ECLI:NL:RBLIM:2023:4080

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
03/126021-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door portier in café

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een portier die op 15 augustus 2020 in Kerkrade betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan het medeplegen van zware mishandeling. Tijdens zijn werk als portier bij een café heeft hij meerdere keren met een ploertendoder op het hoofd van slachtoffer 1 geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij slachtoffer 2 met een barkruk geslagen, wat ook resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met kracht heeft gehandeld, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van slachtoffer 1 heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en hem verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor slachtoffer 1 heeft vastgesteld op € 7.500,- en voor slachtoffer 2 op € 1.250,-. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente over deze bedragen toegewezen vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/126021-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is op zitting gehoord mr. R.H. Bouwman. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem tegen het lichaam en/of hoofd te slaan met een gebalde vuist, een barkruk en een ploertendoder (primair), dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair).
Feit 2:al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hen tegen het lichaam en/of hoofd te slaan met een gebalde vuist en een barkruk (primair), dan wel hen heeft mishandeld (subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 primair. De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] meermaals met kracht op het hoofd heeft geslagen met een ploertendoder, hetgeen kwalificeert als een poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman erop gewezen dat op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] een aantal keren op de grond valt, wat ook een oorzaak van de bij [slachtoffer 1] geconstateerde hoofdwonden kan zijn geweest. Daarnaast is niet duidelijk met welke kracht door de verdachte is geslagen met de ploertendoder. Daarom kan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet worden bewezen, maar de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de barkruk waarmee geslagen is niet is onderzocht en het een lichtgewicht exemplaar betreft. Daarom kan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet worden bewezen, maar de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 15 augustus 2020, omstreeks 02:00 uur was [slachtoffer 1] bij café [naam] , gelegen aan de [adres 2] , in Kerkrade . Op een gegeven moment is hij naar buiten gegaan. Toen hij buiten was voelde hij dat hij op zijn hoofd werd geslagen met een ijzeren staaf of zoiets. Hij is op de grond gevallen, en telkens als hij op wilde staan kreeg hij weer een klap op zijn hoofd met die ijzeren staaf. Hij voelde een stekende pijn aan zijn hoofd. [2] Een forensisch arts heeft [slachtoffer 1] op 21 augustus 2020 onderzocht. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat [slachtoffer 1] aan het hoofd drie scheurwonden had en dat er sprake was van licht traumatisch hersenletsel. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] arriveerden op 15 augustus om 2:45 uur bij café [naam] in Kerkrade . Op straat voor het café zagen zij [slachtoffer 2] die gewond was aan zijn hoofd. Hij bloedde behoorlijk. Hij verklaarde tegenover de verbalisanten dat hij die avond in café [naam] aan de bar zat en plotseling een klap op zijn hoofd had gekregen. Hij had gezien dat de portier in het café stond en met een kruk om zich heen sloeg.
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] verklaarden tegenover de verbalisanten dat zij hadden gezien dat [slachtoffer 2] aan de bar zat en met de kruk op zijn hoofd werd geraakt. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] zag op 15 augustus 2020 omstreeks 13:30 uur [slachtoffer 3] lopen op de Kasperenstraat in Kerkrade en sprak hem aan. Hij verklaarde dat hij de afgelopen nacht in café [naam] was geweest, pijn had aan de rechterkant van zijn gezicht en dat hij door de uitsmijter van café [naam] met een barkruk op de rug was geslagen. [slachtoffer 3] liet aan de verbalisant een bloeduitstorting op zijn rug ter grootte van een vuist zien, die het gevolg zou zijn van de slag met de barkruk. [5]
Hetgeen zich in de nacht van 15 augustus heeft afgespeeld in en om café [naam] in Kerkrade is opgenomen op camerabeelden. Daarin is het volgende beschreven:
“NN01 heeft vermoedelijk de rol van beveiliger dan wel uitsmijter.
NN01 loopt naar de ingang van het café en gaat naar binnen. Als hij binnen is komt [slachtoffer 3] met 4 witte ballonnen aangelopen richting de uitgang. Als [slachtoffer 3] langs het biljart loopt krijgt hij zonder enige aanleiding een zeer harde hoekslag van NN01 tegen zijn hoofd aan. [slachtoffer 3] blijft even beduusd liggen op de biljarttafel.
Hierna draait NN01 zich naar [slachtoffer 3] die met de witte ballon voor de bar staat. NN0I tilt de barkruk weer boven zijn hoofd en slaat [slachtoffer 3] op zijn rug.
Vervolgens is de klant [slachtoffer 2] aan de beurt welke voor de bar stond. Op het moment dat NN01 de barkruk weer hoger houdt, wordt [slachtoffer 2] door NN02 geslagen. NN02 slaat met links tegen het hoofd van [slachtoffer 2] . Vervolgens wordt [slachtoffer 2] door NN01 geslagen met de barkruk.
Omstreeks 2.28 uur is op de camera CH2 van de [bedrijf] te zien dat [slachtoffer 1] en een NN klant aan komen lopen. Ze steken de [straat] over en lopen richting het kruispunt met de [adres 2] . Ter hoogte van de rijbaan komt NN01 aan gerent. NN01 heeft een lange zwarte stok/staaf in zijn rechterhand en maakt hiermee een slaande beweging richting [slachtoffer 1] . De stok loopt trapsgewijs van dik naar dunner. [slachtoffer 1] rent weg en de NN klant blijft staan. NN01 belaagd [slachtoffer 1] met de stok/staaf. Als [slachtoffer 1] richting de geparkeerde voertuigen rent komt hij ten val op het wegdek. NN01 pakt hem vast aan zijn arm en slaat [slachtoffer 1] zeker 5 keer tegen zijn hoofd en 1 keer tegen zijn been. [slachtoffer 1] probeert zijn hoofd te beschermen met zijn rechterarm. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] behoorlijke tikken krijgt met de stof/staaf.” [6]
Ter zitting heeft de rechtbank op de videobeelden waargenomen dat de verdachte met de ploertendoder vijf keer met kracht op het hoofd van [slachtoffer 1] slaat. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de avond van 14 op 15 augustus 2020 aan het werk was als portier bij café [naam] in Kerkrade , dat hij geweld heeft gebruikt en dat de stok waarmee hij [slachtoffer 1] heeft geslagen een ploertendoder betreft. [8]
Bewijsoverweging feit 1
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte [slachtoffer 1] met kracht vijfmaal op het hoofd heeft geslagen met een ploertendoder.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit handelen is te duiden als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat er geen aanwijzingen bestaan dat de verdachte van meet af aan uit is geweest op de dood van [slachtoffer 1] . Van vol opzet is dan ook geen sprake. De vraag die rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daartoe moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
Het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties, waaronder het brein, zodat onder omstandigheden een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in de kracht van het slaan en de aard van het voorwerp waarmee dit gebeurt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de camerabeelden is komen vast te staan dat verdachte vijfmaal met een ploertendoder met een dusdanige kracht op het hoofd van aangever heeft geslagen, dat dit handelen een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte, het gebruikte middel, te weten een ploertendoder, en het kwetsbare onderdeel van het lichaam waarop is geslagen, te weten: het hoofd, kunnen deze gedragingen ook worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De verdachte heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het vijfmaal met een ploertendoder met kracht slaan op het hoofd van [slachtoffer 1] is te kwalificeren als een poging tot doodslag. Dat de verwondingen aan het hoofd ook (al dan niet mede) ontstaan zouden kunnen zijn door het vallen van [slachtoffer 1] doet hier niks aan af, nu het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] is gelegen in het door de verdachte slaan met de ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer 1] .
Van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, waardoor de rechtbank verdachte partieel vrij zal spreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Bewijsoverweging feit 2
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte [slachtoffer 2] met een barkruk op het hoofd heeft geslagen. Dat de barkruk licht van gewicht zou zijn, zoals door de raadsman gesteld, is op geen enkele wijze onderbouwd en is de rechtbank ook niet gebleken.
Uit de zich in het dossier bevindende stills van de camerabeelden blijkt dat het de door de verdachte gehanteerde kruk een kruk betrof met een dik zitvlak. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze krukken door het dikke zitvlak, dat veelal is gemaakt van (nep)leer, geen lichte krukken zijn, maar juist behoren tot de zwaardere categorie krukken. De verdachte heeft deze kruk omhoog getild en vervolgens met die kruk tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen, als gevolg waarvan [slachtoffer 2] een bloedende hoofdwond heeft opgelopen. Uit de zwaarte van de barkruk, de slaande beweging die de verdachte daarmee heeft gemaakt en het ontstane letsel, leidt de rechtbank af dat de verdachte met kracht heeft geslagen.
Het met een dergelijke barkruk met kracht op het hoofd, zijnde een kwetsbaar lichaamsonderdeel met vitale levensfuncties, slaan levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Nu [slachtoffer 2] direct voorafgaand aan de slag met de barkruk een vuistslag van een andere persoon tegen het hoofd krijgt, is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en deze andere persoon.
Uit het voorgaande blijkt dat ten aanzien van [slachtoffer 2] een poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat dit anders ligt ten aanzien van [slachtoffer 3] . Het slaan met een barkruk op de rug levert immers naar het oordeel van de rechtbank geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Daarom dient de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 3] vrijgesproken te worden van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
Dezelfde handelingen zijn echter ook subsidiair als mishandeling tenlastegelegd. De tekst van de tenlastelegging laat het in dit geval toe dat de rechtbank zowel een deel van het primair tenlastegelegde als een deel van het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard, nu de rechtbank de tenlastelegging heeft opgevat als zijnde impliciet cumulatief van aard. [9]
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte [slachtoffer 3] mishandeld heeft door hem een vuistslag te geven en te slaan met de barkruk tegen de rug, waardoor ten aanzien van [slachtoffer 3] de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair
op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet, meermalen, met kracht met een ploertendoder op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met kracht
– met een gebalde vuist en
– met een barkruk
op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
subsidiair
op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer 3] heeft mishandeld, door
met kracht
– met een gebalde vuist tegen het hoofd en
– met een barkruk tegen het lichaam
van die [slachtoffer 3] te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Feit 2:
primair
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
subsidiair
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Voorts heeft hij gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden en verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van de tijd reeds doorgebracht in overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis niet zal overschrijden. Daarnaast zou eventueel een taakstraf opgelegd kunnen worden. Ten slotte heeft de raadsman primair verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, en subsidiair om de schorsing voort te laten duren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de nacht van 14 op 15 augustus 2020 heeft verdachte [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , met kracht, met een gebalde vuist en met een barkruk geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam. Tevens heeft hij [slachtoffer 1] vijfmaal met kracht met een ploertendoder op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer 1] had daarbij kunnen komen te overlijden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers en getuigen van een delict als het onderhavige lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het gegeven dat veel getuigen van het geweld in het café uit angst voor de verdachte geen personalia wensten op te laten nemen toen de politie ter plaatse kwam.
Ter zitting is de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] voorgedragen. Hieruit blijkt de enorme impact die de gedragingen van verdachte nog altijd op zijn leven hebben. Naast het lichamelijk letsel heeft [slachtoffer 1] te lijden aan een ernstige vorm van PTSS en angstgevoelens, ten gevolge waarvan zijn leven zich na 15 augustus 2020 hoofdzakelijk binnen de contouren van zijn eigen woning heeft afgespeeld, waarbij hij voor de kleinste zaken ondersteuning nodig heeft van zijn familie en niet alleen durft te zijn.
Gelet op de ernst van het feit en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een poging tot doodslag, zoals door de verdachte gepleegd, behoort tot de ernstigste geweldsdelicten. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank zich mede georiënteerd op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch wordt bij een poging tot doodslag een gevangenisstraf van 5 jaren als uitgangspunt genomen. De rechtbank zal bij dit uitgangspunt aansluiten. Voor wat betreft de poging tot zware mishandeling heeft de rechtbank ook gekeken naar de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin staat als oriëntatiepunt opgenomen 7 maanden gevangenisstraf voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). Omdat het een poging betreft zal de rechtbank uitgaan van 4 maanden gevangenisstraf.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank allereerst de ernstige gevolgen van de handelingen van verdachte voor de slachtoffers, en dan met name zoals eerder benoemd voor [slachtoffer 1] , in aanmerking. Voorts rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij deze vormen van excessief geweld heeft ingezet tegen personen die hem niks hadden misdaan. Hij is weliswaar buiten het café geslagen door een andere bezoeker, maar die had zich uit de voeten gemaakt, waarna verdachte zonder enige aanleiding en gedreven door volledig misplaatste wraakgevoelens [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te grazen heeft genomen. Juist de verdachte, die als portier beter zou moeten weten en de orde zou moeten bewaken, heeft precies het tegenovergestelde gedaan door hevig geweld te gebruiken tegen nietsvermoedende bezoekers van het café. Daar komt ook nog bij dat de verdachte gezien zijn proceshouding weinig verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor de gevolgen van zijn handelen.
Gezien deze strafverzwarende omstandigheden acht de rechtbank de strafeis van officier van justitie in beginsel passend. In die strafeis zit echter een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] verdisconteerd, waarvan de verdachte zal worden vrijgesproken. Enkel de eenvoudige mishandeling van [slachtoffer 3] is bewezen. Tevens betreft het een feit dat bijna 3 jaar geleden is gepleegd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte verder geen justitiële documentatie heeft. De geweldsexplosie van verdachte bij café [naam] lijkt daarom een incident te zijn geweest. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank uit zal komen op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn zoals door de verdediging naar voren gebracht overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte is aangehouden op 12 mei 2021. Dit vonnis is gewezen op 12 juli 2023. Deze periode betreft 2 jaar en 2 maanden. Op 7 maart 2023 is echter de inhoudelijke behandeling van deze zaak op verzoek van de verdediging aangehouden, omdat verdachte een tolk in de Duitse taal prefereerde boven een tolk in de Servische taal. Dit terwijl verdachte in een eerder verhoor zonder problemen wel is bijgestaan door een tolk in de Servische taal en toen niet heeft aangegeven liever een Duits tolk te wensen. Het aanhoudingsverzoek vanuit de verdediging heeft geleid tot een vertraging in de afdoening van de zaak met ruim 2 maanden. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat van een overschrijding van de redelijke termijn thans geen sprake is.
Gezien al het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de voorlopige hechtenis of de schorsing daarvan op te heffen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 900,- ter vergoeding van materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 180,- voor een Armani t-shirt;
  • € 220,- aan schoenen;
  • € 500,- voor een gouden ketting.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade van [slachtoffer 1] schattenderwijs vastgesteld dient te worden op € 50,- voor het t-shirt en € 100,- voor de schoenen. Omdat het verlies van de ketting niet is onderbouwd dient de benadeelde partij in deze schadepost niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gezien het gegeven dat [slachtoffer 1] 3 jaar lang ten gevolge van het psychisch letsel niet of nauwelijks in het dagelijks leven heeft kunnen functioneren acht de officier van justitie de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
De officier van justitie is van mening dat de immateriële schadevergoeding van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.250,- kan worden toegewezen en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de gevorderde materiële schade, omdat deze niet is onderbouwd. Ook met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze vordering gezien zijn complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert.
De gevorderde immateriële schadevergoeding van [slachtoffer 2] is door de benadeelde partij niet onderbouwd en [slachtoffer 2] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat deze schade in ieder geval gematigd dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van [slachtoffer 1] maakt de rechtbank uit het dossier op dat hij door verbalisanten hevig bloedend ter plaatse is aangetroffen. In zoverre ziet de rechtbank aanleiding om de gevorderde materiële schade schattenderwijs vast te stellen op € 50,- voor het t-shirt en op € 100,- voor de schoenen, omdat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd dat deze goederen ten gevolge van het hevige bloedverlies beschadigd zijn door het bewezenverklaarde. De meergevorderde schade dient voor deze schadeposten te worden afgewezen.
De schade wegens het verlies van de ketting is op geen enkele wijze onderbouwd. Zo is uit het dossier is niet op te maken dat [slachtoffer 1] op die bewuste avond een ketting droeg, noch dat hij na afloop een ketting kwijt was. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering ziet op materiële kosten ter zake verlies ketting.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding stelt de rechtbank vast dat deze voor het grootste deel is gebaseerd op het psychisch letsel van [slachtoffer 1] . Uit de brief van 2 juni 2021 van GZ-psycholoog E. Erkens blijkt dat [slachtoffer 1] gediagnostiseerd is met PTSS. Ook heeft hij last van paniekaanvallen. De behandeling komt vanwege zijn klachten niet goed van de grond. Hij durft niet naar buiten te gaan of komt zijn bed moeizaam uit, wat duidt op een depressie.
De rechtbank acht hiermee het geestelijk letsel voldoende onderbouwd en stelt vast dat [slachtoffer 1] het geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de verdachte, zodat de grondslag voor vergoeding van immateriële schade en het causale verband daarmee zijn gegeven.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank allereerst oog voor de grote impact die het geestelijk letsel heeft gehad op het dagelijks leven van [slachtoffer 1] én thans nog steeds heeft. Zijn leven is in wezenlijke zin veranderd doordat zijn leven zich thans, ten gevolge van het geestelijk letsel dat door de verdachte is veroorzaakt, grotendeels enkel nog binnen de muren van zijn eigen woning afspeelt. Deze grote impact rechtvaardigt in beginsel een fors bedrag aan schadevergoeding. Aan de andere kant dient de rechtbank ook oog te hebben voor vergelijkbare jurisprudentie. Aan de hand daarvan komt de rechtbank het gevorderde bedrag aan smartengeld van € 50.000,- te hoog voor. De rechtbank zal daarom de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 7.500,- en zal dan ook dit bedrag aan immateriële schadevergoeding toewijzen. Voor het meerdere wordt [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het schadeformulier blijkt dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds € 2.500,- aan schadevergoeding heeft uitgekeerd aan [slachtoffer 1] . Gelet op artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven dient het slachtoffer een ontvangen uitkering terug te betalen aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven, indien de schade waarop de uitkering betrekking heeft op een andere wijze – in het onderhavige geval wegens een toegewezen vordering tot schadevergoeding – wordt vergoed. Gelet hierop houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening met het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [slachtoffer 1] uitgekeerde bedrag.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat hij die bewuste avond door verbalisanten is aangetroffen met een bloedende hoofdwond die het gevolg is van de slag met de barkruk door verdachte. De rechtbank zal daarom de immateriële schadevergoeding schattenderwijs vaststellen op € 1.250,- en voor het overige afwijzen.
De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, te weten 15 augustus 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest en overleveringsdetentie is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij te betalen € 7.650,-, bestaande uit € 150,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020;
  • wijst de vordering ten aanzien van het meergevorderde aan materiële schadevergoeding ten behoeve van de schadeposten t-shirt en schoenen af;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor de gevorderde materiële schadevergoeding ten behoeve van de schadepost ketting;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.650, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 73 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij te betalen € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020;
  • wijst de vordering ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.250, te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mestrom, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
– met een gebalde vuist (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
– met een barkruk en/of (vervolgens)
– met een ploertendoder, althans een voorwerp
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans
,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
– met een gebalde vuist (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
– met een barkruk en/of (vervolgens)
– met een ploertendoder, althans een voorwerp
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
,[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
– met een gebalde vuist en/of (vervolgens)
– met een barkruk, althans een voorwerp
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans
,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, of op omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
– met een gebalde vuist en/of (vervolgens)
– met een barkruk, althans een voorwerp
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] te slaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R020079, gesloten d.d. 7 maart 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 252.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 15 augustus 2020, p. 16
3.Een geschrift, te weten de forensisch-geneeskundige letselbeschrijving door M. Nysten, AIOS forensische geneeskunde van 4 november 2020, p. 153 – 155 en p. 162 – 164.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 augustus 2020, p. 228 en 229.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2020, p. 233 – 234.
6.Het proces-verbaal bevindingen camerabeelden van 20 augustus 2020, p. 38 – 59.
7.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 28 juni 2023 gedaan.
8.Verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2023.
9.Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187.