eiser had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de regeling alleen betrekking had op de schulden van eiser en niet op die van zijn partner.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de betalingscapaciteit van eiser correct was berekend door de Belastingdienst, en dat de nieuwe betalingsregeling geen onevenredig nadelige gevolgen voor eiser met zich meebracht. Eiser had aangevoerd dat hij niet voldoende hulp had gekregen van de Belastingdienst bij het stopzetten van de toeslagen, wat had geleid tot oplopende schulden. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiser zelf was om zijn financiële situatie te beheren en dat hij onvoldoende had onderbouwd dat hij in ernstige financiële problemen zou komen door de betalingsregeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de Belastingdienst in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

éRECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2087

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Rutten),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: J.E. Bakker en L. Slomp).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder voor eiser een betalingsregeling vastgesteld voor betaling van teruggevorderde zorgtoeslag en huurtoeslag over de jaren 2016, 2017 en 2018. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en tevens een nieuwe betalingsregeling vastgesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder per brief van 15 augustus 2022 verzocht een aantal vragen te beantwoorden.
Bij brief met bijlagen van 13 september 2022 heeft verweerder de vragen beantwoord. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 25 oktober 2022.
Omdat partijen niet binnen de door rechtbank gestelde termijn hebben gereageerd op het voornemen om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, laat de rechtbank op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht hervatting van het onderzoek ter zitting achterwege, sluit zij het onderzoek en doet zij heden uitspraak op het beroep.

Overwegingen

1. Op 7 mei 2019 heeft eiser door middel van een formulier Verzoek Persoonlijke betalingsregeling aan verweerder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor de openstaande toeslagschulden. Eiser heeft daarin verzocht om een betalingsregeling inhoudende dat hij € 50,- per maand op de toeslagschulden afbetaalt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser de openstaande bedragen wegens de teruggevorderde huurtoeslag 2016, huurtoeslag 2017, huurtoeslag 2018 en zorgtoeslag 2017 moet terugbetalen in 24 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 242,-. De laatste termijn moest uiterlijk op 30 april 2021 betaald zijn.
3. In bezwaar heeft verweerder geconstateerd dat het primaire besluit onjuist was, aangezien daarin geen rekening werd gehouden met een aan de toeslagpartner van eiser opgelegde terugbetalingsregeling van € 32,- in verband met teveel ontvangen kindgebonden budget over het jaar 2017. Daarmee rekening houdend had in het primaire besluit een maandelijkse aflossingstermijn van € 191,- in plaats van € 242,- moeten worden vastgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder op grond van de in bezwaar ontvangen nadere gegevens de betalingscapactiteit van eiser opnieuw berekend en een nieuwe betalingsregeling vastgesteld. Verweerder stelt zich in dat besluit op het standpunt dat eiser, rekening houdend met de door verweerder in aanmerking genomen uitvoeringstolerantie van 20%, een (opeisbare) betalingscapaciteit heeft van € 278,- en dus voldoende betalingscapaciteit heeft om de vier in het primaire besluit vermelde toeslagschulden (in totaal € 5.798,-) met een bedrag van € 191,- per maand af te lossen. De in het bestreden besluit vastgestelde betalingsregeling houdt het volgende in:
“1. U betaalt gedurende 24 maanden € 191,00 per maand. De uiterste betaaldatum van de eerste termijn is 31 augustus 2020. Elke volgende termijn vervalt telkens een maand later. De laatste termijn moet op 31 juli 2022 zijn betaald.

2. Als u aan deze betalingsvoorwaarde heeft voldaan krijgt u na afloop van deze betalingsregeling de mededeling dat geen verdere invorderingsmaatregelen meer zullen worden genomen voor de dan nog resterende toeslagschuld waarvoor deze regeling is getroffen. Aan deze mededeling zal de voorwaarde worden verbonden dat gedurende 3 jaar te rekenen vanaf de datum van die mededeling eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting - voorzover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald - zullen worden verrekend met de buiten invordering te laten schuld.

3. Aanpassingen die een vermindering van de bovengenoemde terugvordering(en) tot gevolg

hebben, worden altijd afgeboekt op deze terugvordering(en).

4. Als niet aan de betalingsvoorwaarden wordt voldaan, wordt het uitstel ingetrokken en volgt er ook geen mededeling als bedoeld onder punt 2”.

4. Verweerder heeft – op verzoek van de rechtbank – een toelichting gegeven op de schulden van eiser en zijn partner, en de aflossingen daarop. De rechtbank gaat uit van die informatie.
de toeslagschulden en de betalingsregeling
5. Eiser voert – kort samengevat – aan dat de getroffen betalingsregeling ook voor de toeslagschulden in verband met de zorgtoeslag 2019, zorgtoeslag 2018, het kindgebonden budget 2018 en het kindgebonden budget 2019 had moeten gelden. Bovendien hebben wel aflossingen plaatsgevonden, en daarmee moet in de berekening rekening worden gehouden.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser om een “persoonlijke” betalingsregeling heeft verzocht. De betalingsregeling die verweerder bij het primaire besluit heeft vastgesteld ziet daarom alleen op schulden van eiser en niet tevens op schulden van de partner van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit overigens wel rekening gehouden met de toen bestaande schuld van de partner van eiser, door de maandelijkse betaling van € 32,- die zij daarop verrichtte te betrekken bij de berekening voor eiser (zie r.o. 3). De betalingsregeling die verweerder in het primaire besluit heeft vastgesteld, ziet op de schulden van eiser in verband met teruggevorderde huurtoeslag 2016, huurtoeslag 2017, huurtoeslag 2018 en zorgtoeslag 2017. Ten tijde van het primaire besluit waren er geen andere toeslagschulden van eiser en stonden deze schulden onherroepelijk vast. De toeslagschulden in verband met het kindgebonden budget 2018 en het kindgebonden budget 2019 waren schulden van de partner van eiser. Bovendien zijn die toeslagschulden en eisers toeslagschulden in verband met de zorgtoeslag 2019 en zorgtoeslag 2018 pas na het primaire besluit ontstaan. Verweerder heeft zich in bezwaar dus terecht beperkt tot een heroverweging van het primaire besluit en bij het bestreden besluit terecht alleen voor eisers schulden wegens de huurtoeslag 2016, huurtoeslag 2017, huurtoeslag 2018 en zorgtoeslag 2017, op basis van de laatstbekende financiële gegevens van eiser en zijn partner, de betalingsregeling (gewijzigd) vastgesteld.
5.2.
De rechtbank merkt daarbij op dat de door eiser genoemde schulden in verband met zorgtoeslag 2019, het kindgebonden budget 2018 en het kindgebonden budget 2019 ten tijde van het bestreden besluit al waren afgelost. Wel stonden toen nog schulden van eiser in verband met zorgtoeslag 2018 en inkomstenbelasting 2019 open, maar in het bestreden besluit zijn deze schulden als uitgavepost in aanmerking genomen (voor elke schuld € 20,- per maand), met het gevolg dat de betalingscapaciteit van eiser met € 40,- per maand (gedurende 24 maanden) lager werd. Dit is niet in het nadeel van eiser aangezien, blijkens de door verweerder na de zitting gegeven uiteenzetting, deze schulden ten tijde van het bestreden besluit in totaal nog slechts voor een bedrag € 238,- en dus voor een veel lager bedrag dan 24 x € 40,- openstonden en omstreeks 24 december 2020 zijn afgelost. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit rekening gehouden met bestaande afbetalingsverplichtingen van € 60,- terwijl dat feitelijk € 40,- betrof: ook dat is in het voordeel van eiser. Dat eiser (en zijn partner) tot en met december 2020 wel aflossingen hebben gedaan, betekent daarom niet dat de wijze waarop verweerder daarmee in het bestreden besluit rekening heeft gehouden als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
6. Eiser heeft niet betwist dat de door verweerder, volgens de wettelijke voorschriften, berekende opeisbare betalingscapaciteit van eiser van € 278,- per maand niet te hoog is.
strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en/of evenredigheidsbeginsel
7. Eiser en zijn partner hebben – toen bleek dat door hun hogere inkomen toeslagen moesten worden terugbetaald – diverse malen gepoogd de doorbetalingen van toeslag te stoppen. Zij waren de Nederlandse taal niet machtig en begrepen niet hoe zij dit moesten doen. Zij hebben dit aan verweerder verteld en gevraagd hen te helpen. Verweerder verwees hen echter naar de mogelijkheid om via de internetsite van verweerder de gegevens aan te passen. Eisers achten dit onbegrijpelijk en vinden dat een medewerker van verweerder de gegevens met gebruikmaking van eisers DigiD-code had kunnen aanpassen. De herhaaldelijke afwijzing van eisers verzoeken om hulp heeft eraan bijgedragen dat de toeslagschulden hoog opliepen. Eiser vindt ook de kans reëel dat hij door de betalingsregeling dusdanige betalingsproblemen krijgt dat zal worden overgegaan tot loonbeslag bij zijn werkgever, VDL Nedcar, en dat hij daardoor, gelet ook op de huidige personeelssituatie bij VDL Nedcar, grote kans maakt om zijn baan kwijt te raken. Verder wijst eiser erop dat het bestreden besluit is genomen met overschrijding van de beslistermijn van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht. Als eerder op het bezwaar was beslist dan hadden de problemen van eiser eerder kunnen worden opgelost. Eiser vindt dat door het gebrek aan hulp bij het stoppen van de toeslagbetalingen, de dreiging van loonbeslag en het te laat beslissen op het bezwaar de betalingsregeling in het bestreden besluit onzorgvuldig is vastgesteld en onevenredig nadelig uitpakt voor eiser.
7.1.
Op 7 juli 2020 is artikel 13b van de Awir in werking getreden. Dit artikel luidt als volgt:
"1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen
doelen".
Op grond van dit artikel diende verweerder na te gaan of, mede gelet op hetgeen eiser had aangevoerd, de in het bestreden besluit getroffen betalingsregeling voor eiser nadelige gevolgen heeft die in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen onevenredig zijn.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het totaal van de schulden waarvoor de betalingsregeling is getroffen € 5.784,- bedraagt. Volgens de betalingsregeling zal daarvan na 24 maanden € 4.584,- zijn afgelost en zal het restant in beginsel buiten invordering blijven. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het feit dat verweerder hem niet heeft geholpen met het stopzetten van de betalingen van de toeslagen de betalingsregeling onevenredig nadelig voor hem maakt. In de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van eiser zelf om de toeslagen aan te passen als zijn situatie verandert en actief op relevante veranderingen (in dit geval het ontvangen van een inkomen wegens werkzaamheden) te reageren. Eiser heeft er vervolgens weliswaar goed aan gedaan om hulp te vragen daarvoor toen hem uiteindelijk bekend werd dat hij wegens zijn inkomen teveel toeslag ontving, maar hij had in ieder geval vanaf dat moment een bedrag kunnen reserveren voor terugbetaling van de toeslag en zo de nadelige gevolgen kunnen beperken. Dit heeft hij kennelijk niet of onvoldoende gedaan. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit zou kunnen volgen dat dit niet van hem verlangd kon worden. Dat er een reëel gevaar bestaat dat hij zijn baan kwijtraakt, heeft hij daarnaast onvoldoende onderbouwd. Verder valt niet in te zien hoe het niet tijdig beslissen op het bezwaar hem in financiële moeilijkheden kan hebben gebracht. Met name niet nu hij tijdens het bezwaar op de in de betalingsregeling getroffen schulden niets heeft afgelost en wel op andere toeslagschulden, waarvoor geen betalingsregeling was aangevraagd, is blijven aflossen. Eiser heeft ook geen volledig inzicht in de daadwerkelijke inkomsten, uitgaven en het vermogen van hemzelf, zijn partner en kinderen gegeven om te kunnen bepalen of zijn financiële situatie dusdanig is dat de betalingsregeling voor hem en zijn gezin onoverkomelijke, dit wil zeggen: niet in redelijkheid te voorkomen of te beperken, en onaanvaardbare nadelige gevolgen heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel of evenredigheidsbeginsel.
8. Het bestreden besluit kan daarom in stand blijven en het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
griffier rechter
De griffier/rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 januari 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.