Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
3 [gedaagde sub 3] ,
4 [gedaagde sub 4] ,
1.De verdere procedure
- het vonnis van 27 oktober 2021 in het bevoegdheidsincident en het incident ex artikel 223 Rv jegens (enkel) [gedaagde sub 3] , alsmede het herstelvonnis van 24 november 2021,
- het vonnis van 8 december 2021 ten aanzien van het verzoek van (enkel) [gedaagde sub 3] om hoger beroep van voormeld vonnis in het bevoegdheidsincident van 27 oktober 2021 toe te staan,
- bericht van mr. Beune van 11 mei 2022 dat hij zich onttrekt als advocaat van MST en [gedaagde sub 3] ,
- bericht van mr. Spera van 15 juni 2022 dat hij zich stelt als advocaat voor MST, [gedaagde sub 3] en (de tot dan toe niet verschenen) [gedaagde sub 4] ,
- de akte van MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] van 4 juli 2022 met 26 producties,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 juli 2022 (inclusief spreekaantekeningen) en de brieven van de advocaten van partijen van 19 respectievelijk 21 juli 2022 met opmerkingen over de weergave in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
2.De feiten
- het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2020 van deze rechtbank, waarbij partijen zijn overeengekomen dat SP gehouden is € 26.870,85 aan hoofdsom aan Esma te voldoen, zulks in vijf termijnen.
- het vonnis van de ondernemingsrechtbank Antwerpen (België) van 5 februari 2020, waarin SP is veroordeeld om aan Esma te voldoen een bedrag van € 36.741,73 in hoofdsom, te vermeerderen met verwijlinteresten, gerechtelijke interesten en de kosten van de procedure, zijnde in totaal € 48.941,25 met rente p.m.
3.Het geschil
- MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door Esma geleden schade, te weten een bedrag van € 75.812,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke (handels)rente en kosten, een en ander conform de executoriale titel 1 en de executoriale titel 2,
- SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Esma te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van
- SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten van dit geding ten bedrag van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening,
- SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van Esma, de verplichte verschotten en alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, te vermeerderen met de wettelijke rente
4.De beoordeling
Het faillissement van SP en de gevolgen hiervan voor deze procedure
“grote gevolgen[heeft]
voor onderhavige procedure aangezien de specifieke regels van het faillissementsrecht (…) van toepassing zijn geworden”(randnr. 8, spreekaantekeningen MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ). De rechtbank onderschrijft dit niet, nu (vooral) MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden aangesproken. Deze zijn niet failliet, zodat het faillissementsrecht op hen niet van toepassing is. Voor zover SP wél is aangesproken door Esma, is daarover, zoals gezegd, reeds vóór haar faillissement beslist bij vonnis van 25 augustus 2021, dan wel gaat het in deze nog om een vordering tot veroordeling in de buitengerechtelijke kosten, de nakosten en de procedurekosten. Nu de curator de procedure niet heeft overgenomen – daartoe is de curator ook niet opgeroepen door Esma – kan de procedure jegens SP worden voortgezet, zij het dat een eventueel veroordelend vonnis tegen SP geen rechtskracht heeft tegen de boedel, zulks op grond van artikel 25 lid 2 Fw.
“niet duidelijk is of er sprake is van een of meer rechtshandelingen om niet, of van een of meer rechtshandeling[en]
anders dan om niet. Evenmin is duidelijk wie de contractspartij van SP is geweest, maar vermoedelijk is dat MST. (…),”aldus Esma [randnr. 4.5, dgv]. Voorop gesteld zij dat SP, die niet is verschenen, de stelling niet heeft betwist en aldus niet heeft bestreden dat door haar zelf paulianeus gehandeld is. MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben wel verweer gevoerd. Esma heeft met het oog op de uitwerking en onderbouwing van haar stelling ex art. 843a Rv overlegging van stukken gevorderd, welke vordering de rechtbank zoals gezegd bij meergenoemde tussenvonnissen heeft toegewezen, nu Esma daar een rechtmatig belang bij had. Desondanks hebben SP, en later [gedaagde sub 3] , niet aan de veroordelingen voldaan, althans niet volledig. Gelet hierop kan ook de rechtbank niet eenduidig vaststellen of is voldaan aan alle vereisten van het gestelde paulianeuze handelen, zoals de vraag of sprake is van een of meer onverplichte rechtshandelingen van SP, om niet en/of anders dan om niet, zulks bij gebreke van (volledige) duidelijkheid over de financiële situatie van SP betreffende de jaren 2017 tot en met 2020 en de financiële ontwikkeling, de kredietwaardigheid en de financiële positie van SP in genoemde periode. Dit kan er echter niet toe leiden dat de stelling als ongegrond dient te worden gepasseerd. Immers, daarmee zou het nalaten (of zelfs weigeren) tot het overleggen van de door de rechtbank genoemde stukken worden beloond. Met andere woorden, indien SP en [gedaagde sub 3] (integraal) aan de veroordeling hadden voldaan, hadden zij daarmee (mogelijk) ook de stelling van Esma gemotiveerd en met stukken geschraagd kunnen ontzenuwen. Zij hebben dit echter nagelaten, hetgeen hun dient te worden aangerekend en waarvan zij het volledige risico dienen te dragen. In het licht hiervan moet het er dan ook voor worden gehouden dat als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat SP paulianeus en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Esma.
“het nakijken. [gedaagde sub 3] gaat gewoon verder met zijn activiteiten binnen MST.”Esma vervolgt onder randnr. 3.3 van haar spreekaantekeningen:
- explootkosten € 113,55
- griffierecht € 2.076,00
- kosten advocaat €
5.De beslissing
€ 75.812,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke (handels)rente en kosten, een en ander conform de executoriale titel 1 en de executoriale titel 2,