3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 9 april 2022 vond op de Vrangendael in Sittard een verkeersongeval plaats tussen een bromfiets en een voetganger. De bromfiets werd bestuurd door de verdachte. De voetganger, [slachtoffer] , heeft bij dit ongeval letsel opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte bij het verkeersongeval strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, in welke mate. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin staat:
‘Op 9 april 2022, (…) omstreeks 09.10 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de Vrangendael ter hoogte van nummer 50, te Sittard. Aldaar zou een aanrijding met een
scooter/voetganger hebben plaatsgevonden. De scooter rijder zou de plaats van het
ongeval ontvlucht zijn. Die dag, omstreeks 9.13 uur, kwamen wij ter plaatse op genoemde locatie. Wij zagen midden op straat een meisje liggen. Ook zagen wij vele omstanders die in paniek waren. (…) Het meisje dat op de grond lag, bleek later slachtoffer [slachtoffer] te zijn. Wij zagen dat [slachtoffer] een hoofdwond had, dat er bloed over haar hoofd liep en bloed op de straat lag. Wij zagen dat [slachtoffer] een schoen miste en zagen dat deze schoen aan de
overkant van de straat lag op ongeveer 5 meter afstand van [slachtoffer] vandaan. Wij
hoorden dat [slachtoffer] enkele malen schreeuwde van pijn. Op dat moment kwam de ambulance ook ter plaatse die [slachtoffer] meenam naar het ziekenhuis. Op straat zagen wij enkele brokstukken afkomstig van de scooter liggen. Deze brokstukken werden door ons in beslag genomen.’
- Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, waarin staat:
‘Op zaterdag 9 april 2022, omstreeks 8:45 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
Locatie ongeval
Datum: 9 april 2022
Omstreeks: 09:00 uur
Adres : Vrangendael
Postcode plaats: 6137 BD Sittard
Gemeente: Sittard-Geleen (…)
Vermoedelijke toedracht
1: [verdachte] , reed op een scooter met kenteken [kenteken] ,
2: [slachtoffer] , voetganger. (…)
Bestuurder: [verdachte]
Rijbewijs Categorie(en): AM EN B (…) Datum eerste afgifte: 11 juli 2019 Beginnende bestuurder (…)
Kort relaas
Verkeersongeval op de Vragendael te Sittard tussen een voetganger en scooter. Slachtoffer
de voetganger lag buiten bewust zijn op het wegdek. Scooter was niet meer ter plaatsen,
geen gegevens achter gelaten. Slachtoffer werd per ambulance naar het ziekenhuis te
Heerlen vervoerd. Ter plaatsen zijn brokstukken afkomstig van de scooter in beslag
genomen. Meerdere getuigen die werden gehoord. Buurtonderzoek verricht waaruit camera
beelden kwamen waarop de aanrijding te zien was.’
- Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] d.d. 12 april 2022, waarin staat:
‘Op 9 april 2022, omstreeks 09.00 uur, liep ik mijn woning uit met mijn hond. Ik
wilde deze uitlaten. Mijn woning is gelegen op de [adres 2] te Sittard. Ik
liep over de Burg. Coenderstraat in de richting van de Vrangendael. Bij de
Vrangendaal liep ik naar links en ter hoogte van de ingang van het parkje aan de
overkant van de straat stak ik de straat over. Voor ik de straat overstak heb ik goed
naar links en rechts gekeken, ik zag geen auto's of ander verkeer over de straat
lopen. Ik liep de straat op en toen ik 2/3 de straat over was, hoorde ik een heel
hard geluid. Ik keek toen naar rechts en zag op 50 meter afstand een scooter mijn
kant op rijden. Ik dacht toen nog die scooter kan makkelijk achter mij langsrijden.
Het volgende wat ik mij kan herinneren is dat ik wakker werd in de ambulance onderweg
naar het ziekenhuis in Heerlen. Ik kan de scooter geheel niet beschrijven.
Ik heb een hersenschudding, gebroken sleutelbeen, mogelijk onbekend letsel aan mijn
arm, mijn enkel is ook flink opgezwollen, een hoofdwond, over schaafwonden. Ik heb
veel pijn en heb daar medicatie voor. Slapen doe ik niet, ik denk van de pijn. Ik kan
voorlopig niet werken’.
- De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 26 juni 2023, inhoudende dat:
‘Op de camerabeelden is een brede, rechte weg te zien. [slachtoffer] komt met haar hond in beeld en steekt tussen twee donkere auto’s de weg over. Het betreft een recht, breed stuk weg. Op het moment dat zij de weg voor meer dan de helft overgestoken is, komt de scooter in beeld. Er is verder niemand op de weg. Te zien is dat de scooter rechtdoor over de weg rijdt en dat hij [slachtoffer] raakt terwijl zij de weg voor zo’n 2/3de overgestoken is. [slachtoffer] moet voor de scooter zichtbaar zijn geweest. Heel kort voor het moment van impact is te zien dat de remlichten van de scooter oplichten en dat de scooter een uitwijkende beweging naar links maakt. [slachtoffer] stak op dat moment nog steeds de weg over, maar verminderde vlak voor het moment van impact looptempo.’
- De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2023, inhoudende dat:
‘Het klopt dat ik op 9 april 2022 omstreeks 09.00 uur ‘s ochtends [slachtoffer] heb aangereden toen ik op mijn scooter over de Vrangendael in Sittard reed. Ik heb [slachtoffer] niet gezien. Toen ik haar zag, dat was vlak voor het moment van de impact, heb ik direct geremd en ben ik met de scooter uitgeweken naar links. Ik kon helaas een aanrijding niet meer voorkomen. Na de aanrijding heb ik de plaats van het ongeval verlaten en enkele dagen later ben ik aangehouden door de politie.’
De bewijsoverwegingen
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, volgt het navolgende. Voor een bewezenverklaring van een overtreding in de zin van voornoemd artikel is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld in de zin van dat wetsartikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om de mate van schuld vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle op basis van de bewijsmiddelen vaststaande feiten en omstandigheden van het geval. Voor schuld in de zin van deze bepaling moet minimaal sprake zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende.
Met inachtneming van voornoemd beoordelingskader, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden vast dat de verdachte niet tijdig heeft gezien dat [slachtoffer] de weg overstak en dat hij haar heeft aangereden. Het betrof een overzichtelijke rechte weg, de weersomstandigheden waren goed, de weg was breed en er was verder geen verkeer op de weg. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte, als hij in beeld komt, zijn snelheid niet mindert. Pas vlak voor het moment van de impact is te zien dat de remlichten van de bromfiets oplichten. Dat was volgens de verdachte het moment waarop hij [slachtoffer] voor het eerst zag. [slachtoffer] had de weg toen al voor 2/3de overgestoken. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer] te laat heeft gezien en dat hij te laat heeft geremd. Dit terwijl onmiskenbaar uit de feiten en omstandigheden blijkt dat hij [slachtoffer] eerder had móeten zien en aldus eerder had móeten remmen. Het gaat hier aldus om meer dan enkel een beperkte, tijdelijke onoplettendheid. [slachtoffer] was immers al eerder voor hem zichtbaar en door hier niet op te anticiperen, heeft de verdachte verwijtbaar gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] plots stilstond op de weg. Dit heeft de rechtbank op de camerabeelden niet waargenomen, en al zou dit het geval zijn geweest, dan nog had de verdachte hierop moeten anticiperen omdat [slachtoffer] al veel eerder zichtbaar voor hem was. Door aldus niet tijdig snelheid te minderen en uit te wijken, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden.
Dit levert een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde op. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk ook dat [slachtoffer] hierbij (tenminste) zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat zij tijdelijk verhinderd was om haar normale bezigheden uit te voeren. Zij had immers onder meer een gebroken sleutelbeen waardoor zij niet kon werken en tijdelijk ook niet zelfstandig kon wonen. De rechtbank acht feit 1 primair dan ook bewezen.
Ook feit 2 acht de rechtbank bewezen. De verdachte is na de aanrijding immers doorgereden, terwijl hij wist dat [slachtoffer] op de weg lag. Hij heeft haar aldus in hulpeloze toestand achtergelaten.