3.2Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen
Uit gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat [bedrijfsnaam 1] (hierna: [verkorte naam bedrijfsnaam 1] ) op 13 augustus 2010 is opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] was de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] was binnen deze B.V. alleen/zelfstandig bevoegd.[verkorte naam bedrijfsnaam 1] is op 26 juni 2012 door de rechtbank te Maastricht in staat van faillissement verklaard.
Op 17 mei 2013 heeft mr. [naam curator 2] , curator in het faillissement van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] aangifte gedaan van faillissementsfraude tegen [naam 1] en tegen de verdachte.
De in het faillissement ingediende voorlopige erkende vorderingen bedroegen per 29 maart 2013 in totaal € 179.228,78 en de voorlopig niet erkende vorderingen bedroegen per 29 maart 2013 in totaal € 189.350,71. Volgens de curator is de verdachte de feitelijk bestuurder van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en heeft [naam 1] zich door de verdachte laten gebruiken. Uit eigen onderzoek in de administratie van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] volgde volgens de curator dat er – zonder onderliggende stukken – een totaalbedrag van ruim € 1.100.000,- was overgeboekt naar [bedrijfsnaam 3] , een B.V. waarvan de verdachte de enig aandeelhouder en bestuurder was.
De curator heeft verklaard dat [naam 1] in 2004 in Geleen begon met een assurantiekantoor in de vorm van een eenmanszaak. In de loop van de jaren 2008 – 2010 raakte [naam 1] in de financiële problemen vanwege dubbele woonlasten. In het tweede kwartaal van 2010 kwam [naam 1] in contact met de verdachte. De verdachte was de persoon achter de in de assurantiewereld actieve [bedrijfsnaam 2] te Valkenswaard.
De verdachte zocht uitbreiding in het zuiden van het land. [naam 1] ging hierop een samenwerking met de verdachte aan. Deze samenwerking bestond eruit dat door beide partijen assurantieactiviteiten werden ondergebracht in een op te richten B.V., zijnde [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , met [naam 1] als enig directeur en aandeelhouder. Direct na de oprichting stond [naam 1] het beheer over de ING-bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] af. Dit beheer kreeg hij in april 2012 terug, waarna hem bleek dat in de tussenliggende periode op onverklaarbare wijze grote bedragen (meer dan € 1.000.000,-) van de gelden van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] waren overgeboekt naar een beheer-BV van de verdachte.
Uit de bankafschriften van de ING-bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] bleek dat er in de periode van mei 2011 – april 2012 (grote) bedragen binnenkwamen afkomstig van verzekeringsmaatschappijen. In totaal kwam in de periode mei 2011 – april 2012 zo’n
€ 1.400.000,- binnen op de bankrekening. Uit de bankafschriften van de ING-bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] bleek dat er in de periode van mei 2011 – april 2012 (grote) bedragen werden overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijfsnaam 2.2] , [bedrijfsnaam 2] . en [bedrijfsnaam 3] In totaal werd in genoemde periode zo’n € 1.200.000,- naar voornoemde B.V.’s overgemaakt. Hiervan ging zo’n € 1.120.000,- naar [bedrijfsnaam 3] , te weten € 520.000,- naar de Nederlandse bankrekening 040.09.01.927 en € 600.000,- naar een bankrekening in het buitenland.
In de administratie van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] heeft de curator geen bescheiden, overeenkomsten en/of facturen, aangetroffen die ten grondslag lagen aan de bedragen die per bank werden overgemaakt aan [bedrijfsnaam 3] De curator heeft een ongedateerde samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 4] en [verkorte naam bedrijfsnaam 1] ontvangen. Het is de curator niet bekend of deze samenwerkingsovereenkomst ook door de verdachte is ondertekend. Op basis van zijn bevindingen stelt de curator zich op het standpunt dat de betalingen van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 3] in de periode mei 2011 – april 2012 zonder rechtsgeldige titel hebben plaatsgevonden en dat deze zijn te kwalificeren als onverschuldigde betalingen. De curator heeft de indruk dat [verkorte naam bedrijfsnaam 1] werd gebruikt voor het opzetten en uitvoeren van een (frauduleuze) geldstroom richting [bedrijfsnaam 3] Door de betalingen zonder rechtsgrond werd een bedrag van ongeveer € 1.120.000,- onttrokken aan de boedel van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] De schuldeisers in het faillissement van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] zijn hierdoor bewust in hun verhaalsrechten verkort dan wel zouden hierdoor bewust in hun verhaalsrechten kunnen zijn verkort.
[naam 1] heeft op 10 juli 2012 aangifte gedaan namens [verkorte naam bedrijfsnaam 1]
Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat er voor de oprichting van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] een nieuwe bankrekening werd geopend bij de ING Bank, waarbij door [naam 3] (een accountant van de vennootschappen van de verdachte en hierna [naam 3] genoemd) contant
€ 18.000,- werd gestort, zijnde het benodigde startkapitaal. Op datzelfde moment werden door [naam 3] de betaalpas, de pincode van de betaalpas, de inlogcode voor het internetbankieren en de TAN-codes opgeëist. Volgens [naam 1] heeft hij zelf nooit op de een of andere wijze over deze rekening, genummerd 54.30.869, kunnen beschikken. Vanaf april 2012 kon hij wel over deze rekening beschikken. Doordat [naam 1] bij de bank alle bescheiden heeft opgevraagd zag hij dat er meer dan een miljoen euro naar de [bedrijfsnaam 3] van de verdachte, zijnde [bedrijfsnaam 3] , was gestort, terwijl hijzelf met
de betalingsproblemen bleef zitten, waaronder een belastingschuld van bijna € 70.000,-.
Al deze gelden kwamen [verkorte naam bedrijfsnaam 1] toe en zijn onrechtmatig doorgestort naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] De verdachte moet volgens [naam 1] op de hoogte zijn geweest van de betalingsachterstand bij de Belastingdienst, want dit heeft [naam 1] zowel mondeling als schriftelijk medegedeeld aan [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die verantwoordelijk was voor de administratie van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en in dienst was van de B.V.’s van de verdachte, en mondeling aan [naam 5] (hierna: [naam 5] ), werkzaam voor de verdachte binnen de [bedrijfsnaam 4] ’s .
De FIOD heeft bankafschriften van alle betrokken B.V.’s geanalyseerd. Uit de analyse van de bankschriften van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] volgt dat in de periode 5 augustus 2010 tot 23 april 2012
€ 1.527.166,- is bijgeschreven en € 1.526.940,- is afgeschreven van ING bankrekening 54.30.869 ten name van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Blijkens de analyse is € 60.000,- overgemaakt naar [bedrijfsnaam 4] en bedragen tot een totaal van € 1.123.500,- naar [bedrijfsnaam 3] Van dit totaalbedrag is € 525.500,- overgemaakt van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar rekeningnummer 40.09.01.927 ten name van [bedrijfsnaam 3] Het overige bedrag van
€ 598.000,- is, middels buitenlands betalingsverkeer, overgemaakt van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar een (nog) onbekende rekening van [bedrijfsnaam 3]
Uit de analyse van de bankafschriften van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] door de FIOD volgt dat de bijschrijvingen op de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] voor een groot deel bestonden uit ontvangen provisies. De afschrijvingen bestonden voor een groot gedeelte uit overboekingen naar [bedrijfsnaam 3] De ontvangen provisiebetalingen werden grotendeels binnen enkele dagen door [naam 3] of [naam 4] overgeboekt naar [bedrijfsnaam 3] of [bedrijfsnaam 2] . Deze overboekingen zijn volgens de FIOD gedaan zonder rechtsgrond. Volgens de FIOD heeft de verdachte vermoedelijk de opdracht gegeven om het saldo van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] zo laag mogelijk te houden. Een analyse van de overboekingen van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] bevestigt dit beeld.
Uit onderzoek van de FIOD volgt voorts, zakelijk weergegeven, dat van het ontvangen bedrag van € 1.123.500,- van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] in totaal € 334.547,- werd geboekt in de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé.
In het procesdossier bevindt zich een ongetekende samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] . en [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , gedagtekend op 3 januari 2011, nog te ondertekenen door [naam 1] namens [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en de verdachte namens [bedrijfsnaam 2.2] , op diens beurt namens [bedrijfsnaam 2] .
In het procesdossier bevindt een e-mail gedateerd 29 september 2011 afkomstig [naam 3] namens [bedrijfsnaam 2] geadresseerd aan de heren [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] met de navolgende inhoud: “
Heren, Conform afspraak en ter beoordeling bijgaande overeenkomst. Met vriendelijke groet, [bedrijfsnaam 2] , [naam 3] ”.
De FIOD heeft hierover gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat deze samenwerkingsovereenkomst door de verdachte aan de Belastingdienst is verstrekt. Deze overeenkomst is opgesteld, maar nooit ondertekend. Op de overeenkomst staat de datum van 3 januari 2011. Op de server van [bedrijfsnaam 2] is een interne e-mail van 29 september 2011 – ruim een jaar na de oprichting van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en ruim 9 maanden na de datum op de samenwerkingsovereenkomst – aangetroffen waarbij een samenwerkingsovereenkomst is gevoegd die dezelfde strekking heeft als de samenwerkingsovereenkomst die de verdachte aan de Belastingdienst stuurde. Ten tijde van deze e-mail is al een bedrag van € 811.550,- overgeboekt van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar [bedrijfsnaam 3]
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de exploitatie van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Hieruit volgt, zakelijk weergegeven, dat uit het onderzoek van de FIOD een aantal vermoedens naar voren komt:
- [naam 1] mocht van de verdachte niet spreken met verzekeringsmaatschappijen over de samenwerking tussen [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en (de B.V.’s van) de verdachte;
- [verkorte naam bedrijfsnaam 1] werd vermoedelijk als stroman van de verdachte/ [bedrijfsnaam 2] gebruikt. [naam 1] had naar eigen zeggen niets te vertellen over [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , had nooit bevoegdheden en moest zich alleen maar verantwoorden richting (de B.V.’s en medewerkers van) de verdachte. [verkorte naam bedrijfsnaam 1] voerde hoofdzakelijk administratieve taken uit;
- De buitendienstmedewerkers die [verkorte naam bedrijfsnaam 1] op de loonlijst heeft gehad werden niet door [naam 1] zelf geselecteerd en aangenomen, maar werden zonder overleg met [naam 1] (al dan niet met terugwerkende kracht) vanuit [bedrijfsnaam 4] ’s op de loonlijst van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] geplaatst;
- Toen de AFM een onderzoek naar [verkorte naam bedrijfsnaam 1] instelde bepaalde de verdachte op een gegeven moment dat er geen antwoord meer zou worden gegeven op de vragen van de
De Belastingdienst heeft onderzoek verricht naar de bestuurdersaansprakelijkheid inzake [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Uit de beoordeling van de ING bankafschriften van rekeningnummer 54.30.869 op naam van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] blijkt dat de ontvangen provisies van verzekeringsmaatschappijen na ontvangst nagenoeg direct werden overgeboekt naar een onderneming genaamd [bedrijfsnaam 3] In de bij de curator aanwezige administratie van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] zijn geen facturen of andersoortige bescheiden aangetroffen op grond waarvan de provisies betaald zijn.
Uit dit onderzoek volgt voorts dat uit de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de formele bestuurder [naam 1] en [naam 3] , [naam 4] , [naam 9] (hierna: [naam 9] ) en [naam 5] de Belastingdienst de stellige indruk heeft gekregen dat de verdachte feitelijk leiding en sturing heeft gegeven aan de handelingen die hebben plaatsgevonden bij [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Feitelijk is [verkorte naam bedrijfsnaam 1] gebruikt als een stroman B.V. van de verdachte. De verdachte heeft de herhaalde verkoop van verzekeringen aan het klantenbestand van de [bedrijfsnaam 4] ’s voortgezet via [verkorte naam bedrijfsnaam 1] In de gesprekken die zijn gevoerd is ook aangegeven dat daarbij vergeten is de reeds lopende verzekering te beëindigen. Het personeel dat in loondienst was van de B.V.’s van de verdachte begeleidde en stuurde [naam 1] in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Daarnaast was het betalingsverkeer en de administratie in handen van personeel van de verdachte. [naam 3] , de advocaat en overige adviseurs zijn betaald door aan de verdachte gelieerde bedrijven.
De Belastingdienst heeft voorts geconcludeerd dat uit de ter beschikking staande gegevens en uit het onderzoek naar voren gekomen feiten en omstandigheden blijkt dat [naam 1] als formeel bestuurder is aan te merken. Uit de ter beschikking staande gegevens en uit het onderzoek naar voren gekomen feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte als feitelijk bestuurder is aan te merken. Er hebben vanaf de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] onverschuldigde betalingen plaatsgevonden aan [bedrijfsnaam 3] Indien deze betalingen niet hadden plaatsgevonden hadden de verschuldigde loonheffingen betaald kunnen worden.
[naam 4] is door de FIOD als getuige verhoord en verklaart, zakelijk weergegeven, dat hij weet dat de inkomsten die via [naam bedrijf 1] , een verzekeringsmaatschappij, en [naam 1] werden gegenereerd uiteindelijk werden weg geboekt. Uiteindelijk stond er eigenlijk nooit geld op de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] [naam 4] weet dat, omdat hij de overboekingen van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar [bedrijfsnaam 3] heeft gedaan. [naam 4] deed dit in opdracht van [naam 3] , die weer de opdracht van de verdachte had gekregen. [naam 4] beschikte over de codes waarmee hij overboekingen van de ING rekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] kon doen. De verdachte wilde niet dat er geld op de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] bleef staan. Die rekening moest dus zo veel mogelijk leeg worden gehouden. Op een gegeven moment werden er nog wel provisies ontvangen die werden weggesluisd, terwijl er op dat moment al besloten was door de verdachte dat bijvoorbeeld de Belastingdienst niet meer betaald zou worden.
[naam 4] heeft voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat toen voor de klanten van [bedrijfsnaam 2] verzekeringen werden overgesloten naar [naam bedrijf 1] , de bestaande verzekeringen van deze klanten bij andere verzekeringsmaatschappijen opgezegd hadden moeten worden. Op dat moment ontstaat er een betalingsverplichting van de tussenpersoon aan de oude verzekeraar. Een gedeelte van de eerder ontvangen provisie moet namelijk terugbetaald worden, de zogenoemde restitutieverplichting. De bestaande verzekeringen werden echter bewust niet opgezegd, dan wel bewust veel te laat opgezegd. Hierdoor ontstond er ook niet direct een restitutieverplichting. Dit terwijl er dus wel provisie werd ontvangen van [naam bedrijf 1] . Dit is de kern van wat er gebeurd is. Boekhoudkundig zal het allemaal wel goed geregeld zijn geweest met een voorziening voor eventuele restitutiebetalingen aan verzekeringsmaatschappijen, maar feitelijk was het geld er niet meer. Er werd voor gezorgd dat er niets meer aan de verzekeringsmaatschappijen betaald kon worden. Hetzelfde gebeurde met de B.V. van [naam 1] , wiens rekening werd leeg gehouden. [naam 4] weet dat dit een bewuste actie van de verdachte en zijn adviseurs is geweest.
[naam 3] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat er geen facturen ten grondslag lagen aan de betalingen van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] aan de [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] tot en met 15 juli 2011.
[naam 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij wegens schulden in aanraking is gekomen met de verdachte. Naarmate de gesprekken tussen de verdachte, diverse adviseurs en [naam 1] vorderden werd afgesproken om een B.V. op te richten waarin de eenmanszaak van [naam 1] werd ingebracht. [naam 1] zou in loondienst komen en daarvoor in totaal € 5.000,- per maand ontvangen. Daarnaast zou de verdachte de hypotheekschulden van [naam 1] voorschieten uit het startkapitaal van € 18.000,- van de B.V. dat destijds gestort moest worden bij de oprichting van de B.V. Ook is afgesproken dat de verdachte te allen tijde de B.V. kon opeisen. Volgens [naam 1] had hij zelf niets te vertellen. Gaandeweg werd hem duidelijk dat hij een stroman van de verdachte was. Later werd duidelijk dat verzekeringen werden overgesloten. De nieuwe verzekeringen werden afgesloten op naam van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , terwijl de oude verzekeringen, afgesloten op naam van de [bedrijfsnaam 4] ’s , niet allemaal werden opgezegd. De door [verkorte naam bedrijfsnaam 1] ontvangen provisie werd doorbetaald naar een B.V. van de verdachte. Echter, hij betaalde geen retourprovisie of royementsprovisie terug aan de andere verzekeraar, omdat de verzekering vaak niet werd opgezegd. Het enige doel van de verdachte met deze gang van zaken was volgens [naam 1] om wel provisie te ontvangen en geen retourprovisie te betalen. Ten slotte heeft [naam 1] verklaard dat hij bij de oprichting van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] nooit stukken heeft hoeven ondertekenen die na 13 augustus 2010 zijn gedateerd. In principe was de B.V. van de verdachte, dus hij kon doen en laten wat hij wilde. Dan nog is er volgens [naam 1] geen enkele titel of verklaring voor de betalingen die de verdachte naar [bedrijfsnaam 3] sluisde. De verdachte heeft [verkorte naam bedrijfsnaam 1] helemaal leeg getrokken.
[naam 1] heeft in een tweede verhoor verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij wel kon zien welke bij- en afboekingen er in de voorgaande maand op de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] hadden plaatsgevonden. Vanaf medio 2011 zag hij opeens dat grote bedragen werden overgeboekt naar [bedrijfsnaam 3] vanaf de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] In die tijd had [naam 1] al tig keer aangedrongen dat betalingen gedaan moesten worden naar de Belastingdienst voor de loonbelasting, want hier ontstond in de loop van 2011 steeds meer een achterstand in. Er lag ook geen titel of enige rechtsgrond ten grondslag aan deze overboekingen. [naam 1] heeft vanuit de [bedrijfsnaam 4] ’s nooit een plausibele verklaring gekregen voor de reden waarom de overboekingen naar [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 3] plaatsvonden. Er was geen samenwerkingsovereenkomst tussen [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] of de [bedrijfsnaam 4] ’s .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij aanvankelijk voor 100% en later voor 95% de directeur/groot aandeelhouder (dga) was van de [bedrijfsnaam 4] ’s . Hij was daarnaast voor 100% de dga van [bedrijfsnaam 3] Inzake [verkorte naam bedrijfsnaam 1] heeft de verdachte verklaard dat hij, vanwege de behoorlijk investering die hij in [verkorte naam bedrijfsnaam 1] heeft gedaan, de mogelijkheid wilde hebben om het economisch eigendom van die B.V. naar zich toe te trekken indien het verkeerd zou gaan. Volgens de verdachte klopt het dat er personeel van de [bedrijfsnaam 4] ’s werd gedetacheerd bij [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en dat [naam 1] enkel de polissen inklopte. Volgens de verdachte zou het kunnen dat [naam 1] de bankpas en codes aan [naam 3] , en later aan [naam 4] , ter beschikking heeft gegeven.
De verdachte heeft verklaard dat hij inzake de [bedrijfsnaam 4] ’s wilde weten wat er financieel gaande was, om welke reden hij dagelijks door zijn controller en boekhouder werd geïnformeerd. Hij wilde weten wanneer de provisies binnenkwamen, want dat zijn de inkomsten van de onderneming. [naam 3] en [naam 10] (controller, hierna: [naam 10] ) keken waar de provisies naar toe moesten en daarna werden de betalingen gedaan. Het was normaal dat de verdachte een prioriteitstelling gaf bij de betalingen. [bedrijfsnaam 3] was een persoonlijke holding. Volgens de verdachte is er altijd aan hem geadviseerd om betalingen richting [bedrijfsnaam 3] te doen om geld veilig te stellen. Het was immers zijn geld dat hij in nieuwe ondernemingen had geïnvesteerd en waarover hij belasting had betaald. Hij liet om die reden geen grote bedragen in vennootschappen zitten, want hij had het hen per slot van rekening geleend. Volgens de verdachte werden alle gelden van de [bedrijfsnaam 4] ’s verzameld in [bedrijfsnaam 3] omdat dat veiliger was. De verdachte nam daar in privé geld uit op, hetgeen [naam 3] dan privé in de rekening-courantverhouding boekte.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is aangegeven dat hetgeen uit de analyse van de bankschriften van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar voren is gekomen, te weten een geldstroom van in totaal € 1.183.500,- van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar de [bedrijfsnaam 2] . (€ 60.000,-) en naar [bedrijfsnaam 3] (€ 1.123.500,-) niet ter discussie staat. Ook staat niet ter discussie de vaststelling dat deze geldstromen hebben plaatsgevonden in de periode van 8 juni 2011 tot en met 12 april 2012. Ten slotte staat vast dat [verkorte naam bedrijfsnaam 1] op 26 juni 2012 in staat van faillissement is verklaard. Dit faillissement is bij beschikking van de rechtbank Limburg van 20 december 2016 opgeheven wegens gebrek aan baten.
De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of er aan de in de tenlastelegging genoemde betalingen aan zowel [bedrijfsnaam 2] . als [bedrijfsnaam 3] een rechtsgrond ten grondslag lag.
Volgens de verdediging vormt de samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen [bedrijfsnaam 2] . en [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , gedagtekend op 3 januari 2011, de grondslag voor de overboekingen. In het procesdossier bevindt zich louter een ongetekende samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] . en [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , gedagtekend op 3 januari 2011. Deze overeenkomst is echter door geen van partijen ondertekend. Daarnaast is volgens de FIOD op de server van [bedrijfsnaam 2] een interne e-mail aangetroffen van 29 september 2011 – ruim een jaar na de oprichting van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en ruim 9 maanden na de datum genoemd op de samenwerkingsovereenkomst – waaruit blijkt dat die samenwerkingsovereenkomst op dat moment nog steeds de status van concept had en nog door de adviseurs van de [bedrijfsnaam 2] moest worden beoordeeld. Ten tijde van deze e-mail was er echter al een bedrag van € 811.550,- overgeboekt van de bankrekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar [bedrijfsnaam 3] Daarnaast valt niet in te zien waarom de betalingen op grond van de samenwerkingsovereenkomst zouden zijn gedaan aan [bedrijfsnaam 3] , aangezien laatstgenoemde geen contractspartij was bij de samenwerkingsovereenkomst. Er is ook anderszins geen zakelijk verplichting gebleken tot het doen van dergelijke betalingen.
De rechtbank overweegt dat aldus uit het procesdossier blijkt dat deze samenwerkingsovereenkomst niet daadwerkelijk is gesloten en merkt de overboekingen vanuit [verkorte naam bedrijfsnaam 1] derhalve aan als onverschuldigde betalingen. Nu facturen ontbreken en ook overigens niet is gebleken van een grondslag voor de overmakingen van de bedragen vanuit [verkorte naam bedrijfsnaam 1] is de rechtbank van oordeel dat de betalingen aan zowel [bedrijfsnaam 2] . als [bedrijfsnaam 3] onverschuldigd zijn gedaan.
Deze overboekingen hebben er toe geleid dat deze vennootschappen werden bevoordeeld, ten nadele van de schuldeisers van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Na de onttrekkingen resteerde in de boedel van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] immers te weinig vermogen om de schuldeisers te betalen, hetgeen uiteindelijk tot het faillissement van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] heeft geleid.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op bedrieglijke bankbreuk en dat er geen sprake was van medeplegen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BI4691) is voor het bewijs van opzet vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Het opzet van de verdachte blijkt uit de omstandigheid dat er geen enkele betalingsverplichting bestond voor de verrichte betalingen aan B.V.’s waarvan hij (nagenoeg) de enig bestuurder was. Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt immers dat de rekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] in opdracht van de verdachte doelbewust nagenoeg leeg werd gehouden, teneinde gelden veilig te stellen die volgens de verdachte aan hem toekwamen, terwijl er reeds een forse schuld bij de Belastingdienst was ontstaan. Het bedrijf [verkorte naam bedrijfsnaam 1] verkeerde hierdoor in een penibele situatie. De rechtbank overweegt dat een ondernemer in een dergelijke situatie vermag in te zien dat een onderneming niet langer levensvatbaar is. Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt voorts dat [naam 1] op de hoogte was van de geldstromen van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar de B.V.’s van de verdachte en ook dat hij wist dat daaraan geen betalingsverplichtingen ten grondslag lagen. [naam 1] heeft de bankpas en betalingsmogelijkheden uit handen gegeven aan [naam 3] en later [naam 4] , die in opdracht van de verdachte de tenlastegelegde betalingen hebben verricht. Daarnaast heeft de verdachte personeel uit zijn andere B.V.’s gedetacheerd bij [verkorte naam bedrijfsnaam 1] Hiertegenover stond dat [naam 1] een vast salaris met bijkomende vergoedingen heeft ontvangen. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en [naam 1] c.q. [verkorte naam bedrijfsnaam 1] op elkaar leunden bij het plegen van het tenlastegelegde feit. Nu [naam 1] heeft meegewerkt aan het optuigen van een constructie die de verdachte langdurig in staat stelde om genoemde geldbedragen van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] naar aan verdachte gelieerde B.V.’s over te boeken en dit langdurig gedoogde, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en [verkorte naam bedrijfsnaam 1] en [naam 1] anderzijds en zal zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen verklaren.
De rechtbank overweegt dat uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte [naam 1] als stroman heeft ingezet als formeel bestuurder en enig aandeelhouder van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , en dat de verdachte degene was die de daadwerkelijke regie over deze B.V. voerde. De verdachte werd dagelijks op de hoogte gesteld van de financiële staat van zijn bedrijven waaronder [verkorte naam bedrijfsnaam 1] , stelde prioriteiten bij het verrichten van betalingen aan crediteuren en gaf doelbewust opdracht om de rekening van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] leeg te houden. Ook had de verdachte de contractuele mogelijkheid om het (economisch) eigendom van de aandelen van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] volledig naar zich toe te trekken. Volgens de rechtbank is er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de feitelijk leidinggevende was bij het medeplegen van de bedrieglijke bankbreuk, als tenlastegelegd onder feit 1.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is, in die zin dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het onttrekken van gelden aan de boedel van [verkorte naam bedrijfsnaam 1] met een of meer anderen ter bedrieglijke verkortingen van de rechten van de schuldeisers en daarmee buiten het bereik en beheer van de curator heeft gesteld.
Bewijsmiddelenoverzicht
De verdachte is vanaf 20 oktober 1995 de directeur en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3]Daarnaast is de verdachte vanaf 7 oktober 2005 bestuurder van de [bedrijfsnaam 2.2][bedrijfsnaam 2.2] is de bestuurder van [bedrijfsnaam 2.1]en [bedrijfsnaam 2.1]. Daarnaast is [bedrijfsnaam 2.2] de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2.3]en de [bedrijfsnaam 2] .
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat de verdachte met een groep eigen B.V.’s actief was als assurantietussenpersoon. De inkomsten van de B.V.’s van de verdachte bestonden hoofdzakelijk uit afsluitprovisies afkomstig van verzekeringsmaatschappijen. Vermoedelijk werden de ontvangen provisies aan de B.V.’s onttrokken en weggesluisd naar andere B.V.’s van de verdachte. Deze onttrekkingen werden in de boekhouding verantwoord als een rekening-courant verhouding, maar werden uiteindelijk door de Belastingdienst aangemerkt als dividenduitkeringen. Omdat voorafgaand aan de faillissementen vermoedelijk geldbedragen aan de B.V.’s werden onttrokken is sprake van een vermoeden van faillissementsfraude.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat in de [bedrijfsnaam 4] ’s op een agressieve manier verzekeringen werden verkocht, zonder rekening te houden met het belang van cliënten. Nadat provisie was ontvangen werden verzekeringen vroegtijdig overgesloten naar een andere verzekeringsmaatschappij. Rekening-courantschulden liepen hierdoor op, zonder dat deze werden voldaan. In 2009 ontstonden hierdoor problemen tussen [bedrijfsnaam 2.4] en [naam verzekeringsmaatschappij 1] . Nadat [naam verzekeringsmaatschappij 1] hierover zijn beklag deed bij [bedrijfsnaam 2.4] en een claim indiende, werd door de [bedrijfsnaam 2] een tegenclaim ingediend die hoger was. Het doel hiervan was, aldus de FIOD, vermoedelijk tijd te rekken. In de tussentijd werden de winsten uitgekeerd naar [bedrijfsnaam 2.2] Uit de jaarstukken en globale analyse van de aanwezige administratie van de [bedrijfsnaam 2] komt een beeld naar voren dat veel geld rondging tussen de [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] De rekening-courant vordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé liep op van € 0,- in 2008 tot € 6.250.502,- per 1 januari 2013. Ondertussen was er in de administraties van de [bedrijfsnaam 2] geen bezit aanwezig om te voldoen aan de reserveringen voor royementen. De inkomsten namen door gewijzigde wetgeving snel af. Vanaf 2009 daalden de resultaten voor de [bedrijfsnaam 2] ondernemingen en in 2010 waren de resultaten voor alle [bedrijfsnaam 2] ondernemingen negatief. Door de onderlinge geldstromen waren ook hoge onderlinge rekening-courantverhoudingen ontstaan. De geldstroom droogde echter steeds meer op door dalende inkomsten en de kosten werden daardoor steeds vaker verrekend middels onderlinge rekening-courantverhoudingen. In 2013 was deze constructie niet meer houdbaar en werd faillissement aangevraagd voor de [bedrijfsnaam 2] ondernemingen, met uitzondering van [bedrijfsnaam 2.2] Voor deze heeft de curator begin 2014 het faillissement aangevraagd.
De FIOD heeft verder gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat door de onderlinge geldstromen weinig tot geen geld meer op de bankrekeningen stond van de verschillende [bedrijfsnaam 4] ’s . Als er problemen ontstonden met een verzekeringsmaatschappij dan werd gezorgd dat de aanwezige winsten en gelden werden uitgekeerd naar de moedermaatschappij, zodat er niets meer te halen was. [naam 3] was vanuit zijn functie de persoon die de reservering moest opnemen in de administratie van de [bedrijfsnaam 4] ’s waarin provisies werden ontvangen. Als een verzekering namelijk voortijdig werd opgezegd dan moest een deel van de provisie worden terugbetaald, de zogenaamde retourprovisie. De voorzieningen inzake royementsrisico in de administraties van de B.V.’s behorende tot de [bedrijfsnaam 2] waren door [naam 3] gedaan op basis van ervaringscijfers uit de branche. Doordat er vermoedelijk bewust te weinig liquide middelen aanwezig waren in de [bedrijfsnaam 2] leidde dat bij een eventueel faillissement er toe dat door de schuldeisers niets meer te halen was in de B.V.; er waren onvoldoende verhaalsmogelijkheden.
De FIOD heeft voorts gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat volgens mr. [naam curator 1] (curator van de failliete B.V.’s van de verdachte) verzekeringsmaatschappijen claims voor retourprovisies van circa € 3.500.000,- hebben neergelegd. Daarnaast heeft de FIOD gerelateerd dat in de faillissementsverslagen d.d. 16 december 2014 van [bedrijfsnaam 2] . , [bedrijfsnaam 2.3] , [bedrijfsnaam 2.1] en [bedrijfsnaam 5] staat vermeld dat de fiscus een preferente vordering heeft op deze B.V.’s van in totaal € 220.904,-, het UWV € 79.814,- en de concurrente crediteuren in totaal € 7.315.318,-.Uit het overzicht vorderingen verzekeringsmaatschappijen volgt, zakelijk weergegeven, dat daarvan een bedrag van € 6.869.934,- bestaat uit de totale vordering van verzekeringsmaatschappijen op de [bedrijfsnaam 4] ’s .
[bedrijfsnaam 2.2] is bij vonnis d.d. 4 februari 2014 door de rechtbank Oost-Brabant in staat van faillissement verklaard.[bedrijfsnaam 2] . is op 17 april 2012 bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in staat van faillissement verklaard,[bedrijfsnaam 2.1] is op 26 april 2012 bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch in staat van faillissement verklaard.Uit het faillissementsverslag ex art. 73a FW inzake [bedrijfsnaam 2.3] volgt dat deze onderneming bij vonnis van 6 november 2012 in staat van faillissement is verklaard.
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de opbouw van de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte en onttrekkingen aan de [bedrijfsnaam 2] . De FIOD heeft in dit verband gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 januari 2013 een rekening-courantvordering is ontstaan van [bedrijfsnaam 3] op haar bestuurder en enig aandeelhouder, zijnde de verdachte, die oploopt van € 630.598,- in 2009 tot € 6.250.502,- op 1 januari 2013. De rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé werd in de administratie van [bedrijfsnaam 3] geboekt op grootboekrekening ‘R/C Aandeelhouder’. Op basis van de auditfiles van de administratie van [bedrijfsnaam 3] zijn de mutaties op grootboekrekening ‘R/C Aandeelhouder’ in kaart gebracht. De laatste mutatie was op 30 juni 2012. De rekening-courantvordering op de verdachte was toen opgelopen tot € 5.700.801,-. De uitkomst van het onderzoek van de FIOD was dat van de totale rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé van € 6.250.502,- per saldo € 1.304.361,- is betaald met geld dat afkomstig is van de [bedrijfsnaam 2] .
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op 15 november € 100.500,- wordt afgeschreven van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.1] naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2] . Op 15 november 2009 wordt middels twee bankmutaties in totaal € 293.500,- overgeboekt van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.3] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] . Op 15 november 2009 wordt vervolgens met twee bankmutaties € 390.000,- overgeboekt van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2] . naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.2] Op 15 november 2009 wordt met twee bankmutaties € 390.000,- overgeboekt van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.2] naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] Op 16 november 2009 wordt € 50.000,- overgeboekt naar de bankrekening van de verdachte.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op 22 november 2010 € 275.000,- wordt overgeboekt van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2] . naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.2] Op 22 november 2010 wordt met twee bankmutaties € 290.000,- overgeboekt van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.2] naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] Op 22 november 2010 wordt € 35.000,- overgeboekt van de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] naar de bankrekening van de verdachte privé. Op 30 november 2010 wordt volgens het bankboek in de auditfile van [bedrijfsnaam 3] € 100.000,- opgenomen bij de KBC Bank en geboekt in de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op 7 december 2010 € 28.000.- wordt afgeschreven van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.3] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.2] Op 8 december 2010 wordt € 250.000,- afgeschreven van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] . naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.2] Op 7 en 8 december 2010 wordt met twee bankmutaties in totaal € 265.000,- afgeschreven van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.2] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] Op 16 december 2010 wordt volgens het bankboek in de auditfile van [bedrijfsnaam 3] € 100.000,- opgenomen bij KBC Bank en geboekt in de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op 9 februari 2012 € 117.000,- wordt afgeschreven van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.3] naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.2] Op 9 februari 2012 wordt met één bankmutatie € 117.000,- afgeschreven van de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.2] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] Op 14 en 28 februari 2012 wordt volgens het bankboek in de auditfile van [bedrijfsnaam 3] respectievelijk € 10.000,- en € 15.000,- afgeschreven naar de privé KBC rekening van de verdachte en geboekt in de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé.
De FIOD heeft voorts gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op 18 en 19 januari 2011 op de KBC Bank bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.3] respectievelijk € 50.000,- en € 650.000,- wordt ontvangen vanaf de bankrekening ten name van [berijfsnaam] (in oprichting) en [bedrijfsnaam 6] Op 20 januari 2011 wordt het bedrag in zijn geheel afgeschreven naar de KBC Bank bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 2.2] Op dezelfde dag is dit bedrag vanaf deze bankrekening afgeschreven naar de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] Volgens de auditfiles van de administratie van [bedrijfsnaam 3] is in de periode van 24 januari 2011 tot en met 18 februari 2011 middels drie bankmutaties op deze bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] in totaal € 700.000,- opgenomen of overgeboekt naar een bankrekening van de verdachte privé. Bovenstaande transacties hebben betrekking op de verkoop van de schadeportefeuille van [bedrijfsnaam 2.3] aan HMG medio januari 2011. De € 700.000,- die HMG betaalt voor de schadeportefeuille wordt uiteindelijk in zijn geheel overgeboekt naar de verdachte privé en niet gebruikt om bijvoorbeeld de rekening-courantschuld met [naam verzekeringsmaatschappij 2] van € 495.915,18 per 1 januari 2011 af te lossen.
In een aanvullend proces-verbaal heeft de FIOD gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat aan de hand van de auditfiles zichtbaar is dat op 20 januari 2011 € 700.000,- wordt gestort op bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] Op deze bankrekening is zichtbaar dat op 24 januari 2011 € 200.000,- wordt opgenomen of overgeboekt naar een bankrekening van de verdachte privé. Op 1 februari 2011 wordt nogmaals € 200.000,- opgenomen of overgeboekt naar een bankrekening van de verdachte privé. En op 18 februari 2011 wordt € 300.000,- opgenomen of overgeboekt naar een bankrekening van de verdachte privé. Per saldo wordt dus van de bankrekening ten name van [bedrijfsnaam 3] in de periode van 24 januari 2011 tot en met 18 februari 2011 € 700.000,- opgenomen of overgeboekt naar een bankrekening van de verdachte privé. In de administratie van [bedrijfsnaam 3] is zichtbaar dat dit bedrag in zijn geheel wordt opgenomen als rekening-courant vordering op de verdachte privé.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat conform de jaarrekening van [bedrijfsnaam 2.2] over het boekjaar 2009 een resultaat is behaald van € 771.331,- In het hoofdstuk ‘overige gegevens’ staat bij het voorstel tot bestemming van het resultaat over het boekjaar 2009 beschreven:
“De directie stelt aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders voor het resultaat over het boekjaar 2009 ad € 771.331,- geheel als dividend uit te keren aan de aandeelhouder. Dit voorstel is reeds in de jaarrekening verwerkt.”
In de jaarrekening van [bedrijfsnaam 2.2] over het boekjaar 2010 staat in het hoofdstuk “overige gegevens” bij de bestemming van het resultaat over het boekjaar 2009:
“De jaarrekening 2009 is vastgesteld in de algemene vergadering van aandeelhouders gehouden op 25 januari 2011. De algemene vergadering van aandeelhouders heeft de bestemming van het resultaat vastgesteld conform het daartoe gedane voorstel”.
In de auditfiles van de administratie van [bedrijfsnaam 3] is volgens de FIOD zichtbaar dat deze dividenduitkering is verwerkt op 31 december 2009. Deze dividenduitkering is als resultaat geboekt door [bedrijfsnaam 3] en ontvangen door de vordering op [bedrijfsnaam 2.2] te verhogen. Het opvallende aan deze dividenduitkering is dat deze op 25 januari 2011 is goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Op dat moment moet volgens de FIOD bij de verdachte bekend zijn geweest dat het resultaat van [bedrijfsnaam 2.2] in 2010 € -217.138,- was en als gevolg daarvan een negatief eigen vermogen had van € 199.138,-. Ook de onderliggende [bedrijfsnaam 2] ondernemingen hadden vanaf 2010 een fors negatief resultaat, namelijk:
onderneming
2009
2010
[bedrijfsnaam 2] .
€ 436.885,-
€ - 646.808,-
[bedrijfsnaam 2.1]
€ -602.636,-
€ -1.200.012,-
[bedrijfsnaam 2.3]
€ 255.942,-
€ -1.396.727,-
[bedrijfsnaam 2]
€ -179.733,-
€ - 164.834,-
Ondanks deze verliezen in 2010, die door tussentijdse financiële rapportages van [naam 3] bij de verdachte en zijn adviseurs bekend waren, werd toch op 25 januari 2011 definitief besloten om het resultaat van [bedrijfsnaam 2.2] over het boekjaar 2009 als dividend uit te keren. Ondanks dat dit geld ook gebruikt kon worden om de verliezen van 2010 van de [bedrijfsnaam 2] te compenseren.
Uit een gespreksverslag inzake [bedrijfsnaam 3] van 28 oktober 2009 tussen ‘ [naam 11] ’ (zijnde [naam 11] , de verdachte), ‘ [naam 3] ’ (zijnde [naam 3] ) en ‘ [naam 12] ’ (zijnde [naam 12] , hierna: [naam 12] ) volgen de navolgende aantekeningen, zakelijk weergegeven:
- [naam 11] realiseert zich terdege dat hij in de klem zit van de bank,
- [naam 12] heeft nogmaals toegelicht en benadrukt dat het 5 voor 12 is, dat indien de bank kijkt naar uitstaande schuld en mogelijke zekerheden en voorts mogelijke risico’s meeneemt (fiscus) zij zeker aan de bel zullen trekken. Alles draait om cash flow die er niet is geweest, die er moet komen;
- [naam 11] is zich er geheel van bewust dat er iets moet gebeuren.
[naam 3] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [bedrijfsnaam 2] nooit winst heeft gemaakt. De cijfers van [bedrijfsnaam 2] waren vanaf het begin al niet rooskleurig. [naam 3] constateerde al in 2008 dat [bedrijfsnaam 2] geen winst maakte. Hij had in ieder geval vanaf de jaarrekening van 2010 van de [bedrijfsnaam 4] ’s al een verklaring met beperking afgegeven. [naam 3] wist hoe het geld binnen de [bedrijfsnaam 4] ’s liep. Hij had daarvan kennis, omdat hij deze geldstromen boekte in de administraties van de B.V.’s van [naam 11] .
[naam 3] heeft voorts in een volgend verhoor verklaard, zakelijk weergegeven, dat de kosten die de [bedrijfsnaam 4] ’s maakten eigenlijk te hoog waren voor de omzet die de [bedrijfsnaam 4] ’s maakten. De aanloopverliezen in de [bedrijfsnaam 4] ’s duurden te lang. Volgens [naam 3] neem je als accountant dan een continuïteitsparagraaf op, hetgeen je niet zomaar doet, maar de omstandigheden bij de [bedrijfsnaam 4] ’s gaven aanleiding om dit te doen. [naam 3] heeft uiteraard wel gezien dat er geld van de [bedrijfsnaam 4] ’s via [bedrijfsnaam 3] naar de rekening-courantvordering werd overgeboekt. In het begin was dit heel weinig en dit bedrag nam toe naarmate de tijd vorderde. Dat deze rekening-courantvordering zo opliep vonden [naam 3] en [naam 12] niet kunnen. Naast deze oplopende rekening-courantvordering vond [naam 3] het ook niet goed dat het geld vanuit de [bedrijfsnaam 4] ’s in de rekening-courantvordering terechtkwam aangezien de [bedrijfsnaam 4] ’s verlies maakten. [naam 3] heeft dit ook wel met de verdachte en [naam 12] besproken. De verdachte zei dan dat het wel goed kwam en vertelde dan van alle toekomstplannen die hij had. Maar op een gegeven moment houdt dit op en was het probleem van de rekening-courantvordering niet meer af te wenden Doordat de constructie van de conserverende aanslag was stukgelopen, kon deze rekening-courantvordering niet meer worden betaald of verrekend. De reden dat het geld volgens [naam 3] in [bedrijfsnaam 3] werd verzameld was uit veiligheidsoverwegingen en daarmee bedoelde hij dat als een groepsmaatschappij aansprakelijk gesteld zou worden voor iets, dat het geld dan veilig bij [bedrijfsnaam 3] stond. Dit idee was volgens [naam 3] door de verdachte bedacht.
[naam 4] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij van [naam 3] heeft gehoord dat hij van de verdachte opdrachten kreeg om geld over te boeken tussen de B.V.’s van de verdachte. De verdachte bepaalde in ieder geval welke betalingen wel en niet werden gedaan. Volgens [naam 4] is er een plan geweest waarbij ervoor gezorgd werd dat er feitelijk geen geld meer aanwezig was in de B.V.’s van de verdachte op het moment dat de klanten werden ondergebracht bij [naam bedrijf 1] . Er werd in ieder geval voor gezorgd dat er niets meer aan de verzekeringsmaatschappijen betaald kon worden. In de kern is er volgens [naam 4] op aangestuurd dat een aantal B.V.’s, die onder het gezag van de verdachte stond, failliet zou gaan. Er werd zo veel mogelijk geld binnengehaald en weggesluisd zo lang het goed zou gaan. Op het moment dat de situatie niet meer te houden zou zijn zouden de verzekeringsmaatschappijen te maken hebben met een aantal B.V.’s waarin geen vermogen meer aanwezig was.
[naam 12] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat de verdachte de besluiten nam binnen de [bedrijfsnaam 2] ondernemingen en [bedrijfsnaam 3]
Getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat de verdachte alles bepaalde. Zijn personeel zou niet durven om zonder toestemming van de verdachte zelf een beslissing te nemen. Hij was een control freak. De verdachte was van alles in zijn bedrijf op de hoogte en nam alle beslissingen zelf. Volgens [naam getuige] boekte [naam 3] , als een factuur binnenkwam, deze in de boekhouding en deed hij deze in een map. Deze map ging vervolgens naar de verdachte toe en hij bepaalde welke facturen wel en niet betaald werden. De verdachte wilde het ook wel weten als er provisies waren binnengekomen. [naam getuige] gaf dit dan ook aan. Vervolgens kreeg zij van [naam 3] te horen vanaf welke bankrekeningen er betalingen gedaan moesten worden en of er geld naar de [bedrijfsnaam 4] ’s of [bedrijfsnaam 3] moest worden overgemaakt. [naam 3] bepaalde dit niet. Hij vertelde het haar alleen maar. [naam 3] had van de verdachte te horen gekregen waar de provisie-inkomsten naartoe moesten worden overgemaakt. [naam 14] heeft voorts verklaard dat de verdachte inderdaad wel contante opnames deed en dat zij wel eens geld overmaakte naar een privérekening van de verdachte. Zij herkent de wijze waarop de overboekingen op één dag werden gedaan. Dergelijke betalingen deed zij wel. Zij denkt dat [naam 3] dit haar vertelde en het kan niet anders dan dat hij weer de opdracht kreeg van de verdachte.
[naam 9] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [bedrijfsnaam 2] de schadeportefeuille eind 2010 of begin 2011 heeft verkocht aan [naam bedrijf 2] . Deze verkoop was mede ingegeven door problemen met de AFM. [naam 9] heeft verklaard dat hij nog weet dat de bedrijfsadviseur de verdachte heeft gewaarschuwd dat er in het kader van deze verkoop moest worden uitgekeken dat het ontvangen geld wel voor [bedrijfsnaam 2] zou moeten worden aangewend. Anders zou er een risico geweest zijn op paulianeus handelen.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat de verdachte heeft verklaard dat [naam 3] alles wist van de financiën van de B.V.’s van de verdachte. De verdachte had iedere ochtend overleg met [naam 3] over de financiën van zijn ondernemingen. [naam 3] printte dan een overzicht uit waarin de financiële stand van zaken van de B.V.’s van de verdachte af te lezen was en nam dit met de verdachte door.
De FIOD heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat vanaf 2010 in de jaarrekeningen van de diverse [bedrijfsnaam 4] ’s een continuiteitsparagraaf werd ingevoegd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inzake de [bedrijfsnaam 2] wilde weten wat er financieel gaande was en daarom dagelijks door zijn controller en boekhouder werd geïnformeerd. Hij wilde weten wanneer de provisies binnenkwamen, want dat zijn de inkomsten van de onderneming. [naam 3] en [naam 10] keken waar de provisies naar toe moesten en daarna werden de betalingen gedaan. Het was normaal dat de verdachte een prioriteitstelling gaf bij de betalingen. [bedrijfsnaam 3] was een persoonlijke holding. Volgens de verdachte is er altijd aan hem geadviseerd om betalingen richting [bedrijfsnaam 3] te doen om geld veilig te stellen. Het was immers zijn geld dat hij in nieuwe ondernemingen had geïnvesteerd en waarover hij belasting had betaald. Hij liet om die reden geen grote bedragen in vennootschappen zitten, want hij had het hen per slot van rekening geleend. Al het geld van [bedrijfsnaam 2] werd verzameld in [bedrijfsnaam 3] omdat dat veiliger was. De verdachte nam daar in privé geld uit op, hetgeen [naam 3] dan in de rekening-courantverhouding met hem in privé boekte.
Overwegingen van de rechtbank
De verdachte is vanaf 20 oktober 1995 de directeur en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] Daarnaast is de verdachte vanaf 7 oktober 2005 bestuurder van de [bedrijfsnaam 2.2] is de bestuurder van [bedrijfsnaam 2.1] en [bedrijfsnaam 2.1] Daarnaast is [bedrijfsnaam 2.2] de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2.3] en de [bedrijfsnaam 2] .
Vaststaat dat tussen 17 april 2012 en 4 februari 2014 [bedrijfsnaam 2.2] , [bedrijfsnaam 2] . , [bedrijfsnaam 2.1] en [bedrijfsnaam 2.3] in staat van faillissement zijn verklaard.
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de betalingen vanuit de [bedrijfsnaam 2] naar [bedrijfsnaam 3] en van daaruit naar de verdachte privé, zoals genoemd onder de punten 3 tot en met 8 in de tenlastelegging, hebben plaatsgevonden.
Ter zake van de betalingen, genoemd onder de punten 1 en 2 in de tenlastelegging overweegt de rechtbank dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de geldbedragen van € 600.000,- en € 50.000,- die op 17 september 2008 zijn overgeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 2.1] respectievelijk [bedrijfsnaam 2.3] naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] , in direct verband staan, met de opname van deze bedragen in de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] Er is sprake van een te ruim tijdsverloop om dit te kunnen vaststellen. Ter zake van de onttrekkingen genoemd onder de punten 1 en 2 zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken.
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of de in de tenlastelegging genoemde betalingen onder de punten 3 tot en met 7 aan [bedrijfsnaam 3] zonder rechtsgrond zijn gedaan. De rechtbank constateert in dit verband dat niet is gebleken van enige betalingsverplichting dan wel zakelijke verplichting als grondslag voor genoemde betalingen. Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte – via [bedrijfsnaam 2.2] – als middellijk bestuurder van de [bedrijfsnaam 4] ’s zijn investeringen in deze B.V.’s wilde veiligstellen, door uitgekeerde afsluitprovisies van verzekeringsmaatschappijen over te boeken naar [bedrijfsnaam 3] en daarmee de bankrekeningen van de [bedrijfsnaam 4] ’s nagenoeg leeg te houden. Volgens de verdachte gebeurde dit om zijn investeringen veilig te stellen, het was immers zijn geld. Uit getuigenverklaringen en onderzoek van de FIOD, alsook uit de verklaring van de verdachte, volgt dat deze betalingen dus in opdracht van de verdachte geschiedden en werden uitgevoerd door [naam 3] , [naam 4] en [naam getuige] . Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt bovendien dat een deel van de uitgekeerde afsluitprovisies vervolgens, tevens in opdracht van de verdachte, in een alsmaar groeiende rekening-courant vordering van [bedrijfsnaam 3] op de verdachte privé werden geboekt en aldus ten goede van de verdachte zijn gekomen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde dividenduitkering onder punt 8 constateert de rechtbank dat het dividendbesluit van [bedrijfsnaam 2.2] betrekking hebbende op het boekjaar 2009 dateert van 25 januari 2011. Weliswaar had [bedrijfsnaam 2.2] over 2009 een resultaat behaald van € 771.331,- maar de resultaten voor de [bedrijfsnaam 4] ’s lieten over 2010 een negatief resultaat zien van € 3.625.519,-. De dividenduitkering werd vervolgens door [bedrijfsnaam 3] als resultaat geboekt en ontvangen door de rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 3] op [bedrijfsnaam 2.2] met € 771.331,- te verhogen. Het gevolg van dit dividendbesluit 2009 is dat [bedrijfsnaam 2.2] vanaf dat moment feitelijk een negatief eigen vermogen had van
€ 199.138,-. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt aan de in de tenlastelegging genoemde dividenduitkering een zakelijke verantwoording.
Nu niet is gebleken van een grondslag voor de overmakingen van de bedragen vanuit de [bedrijfsnaam 4] ’s naar [bedrijfsnaam 3] , is de rechtbank van oordeel dat de betalingen onder de punten 3 tot en met 7, groot in totaal € 1.304.361,- aan [bedrijfsnaam 3] onverschuldigd zijn gedaan. Ten aanzien van de dividenduitkering van 2009 onder punt 8 oordeelt de rechtbank dat € 771.331,- aan [bedrijfsnaam 2.2] is onttrokken op een moment dat reeds duidelijk was dat de [bedrijfsnaam 4] ’s in 2010 zeer aanzienlijke verliezen leed.
Deze overmakingen hebben er toe geleid dat gelden dan wel verhaalsmogelijkheden, aan de [bedrijfsnaam 4] ’s werden onttrokken, ten nadele van de schuldeisers van de [bedrijfsnaam 4] ’s . Na de onttrekkingen resteerde in de boedel van [bedrijfsnaam 2.2] , [bedrijfsnaam 2] . , [bedrijfsnaam 2.1] en [bedrijfsnaam 2.3] immers te weinig vermogen om schuldeisers te betalen, hetgeen uiteindelijk tot het faillissement van deze ondernemingen heeft geleid.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op bedrieglijke bankbreuk tot verkorting van de rechten van schuldeisers, nu de faillissementen van de [bedrijfsnaam 4] ’s pas in de allerlaatste fase voorzienbaar werden.
De rechtbank overweegt hierover dat, ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BI4691), voor het bewijs van opzet is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. De vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of het faillissement van de [bedrijfsnaam 4] ’s al voorzienbaar was ten tijde van de betalingen/boekingen onder de punten 3 tot en met 8, verricht in de periode vanaf 15 november 2009 tot 25 januari 2011. De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte grondig op de hoogte was van de geldstromen vanuit de [bedrijfsnaam 4] ’s naar [bedrijfsnaam 3] , en dat deze geldstromen bovendien in opdracht van de verdachte plaatsvonden. Vanaf 2009 daalden de resultaten voor de [bedrijfsnaam 2] ondernemingen en in 2010 waren de resultaten voor alle [bedrijfsnaam 2] ondernemingen negatief. Uit het gespreksverslag tussen de verdachte, [naam 12] en [naam 3] van 28 oktober 2009 blijkt dat er toen al sprake was van een penibele financiële situatie binnen de [bedrijfsnaam 4] ’s en dat de verdachte zich hiervan terdege bewust was. Vanaf dat moment werd er, om die reden, in de jaarstukken vanaf 2009 van [bedrijfsnaam 2.2] door [naam 3] een zogeheten continuïteitsparagraaf opgenomen. Ook uit de getuigenverklaringen volgt dat de verdachte herhaaldelijk in kennis is gesteld van de financiële benarde positie van de [bedrijfsnaam 4] ’s en dat hij is gewezen op de te hoge kosten binnen deze B.V.’s. Daarnaast werd de verdachte dagelijks op de hoogte gehouden van de situatie binnen de [bedrijfsnaam 4] ’s . Ondanks de toenemende financiële penibele situatie werd de opbrengst van de verkoop van de schadeportefeuille van € 700.000,- (betaling onder punt 7) eind 2011 uiteindelijk in zijn geheel overgeboekt naar de verdachte privé en niet gebruikt om bijvoorbeeld de rekening-courantschuld met [naam verzekeringsmaatschappij 2] van € 495.915,18 per 1 januari 2011 af te lossen, terwijl de verdachte ervoor is gewaarschuwd dat deze uitkering ten behoeve van de [bedrijfsnaam 2.2] aangewend diende te worden en op de hoogte was van de negatieve resultaten van de [bedrijfsnaam 2.2] uit 2010.
Het was in 2009 al bij de verdachte bekend dat de [bedrijfsnaam 4] ’s in financieel zwaar weer verkeerde en duidelijk was dat de situatie gaandeweg verslechterde. Nu de verdachte onder deze omstandigheden, gedurende enkele jaren, gelden uit de [bedrijfsnaam 4] ’s heeft laten onttrekken en daarmee bewust de bankrekeningen in deze vennootschappen nagenoeg leeg heeft gelaten, heeft hij daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aldus gelden zou onttrekken ter verkorting van de rechten van schuldeisers. Dat de verdachte tot het laatste moment in onderhandeling is geweest met derde partijen voor een eventuele overname van zijn ondernemingen, doet hier niets aan af.
De rechtbank is van oordeel dat de [bedrijfsnaam 4] ’s , [bedrijfsnaam 3] en de verdachte intensief en langdurig hebben samengewerkt bij het uitvoeren van voornoemde constructie waardoor de verdachte langdurig erop heeft aangestuurd om genoemde geldbedragen van de [bedrijfsnaam 4] ’s naar [bedrijfsnaam 3] over te laten hevelen. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [bedrijfsnaam 3] en de [bedrijfsnaam 4] ’s en zal het tenlastegelegde medeplegen bewezen verklaren.
De rechtbank overweegt ten slotte dat uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de verdachte degene was die de daadwerkelijke regie voerde. De verdachte werd dagelijks op de hoogte gehouden van de financiële staat van zijn bedrijven, stelde prioriteiten bij het verrichten van betalingen aan crediteuren en gaf doelbewust opdracht om de rekeningen van de [bedrijfsnaam 4] ’s nagenoeg leeg te houden. Volgens de rechtbank is er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de feitelijk leidinggevende was bij het medeplegen van de bedrieglijke bankbreuk, als tenlastegelegd onder feit 2.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen is, in dier voege dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van de [bedrijfsnaam 4] ’s met anderen van het onttrekken van gelden aan de boedel van deze [bedrijfsnaam 4] ’s ter bedrieglijke verkortingen van de rechten van de schuldeisers en daarmee buiten het bereik en beheer van de curator heeft gesteld.