ECLI:NL:RBLIM:2023:4004

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
03/050076-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 april 2022 te Sittard. De verdachte, als bestuurder van een bromfiets, heeft een voetganger, [slachtoffer], aangereden, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door niet goed op de weg te letten, wat leidde tot de aanrijding. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl het slachtoffer in hulpeloze toestand achterbleef. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en een verbod op drugsgebruik. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende onderbouwing was gegeven voor de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/050076-23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij wordt bijgestaan door mr. R.J.R. Geurts, advocaat kantoorhoudende te Heerlen. Namens de benadeelde partij is op de zitting haar advocaat gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:als bestuurder van een bromfiets een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een voetganger, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig letsel dat zij tijdelijk verhinderd is in de uitoefening van haar normale bezigheid, heeft opgelopen (primair). Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.
Feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten en daarmee [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), heeft aan het ontstaan van het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft strafrechtelijk gezien aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door niet goed op de weg te letten, waardoor hij [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien en een aanrijding is ontstaan. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden.
Ook acht de officier van justitie feit 2 bewezen. De verdachte heeft de plek van het ongeval verlaten, terwijl [slachtoffer] bewusteloos op de weg werd achtergelaten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat dus sprake is van schuld (primair). Evenmin kan bewezen worden dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt (subsidiair). [slachtoffer] dook uit het niets op, zij bleef stilstaan op de weg en de verdachte heeft hier zodra hij kon op geanticipeerd door te remmen en uit te wijken. Juridisch kan de verdachte hierbij geen verwijt gemaakt worden.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 2.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 9 april 2022 vond op de Vrangendael in Sittard een verkeersongeval plaats tussen een bromfiets en een voetganger. De bromfiets werd bestuurd door de verdachte. De voetganger, [slachtoffer] , heeft bij dit ongeval letsel opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte bij het verkeersongeval strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, in welke mate. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin staat:
‘Op 9 april 2022, (…) omstreeks 09.10 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de Vrangendael ter hoogte van nummer 50, te Sittard. Aldaar zou een aanrijding met een
scooter/voetganger hebben plaatsgevonden. De scooter rijder zou de plaats van het
ongeval ontvlucht zijn. Die dag, omstreeks 9.13 uur, kwamen wij ter plaatse op genoemde locatie. Wij zagen midden op straat een meisje liggen. Ook zagen wij vele omstanders die in paniek waren. (…) Het meisje dat op de grond lag, bleek later slachtoffer [slachtoffer] te zijn. Wij zagen dat [slachtoffer] een hoofdwond had, dat er bloed over haar hoofd liep en bloed op de straat lag. Wij zagen dat [slachtoffer] een schoen miste en zagen dat deze schoen aan de
overkant van de straat lag op ongeveer 5 meter afstand van [slachtoffer] vandaan. Wij
hoorden dat [slachtoffer] enkele malen schreeuwde van pijn. Op dat moment kwam de ambulance ook ter plaatse die [slachtoffer] meenam naar het ziekenhuis. Op straat zagen wij enkele brokstukken afkomstig van de scooter liggen. Deze brokstukken werden door ons in beslag genomen.’ [2]
- Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, waarin staat:
‘Op zaterdag 9 april 2022, omstreeks 8:45 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Locatie ongeval
Datum: 9 april 2022
Omstreeks: 09:00 uur
Adres : Vrangendael
Postcode plaats: 6137 BD Sittard
Gemeente: Sittard-Geleen (…)
Vermoedelijke toedracht
1: [verdachte] , reed op een scooter met kenteken [kenteken] ,
2: [slachtoffer] , voetganger. (…)
Bestuurder: [verdachte]
Rijbewijs Categorie(en): AM EN B (…) Datum eerste afgifte: 11 juli 2019 Beginnende bestuurder (…)
Kort relaas
Verkeersongeval op de Vragendael te Sittard tussen een voetganger en scooter. Slachtoffer
de voetganger lag buiten bewust zijn op het wegdek. Scooter was niet meer ter plaatsen,
geen gegevens achter gelaten. Slachtoffer werd per ambulance naar het ziekenhuis te
Heerlen vervoerd. Ter plaatsen zijn brokstukken afkomstig van de scooter in beslag
genomen. Meerdere getuigen die werden gehoord. Buurtonderzoek verricht waaruit camera
beelden kwamen waarop de aanrijding te zien was.’ [3]
- Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] d.d. 12 april 2022, waarin staat:
‘Op 9 april 2022, omstreeks 09.00 uur, liep ik mijn woning uit met mijn hond. Ik
wilde deze uitlaten. Mijn woning is gelegen op de [adres 2] te Sittard. Ik
liep over de Burg. Coenderstraat in de richting van de Vrangendael. Bij de
Vrangendaal liep ik naar links en ter hoogte van de ingang van het parkje aan de
overkant van de straat stak ik de straat over. Voor ik de straat overstak heb ik goed
naar links en rechts gekeken, ik zag geen auto's of ander verkeer over de straat
lopen. Ik liep de straat op en toen ik 2/3 de straat over was, hoorde ik een heel
hard geluid. Ik keek toen naar rechts en zag op 50 meter afstand een scooter mijn
kant op rijden. Ik dacht toen nog die scooter kan makkelijk achter mij langsrijden.
Het volgende wat ik mij kan herinneren is dat ik wakker werd in de ambulance onderweg
naar het ziekenhuis in Heerlen. Ik kan de scooter geheel niet beschrijven.
Ik heb een hersenschudding, gebroken sleutelbeen, mogelijk onbekend letsel aan mijn
arm, mijn enkel is ook flink opgezwollen, een hoofdwond, over schaafwonden. Ik heb
veel pijn en heb daar medicatie voor. Slapen doe ik niet, ik denk van de pijn. Ik kan
voorlopig niet werken’. [4]
- De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 26 juni 2023, inhoudende dat:
‘Op de camerabeelden is een brede, rechte weg te zien. [slachtoffer] komt met haar hond in beeld en steekt tussen twee donkere auto’s de weg over. Het betreft een recht, breed stuk weg. Op het moment dat zij de weg voor meer dan de helft overgestoken is, komt de scooter in beeld. Er is verder niemand op de weg. Te zien is dat de scooter rechtdoor over de weg rijdt en dat hij [slachtoffer] raakt terwijl zij de weg voor zo’n 2/3de overgestoken is. [slachtoffer] moet voor de scooter zichtbaar zijn geweest. Heel kort voor het moment van impact is te zien dat de remlichten van de scooter oplichten en dat de scooter een uitwijkende beweging naar links maakt. [slachtoffer] stak op dat moment nog steeds de weg over, maar verminderde vlak voor het moment van impact looptempo.’
- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2023, inhoudende dat:
‘Het klopt dat ik op 9 april 2022 omstreeks 09.00 uur ‘s ochtends [slachtoffer] heb aangereden toen ik op mijn scooter over de Vrangendael in Sittard reed. Ik heb [slachtoffer] niet gezien. Toen ik haar zag, dat was vlak voor het moment van de impact, heb ik direct geremd en ben ik met de scooter uitgeweken naar links. Ik kon helaas een aanrijding niet meer voorkomen. Na de aanrijding heb ik de plaats van het ongeval verlaten en enkele dagen later ben ik aangehouden door de politie.’
De bewijsoverwegingen
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, volgt het navolgende. Voor een bewezenverklaring van een overtreding in de zin van voornoemd artikel is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van dat wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om de mate van schuld vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval. Voor schuld in de zin van deze bepaling moet minimaal sprake zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende.
Met inachtneming van voornoemd beoordelingskader, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden vast dat de verdachte niet tijdig heeft gezien dat [slachtoffer] de weg overstak en dat hij haar heeft aangereden. Het betrof een overzichtelijke rechte weg, de weersomstandigheden waren goed, de weg was breed en er was verder geen verkeer op de weg. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte, als hij in beeld komt, zijn snelheid niet mindert. Pas vlak voor het moment van de impact is te zien dat de remlichten van de bromfiets oplichten. Dat was volgens de verdachte het moment waarop hij [slachtoffer] voor het eerst zag. [slachtoffer] had de weg toen al voor 2/3de overgestoken. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer] te laat heeft gezien en dat hij te laat heeft geremd. Dit terwijl onmiskenbaar uit de feiten en omstandigheden blijkt dat hij [slachtoffer] eerder had móeten zien en aldus eerder had móeten remmen. Het gaat hier aldus om meer dan enkel een beperkte, tijdelijke onoplettendheid. [slachtoffer] was immers al eerder voor hem zichtbaar en door hier niet op te anticiperen, heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] plots stilstond op de weg. Dit heeft de rechtbank op de camerabeelden niet waargenomen, en al zou dit het geval zijn geweest, dan nog had de verdachte hierop moeten anticiperen omdat [slachtoffer] al veel eerder zichtbaar voor hem was. Door aldus niet tijdig snelheid te minderen en uit te wijken, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden.
Dit levert een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde op. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk ook dat [slachtoffer] hierbij (tenminste) zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat zij tijdelijk verhinderd was om haar normale bezigheden uit te voeren. Zij had immers onder meer een gebroken sleutelbeen waardoor zij niet kon werken en tijdelijk ook niet zelfstandig kon wonen. De rechtbank acht feit 1 primair dan ook bewezen.
Ook feit 2 acht de rechtbank bewezen. De verdachte is na de aanrijding immers doorgereden, terwijl hij wist dat [slachtoffer] op de weg lag. Hij heeft haar aldus in hulpeloze toestand achtergelaten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 9 april 2022 te Sittard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, Vrangendael, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, als beginnend bestuurder, op het moment dat een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , doende was die weg over te steken, niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of vervolgens onvoldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of niet voldoende heeft uitgeweken, waardoor een botsing, althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger;
t.a.v. feit 2:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Sittard, op de Vrangendael, op 9 april 2022, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist een ander (te weten: [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
t.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a en c van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, conform het advies van de reclassering van 12 juni 2023, op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 140 uren alsmede een rij-ontzegging voor de duur van één jaar
.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Bij een bewezenverklaring dient qua straf volstaan te worden met een grotendeels voorwaardelijke straf. Aan de verdachte dient geen onvoorwaardelijke
rij-ontzegging opgelegd te worden omdat hij dan zijn baan zal kwijtraken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Toepassing van het adolescentenstrafrecht?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het adolescentenstrafrecht van toepassing moet worden verklaard. Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar oud was.
De reclassering beschrijft in haar advies van 12 juni 2023 het volgende:
‘Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Wij deden een weging ASR waaruit blijkt dat betrokkene vrijwel aan alle indicaties van het jeugdstrafrecht beantwoordt. Betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking, schat risico's van handelen slecht in, organiseert zijn eigen gedrag nauwelijks, hij handelt impulsief en laat zich sterk beïnvloeden door anderen. Daarnaast woont hij terug bij moeder en heeft hij veel ondersteuning van haar nodig, zowel op praktisch als emotioneel vlak. De rol van moeder werkt beschermend, alhoewel er ook wel het vermoeden is dat moeder hem het hand boven het hoofd houdt. Maar sinds betrokkene terug thuis woont lijkt het veel beter met hem te gaan en zijn er geen mutaties meer.’
Gelet op het advies van de reclassering, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het adolescentenstrafrecht toepassen.
De strafmotivering
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een bromfiets een verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft niet goed op de weg voor hem gelet en hierdoor [slachtoffer] niet tijdig gezien, waardoor zij werd geraakt. [slachtoffer] heeft hierbij letsel, waaronder een gebroken sleutelbeen, opgelopen. Dit is een ernstig strafbaar feit, waarbij de verdachte er na de aanrijding ook nog vandoor is gegaan. Pas dagen na het ongeval is het de politie gelukt om hem aan te houden. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen belang op dat moment: het ontkomen aan de politie. Hij heeft geen oog gehad voor het slachtoffer, dat bewusteloos en gewond midden op straat werd achtergelaten. Als gevolg van het ongeval is zij tijdelijk verhinderd geweest in haar dagelijkse bezigheden en zij heeft, ruim een jaar later, nog steeds last van de lichamelijke gevolgen. Dit is te wijten aan de aanmerkelijke onoplettendheid van de verdachte.
Het handelen van de verdachte is kwalijk, en dient bestraft te worden. Dat de verdachte een beginnend bestuurder was, werkt strafverzwarend.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies dat op 12 juni 2023 over de verdachte is opgesteld. De reclassering beschrijft dat de verdachte weliswaar vanaf zijn 18de herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar dat het nu goed lijkt te gaan met de verdachte. Hij heeft afstand genomen van zijn negatieve netwerk, heeft een relatie, woont bij zijn moeder en heeft een baan. Dit zijn allemaal beschermende factoren. De verdachte is echter, gezien de diagnoses die bij hem zijn gesteld, erg beïnvloedbaar, aldus de reclassering, en hoewel het nu beter lijkt te gaan met hem, is het de vraag of deze positieve ontwikkeling zich voortzet. Eerdere zorgtrajecten kwamen niet van de grond, de verdachte verscheen niet op afspraken en hij weigerde mee te werken aan bepaalde voorstellen. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als hoog en de reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te verminderen. De jeugdreclassering heeft de casus van de verdachte beoordeeld en geaccepteerd.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het is immers, zo blijkt uit het reclasseringsrapport, van belang dat de verdachte een ambulante behandeling ondergaat en dagbesteding heeft om het recidiverisico te verminderen. Mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beïnvloedbaarheid, is naar het oordeel van de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel met deze voorwaarden passend en geboden als ‘stok achter de deur’. Naast de voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd, legt de rechtbank aan de verdachte ook een verbod op om drugs te gebruiken. Aan de reclassering wordt opdracht gegeven toe te zien op dit verbod met controles. De verdachte gebruikt naar eigen zeggen ‘af en toe’ softdrugs en kan hier soms opgejaagd en geïrriteerd van raken. Hoewel de reclassering het drugsgebruik niet problematisch inschat, is dit, naar het oordeel van de rechtbank, wel het geval. Dit gegeven in combinatie met deelname aan het verkeer is immers een alleszins ongewenste combinatie. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om zich aan dit verbod te houden.
Alles overwegend acht de rechtbank een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, passend. De rechtbank legt aan de verdachte een taakstraf van 160 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk op. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt een proeftijd van 2 jaren gekoppeld alsmede de bijzondere voorwaarden, zoals hiervoor overwogen.
Gelet op het bepaalde in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht en nu het recidiverisico door de reclassering hoog wordt geschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke rijontzegging van een jaar wordt opgelegd. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie op dit punt niet en legt aan de verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden op. De rechtbank wil de verdachte hiermee een kans geven om zijn huidige baan, waarbij hij zijn rijbewijs nodig heeft, te behouden. De verdachte is nu echter een gewaarschuwd mens. Mocht hij met de gedachten gaan spelen om de voorwaarden niet na te komen, dan is deze voorwaardelijke straf er, om hem aan de mogelijke gevolgen te herinneren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een bedrag van € 4.320,60 ter vergoeding van materiële schade, een bedrag van € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade en een bedrag van € 4.647,61 ter vergoeding van kosten voor juridische bijstand.
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • € 150,00 als stelpost voor zaakschade aan onder andere kleding, schoenen, bril, sieraden, horloge en dergelijke;
  • € 125,40 aan reiskosten;
  • € 2.829,00 als vergoeding voor het inschakelen voor huishoudelijke hulp;
  • € 798,00 als vergoeding voor algemeen dagelijkse levensverrichtingen;
  • € 225,00 als vergoeding voor verlies van zelfredzaamheid.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat er geen sprake meer is van schade. [slachtoffer] heeft immers reeds € 3.500,00 aan voorschotten ontvangen van de verzekeraar.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde zaakschade ad € 150,00 voor vergoeding in aanmerking komt en dat [slachtoffer] ten aanzien van de overige materiële schadeposten niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Voor de reiskosten geldt namelijk dat onvoldoende is onderbouwd dat dit rechtstreekse schade betreft. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het inschakelen van huishoudelijke hulp, de algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het verlies van zelfredzaamheid geldt dat door [slachtoffer] onvoldoende is onderbouwd welke werkzaamheden zij niet meer heeft kunnen doen.
Aan immateriële schade is volgens de officier van justitie een bedrag van € 2.000,00 toewijsbaar, gelet op de medische stukken en de soortgelijke jurisprudentie.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in verband met de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de afzonderlijke schadeposten. De zaakschade ad € 150,00 is in het geheel niet nader onderbouwd of gespecificeerd en de reiskosten voor bezoek van familie betreft geen rechtstreekse schade. De gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp en verlies van zelfwerkzaamheid zijn onvoldoende onderbouwd.
De gevorderde advocaatkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten komen, gelet op de schadebeperkingsplicht van het slachtoffer, volledig voor haar eigen rekening, want zij had kunnen kiezen voor een toevoeging zonder eigen bijdrage.
Aan immateriële schade is, gelet op vergelijkbare jurisprudentie, een bedrag van € 1.000,00 toewijsbaar.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Art. 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv). (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert vergoeding van diverse materiële schadeposten, zij vordert immateriële schadevergoeding en vergoeding van gemaakte proceskosten. Uit het voegingsformulier blijkt dat [slachtoffer] van haar verzekering reeds twee voorschotten op de schadevergoeding heeft ontvangen voor een totaalbedrag van € 3.500,00. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter dit bedrag bij de vaststelling van de te vergoeden schade als opgeleverd voordeel in rekening brengen (‘verrekenen’). Indien de uitkering geschiedt ingevolge een schadeverzekering, dan zal - indien het om vergoeding van dezelfde schade gaat - verrekening in beginsel op haar plaats zijn, nu de verzekeraar tot het beloop van het door hem betaalde in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd en de aansprakelijke partij voor dat bedrag dus door de verzekeraar kan worden aangesproken (zie ECLI:NL:HR:2010:BM7808). De rechtbank ziet derhalve aanleiding om de aan [slachtoffer] toe te wijzen schade te verrekenen met de schade-uitkering voor zover deze ziet op dezelfde schade. [slachtoffer] heeft echter niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt op welke schade(posten) de ontvangen voorschotten zien. Dit blijkt ook niet uit het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of deze voorschotten verrekend moeten worden met de schade die in deze procedure gevorderd wordt. [slachtoffer] alsnog in de gelegenheid stellen om de vordering op dit punt nader inzichtelijk te maken, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de benadeelde in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Uiteraard staat het de benadeelde vrij om zich voor vergoeding van de schade te wenden tot de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Werkstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een taakstraf, bestaande uit
  • beveelt dat indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
Begeleiding door jeugdreclassering: de veroordeelde werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling: de veroordeelde laat zich behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Dagbesteding: de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
a. Drugsverbod: de veroordeelde gebruikt geen hard- en softdrugs en werkt mee aan controles op dit verbod. De reclassering kan urine- en ademonderzoek gebruiken voor de controle en de reclassering bepaalt ook hoe vaak de veroordeelde gecontroleerd wordt op dit verbod;
  • geeft aan voornoemde jeugdreclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
- legt aan de verdachte op de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- verbindt aan de voorwaardelijke ontzegging als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen een proeftijd van 2 jaren niet aan enig strafbaar feit schuldig maakt;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Spijkerman en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, Vrangendael, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten: [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, als beginnend bestuurder, op het moment dat een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , doende was die weg over te steken, niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of (vervolgens) niet, dan wel onvoldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of niet voldoende heeft uitgeweken, althans niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, waardoor, althans mede waardoor een botsing, althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2022 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Vrangendael, op het moment dat een voetganger doende was die weg over te steken, niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of (vervolgens) niet, dan wel onvoldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of niet voldoende heeft uitgeweken, althans niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, waardoor, althans mede waardoor een botsing, althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motrorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, op/aan de Vrangendael, op of omstreeks 9 april 2022, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten: [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten, althans, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten : [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie met proces-verbaalnummer PL2300-2022055591-1, gesloten d.d. 21 april 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 170.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 24.
3.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 2-5.
4.Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , pagina 85.