ECLI:NL:RBLIM:2023:4061

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
ROE 21/1915
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van schadevergoeding uit het Schadefonds geweldsmisdrijven op basis van onvoldoende objectieve aanwijzingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, omdat hij stelde slachtoffer te zijn van meerdere geweldsmisdrijven, waaronder mishandeling en verkrachting, die in het buitenland hadden plaatsgevonden. De Commissie heeft de aanvraag afgewezen, omdat de meeste geweldsmisdrijven zich buiten Nederland hadden afgespeeld en er onvoldoende objectieve aanwijzingen waren om te concluderen dat er in Nederland een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser geen aangifte had gedaan van de gestelde mishandeling in Nederland, wat een belangrijke factor was in de beoordeling. De rechtbank heeft ook de medische informatie van de eiser beoordeeld, maar deze bood geen objectieve ondersteuning voor zijn claims over geweldsmisdrijven in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de eigen verklaring van de eiser niet voldoende was om aan te tonen dat hij slachtoffer was van een geweldsmisdrijf in Nederland, en dat er geen andere objectieve aanwijzingen waren die zijn verklaring konden onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een uitkering uit het Schadefonds. De rechtbank benadrukte dat dit niet betekent dat de eiser niet het slachtoffer is van geweldsmisdrijven, maar dat de regelgeving van het Schadefonds niet in zijn voordeel werkt zonder voldoende bewijs van een geweldsmisdrijf dat in Nederland heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft bij brief van 29 juli 2021 verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. Ter onderbouwing van zijn betalingsonmacht heeft eiser bankafschriften overgelegd over de periode 17 april 2021 tot en met 28 juli 2021. Tevens heeft eiser een formulier naar de rechtbank opgestuurd en ondertekend. Op dit formulier heeft eiser de vragen over zijn inkomen en vermogen niet ingevuld. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht (voorlopig oordelend) afgewezen, omdat eiser onvoldoende inzicht heeft verschaft over zijn inkomen en vermogen. Eiser heeft daarop alsnog het griffierecht betaald.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdig een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan, dat wil zeggen voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn van het griffierecht. Voorts heeft de rechtbank ter zitting de vragen op het door eiser ingezonden formulier over zijn inkomen en vermogen samen met hem doorgelopen en de bankafschriften, die eiser had gevoegd bij zijn verzoek om vrijgesteld te worden van het betalen van griffierecht, beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht alsnog dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Omdat eiser inmiddels het griffierecht heeft voldaan, zal de griffier het door eiser betaalde griffierecht van € 181,00 terugstorten.
De aanvraag van eiser
3. Eiser heeft op 8 november 2020 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) aangevraagd. Aan zijn aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij slachtoffer is geweest van meerdere gevallen van mishandeling, verkrachting, bedreiging met geweld en marteling, welke plaats hebben gevonden in het buitenland (Syrië, Libië en Italië). Ook heeft eiser gesteld dat hij in 2014 in Nederland door smokkelaars werd mishandeld. Als gevolg van deze gebeurtenissen ervaart eiser psychische klachten.
De beslissing van het Schadefonds
4. Bij het primaire besluit, en gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de meeste geweldsmisdrijven tegen eiser in het buitenland hebben plaats gevonden, terwijl alleen een uitkering kan worden verkregen uit het Schadefonds voor geweldsmisdrijven die gepleegd zijn in Nederland. Voor de gestelde gebeurtenissen in Nederland is er volgens verweerder onvoldoende objectieve informatie voorhanden om die aannemelijk te achten. Verweerder stelt dat eiser geen aangifte heeft gedaan van mishandeling bij de politie en ook overigens is er geen nadere objectieve informatie voorhanden ter ondersteuning van zijn opgave. In de verslagen van de gehoren, die eiser af heeft gelegd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt volgens verweerder geen melding gemaakt van misdrijven die in Nederland zouden hebben plaatsgevonden. De door eiser overgelegde medische informatie van zijn behandelaren over zijn psychische letsel kan volgens verweerder evenmin een objectieve onderbouwing bieden voor zijn verklaring over de opgegeven gebeurtenissen. De medische informatie zegt niets over hoe het letsel precies ontstond en geeft geen duidelijkheid over wat er precies is gebeurd, aldus verweerder.
Het standpunt van eiser
5. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij zich onterecht voelt behandeld. Eiser betoogt dat hij destijds geen aangifte kon doen van het incident. Hij was daartoe niet in staat. Eiser verwijst in dit kader naar het feit dat hij in behandeling is geweest voor meervoudige trauma’s, hetgeen blijkt uit de door hem overgelegde medische informatie.
Het toetsingskader
6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het Schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
7. Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) van 1 juli 2019. Volgens paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. In voormelde paragraaf staat eveneens dat het geweldsmisdrijf, als er geen aangifte is gedaan en er geen strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, alleen in uitzonderlijke gevallen op een andere manier kan worden onderbouwd. De enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Een objectieve aanwijzing is objectief te achten informatie afkomstig van een ander dan het slachtoffer. In die gevallen bepaalt verweerder op basis van deze aanvullende informatie of het geweldsmisdrijf aannemelijk is. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is het Schadefonds bij de beoordeling van de aannemelijkheid van een geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie. Zo nodig wordt in het individuele geval wel bekeken of de medische informatie zich leent ter onderbouwing van de aannemelijkheid van wat er is gebeurd, aldus de hiervoor genoemde paragraaf.
8. Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4268) is het aan de aanvrager van een uitkering uit het Schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat zich een groot aantal geweldsmisdrijven tegen eiser heeft voorgedaan in het buitenland. De rechtbank begrijpt dat eiser de gevolgen van deze geweldsmisdrijven in Nederland heeft ondervonden en ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze misdrijven desalniettemin terecht buiten de beoordeling gelaten. Een uitkering uit het Schadefonds kan namelijk alleen worden verstrekt ten aanzien van in Nederland gepleegde misdrijven, ook wanneer een betrokkene vervolgens in Nederland met de gevolgen daarvan wordt geconfronteerd.
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behalve de eigen verklaring van eiser, onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn om aannemelijk te achten dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in Nederland. Daarbij is allereerst van belang dat eiser geen aangifte heeft gedaan van het gestelde geweldsmisdrijf. Eiser heeft uitgelegd dat hij na zijn aankomst in Nederland niet in staat was om aangifte te doen en bovendien nog niet bekend was met het politiesysteem in Nederland. Ook was voor eiser van belang dat hij geen verlengde asielprocedure wilde, zodat hij in de procedure bij de IND geen melding heeft gemaakt van de mensensmokkel en mishandeling door de smokkelaars. De rechtbank begrijpt deze toelichting en de redenen waarom eiser destijds geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank benadrukt dan ook dat het niet doen van aangifte eiser niet wordt verweten en niet in het nadeel van eiser werkt. Wel moet de rechtbank constateren dat er geen aangifte of strafrechtelijk onderzoek voorhanden is, en dat daaruit dus geen objectieve aanwijzingen volgen waarmee het gestelde geweldsmisdrijf in Nederland aannemelijk kan worden gemaakt.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder terecht geconcludeerd dat ook de door eiser verstrekte medische informatie onvoldoende is om de door eiser gestelde mishandeling aannemelijk te achten. Zo wordt in het rapport van i-psy Eindhoven van 20 mei 2020 de conclusie getrokken dat eisers gezondheidsproblemen veroorzaakt zijn in het buitenland, terwijl uit het rapport van Psytrec van 5 november 2020 niet kan worden afgeleid dat de geconstateerde psychische problemen van eiser het gevolg is geweest van een geweldsmisdrijf in Nederland. Net als verweerder kan de rechtbank uit de medische informatie opmaken dat eiser hevige psychische klachten heeft gehad waarvoor hij is behandeld. Nu in de medische stukken niets wordt vermeld over het gestelde geweldsmisdrijf in Nederland, kunnen deze stukken geen objectieve aanwijzing vormen waarmee dat misdrijf aannemelijk kan worden gemaakt.
10.2.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat ook de overgelegde gegevens van de IND met betrekking tot eisers asielprocedure, niet maken dat aannemelijk moet worden geacht dat eiser het slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf in Nederland. Eiser heeft in deze stukken van de IND niet verklaard over een geweldsmisdrijf.
11. De conclusie is dat enkel uit de verklaring van eiser blijkt van een in Nederland tegen eiser gepleegd geweldsmisdrijf. Hoewel die verklaring niet ongeloofwaardig is, is dat onvoldoende om het geweldsmisdrijf aannemelijk te achten. Daarvoor zijn andere objectieve aanwijzingen nodig, en die zijn er niet. Gelet daarop heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds kunnen afwijzen.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Dit betekent niet dat de rechtbank van oordeel is dat eiser niet het slachtoffer is van een opzettelijk geweldsmisdrijf, maar dat dit op grond van de regelgeving van het Schadefonds niet aannemelijk is geworden en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.