ECLI:NL:RBLIM:2023:3763

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/03/293699 / HA ZA 21-333
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en rechtspersonen bij paulianeuze handelingen in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Belgische rechtspersoon ESMA N.V. en verschillende gedaagden, waaronder SPECIAL PLATINGS B.V. en METAL SURFACE TREATMENT B.V. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders van de failliete rechtspersoon, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], aansprakelijk zijn voor de schade die ESMA heeft geleden als gevolg van hun onrechtmatige handelen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden bewust hebben bijgedragen aan de situatie waarin de failliete rechtspersoon geen verhaal meer bood voor haar schuldeisers, door activiteiten te verhangen en niet alle relevante documenten te overleggen, ondanks eerdere veroordelingen hiertoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat ESMA recht heeft op schadevergoeding van € 75.812,10, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke kosten van € 1.533,12 toegewezen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk verklaard voor de schade, en hen veroordeeld in de proceskosten van de procedure. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en rechtspersonen in het kader van faillissement en de gevolgen van paulianeuze handelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/293699 / HA ZA 21-333
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar Belgisch recht
ESMA N.V.,
gevestigd te Maasmechelen (België),
eiseres,
advocaat mr. M.M. van den Boomen te Herten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPECIAL PLATINGS B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METAL SURFACE TREATMENT B.V.,
gevestigd te Stein,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht-Airport,

3 [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht-Airport,

4 [gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
alle gedaagden.
Partijen zullen hierna Esma, SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 27 oktober 2021 in het bevoegdheidsincident en het incident ex artikel 223 Rv jegens (enkel) [gedaagde sub 3] , alsmede het herstelvonnis van 24 november 2021,
  • het vonnis van 8 december 2021 ten aanzien van het verzoek van (enkel) [gedaagde sub 3] om hoger beroep van voormeld vonnis in het bevoegdheidsincident van 27 oktober 2021 toe te staan,
  • bericht van mr. Beune van 11 mei 2022 dat hij zich onttrekt als advocaat van MST en [gedaagde sub 3] ,
  • bericht van mr. Spera van 15 juni 2022 dat hij zich stelt als advocaat voor MST, [gedaagde sub 3] en (de tot dan toe niet verschenen) [gedaagde sub 4] ,
  • de akte van MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] van 4 juli 2022 met 26 producties,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 juli 2022 (inclusief spreekaantekeningen) en de brieven van de advocaten van partijen van 19 respectievelijk 21 juli 2022 met opmerkingen over de weergave in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de reeds in deze zaak gewezen (tussen)vonnissen.
2.2.
Herhaald zij dat Esma beschikt over twee executoriale titels jegens SP die beide kracht van gewijsde hebben, te weten:
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2020 van deze rechtbank, waarbij partijen zijn overeengekomen dat SP gehouden is € 26.870,85 aan hoofdsom aan Esma te voldoen, zulks in vijf termijnen.
  • het vonnis van de ondernemingsrechtbank Antwerpen (België) van 5 februari 2020, waarin SP is veroordeeld om aan Esma te voldoen een bedrag van € 36.741,73 in hoofdsom, te vermeerderen met verwijlinteresten, gerechtelijke interesten en de kosten van de procedure, zijnde in totaal € 48.941,25 met rente p.m.
2.3.
Beide titels kwamen hieruit voort dat SP had verzuimd om de aan haar betaalde subsidiegelden van een derde, genaamd Stimulus, waarvan een deel aan Esma toekwam, aan Esma te voldoen, zulks uit hoofde van de door partijen op 19 juli 2017 gesloten samenwerkingsovereenkomst van partijen voor de ontwikkeling van metalen 3D geprinte brillen op maat (titel 1) en uit hoofde van door Esma voor SP verrichte werkzaamheden (titel 2).
2.4.
Wat betreft de eerste titel heeft SP geen enkele termijn voldaan. Aan de veroordelingen die aan de tweede titel ten grondslag ligt heeft SP evenmin gevolg gegeven. Op sommaties en betekeningen met aanzegging executie volgde geen reactie. Uiteindelijk bleken bij SP geen verhaalsmogelijkheden te zijn.
2.5.
Hoewel daartoe veroordeeld, zijn niet alle stukken afgegeven, noch door SP zoals (vóór haar faillissement) bepaald bij vonnis van 25 augustus 2021 noch door [gedaagde sub 3] zoals bepaald bij vonnis van 27 oktober 2021 en bij (herstel)vonnis van 24 november 2021.
2.6.
SP is op 26 augustus 2021 in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Het standpunt van Esma komt er kort gezegd op neer dat gedaagden de omstandigheid dat SP geen verhaal biedt, bewust hebben gecreëerd. Daarmee hebben ze Esma als schuldeiser van SP benadeeld. Meer in het bijzonder heeft SP, aldus Esma, paulianeus gehandeld. Door hieraan mee te werken heeft MST, de vennootschap waarvan [gedaagde sub 3] via MST Holding indirect bestuurder is, onrechtmatig gehandeld jegens Esma. Dat geldt ook voor [gedaagde sub 3] als bestuurder van SP en indirect bestuurder van MST, alsmede voor [gedaagde sub 4] als feitelijk leidinggever; zij hebben immers als zodanig bewerkstelligd dat SP haar verplichtingen jegens Esma welbewust niet nakomt. Dit standpunt zal hierna bij de beoordeling nader worden uitgewerkt.
3.2.
Op grond van het voorgaande heeft Esma gevorderd – over het gevorderde sub I in het petitum van de dagvaarding heeft de rechtbank reeds beslist bij voormeld vonnis van 25 augustus 2021 – dat de rechtbank:
(1) voor recht verklaart dat MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] conform artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Esma geleden schade als gevolg van hun onbehoorlijk en onrechtmatig handelen,
  • MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door Esma geleden schade, te weten een bedrag van € 75.812,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke (handels)rente en kosten, een en ander conform de executoriale titel 1 en de executoriale titel 2,
  • SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Esma te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van
  • SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten van dit geding ten bedrag van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening,
  • SP, MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van Esma, de verplichte verschotten en alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende, te vermeerderen met de wettelijke rente
3.3.
MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben verweer gevoerd. Dit zal hierna bij de beoordeling worden besproken.

4.De beoordeling

Het faillissement van SP en de gevolgen hiervan voor deze procedure

4.1.
Ter zitting hebben MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gesteld dat het faillissement van SP
“grote gevolgen[heeft]
voor onderhavige procedure aangezien de specifieke regels van het faillissementsrecht (…) van toepassing zijn geworden”(randnr. 8, spreekaantekeningen MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ). De rechtbank onderschrijft dit niet, nu (vooral) MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] worden aangesproken. Deze zijn niet failliet, zodat het faillissementsrecht op hen niet van toepassing is. Voor zover SP wél is aangesproken door Esma, is daarover, zoals gezegd, reeds vóór haar faillissement beslist bij vonnis van 25 augustus 2021, dan wel gaat het in deze nog om een vordering tot veroordeling in de buitengerechtelijke kosten, de nakosten en de procedurekosten. Nu de curator de procedure niet heeft overgenomen – daartoe is de curator ook niet opgeroepen door Esma – kan de procedure jegens SP worden voortgezet, zij het dat een eventueel veroordelend vonnis tegen SP geen rechtskracht heeft tegen de boedel, zulks op grond van artikel 25 lid 2 Fw.
Voorvraag: heeft SP paulianeus gehandeld?
4.2.
Zoals gezegd stelt Esma dat SP paulianeus heeft gehandeld. Echter,
“niet duidelijk is of er sprake is van een of meer rechtshandelingen om niet, of van een of meer rechtshandeling[en]
anders dan om niet. Evenmin is duidelijk wie de contractspartij van SP is geweest, maar vermoedelijk is dat MST. (…),”aldus Esma [randnr. 4.5, dgv]. Voorop gesteld zij dat SP, die niet is verschenen, de stelling niet heeft betwist en aldus niet heeft bestreden dat door haar zelf paulianeus gehandeld is. MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben wel verweer gevoerd. Esma heeft met het oog op de uitwerking en onderbouwing van haar stelling ex art. 843a Rv overlegging van stukken gevorderd, welke vordering de rechtbank zoals gezegd bij meergenoemde tussenvonnissen heeft toegewezen, nu Esma daar een rechtmatig belang bij had. Desondanks hebben SP, en later [gedaagde sub 3] , niet aan de veroordelingen voldaan, althans niet volledig. Gelet hierop kan ook de rechtbank niet eenduidig vaststellen of is voldaan aan alle vereisten van het gestelde paulianeuze handelen, zoals de vraag of sprake is van een of meer onverplichte rechtshandelingen van SP, om niet en/of anders dan om niet, zulks bij gebreke van (volledige) duidelijkheid over de financiële situatie van SP betreffende de jaren 2017 tot en met 2020 en de financiële ontwikkeling, de kredietwaardigheid en de financiële positie van SP in genoemde periode. Dit kan er echter niet toe leiden dat de stelling als ongegrond dient te worden gepasseerd. Immers, daarmee zou het nalaten (of zelfs weigeren) tot het overleggen van de door de rechtbank genoemde stukken worden beloond. Met andere woorden, indien SP en [gedaagde sub 3] (integraal) aan de veroordeling hadden voldaan, hadden zij daarmee (mogelijk) ook de stelling van Esma gemotiveerd en met stukken geschraagd kunnen ontzenuwen. Zij hebben dit echter nagelaten, hetgeen hun dient te worden aangerekend en waarvan zij het volledige risico dienen te dragen. In het licht hiervan moet het er dan ook voor worden gehouden dat als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat SP paulianeus en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Esma.
4.3.
Het voorgaande klemt temeer, nu wél kan worden vastgesteld dat SP in het kader van het programma ‘Interreg VA Vlaanderen-Nederland’ subsidiegelden heeft ontvangen, waarvan een deel bestemd was voor SP en een deel voor Esma; het aan Esma toekomende deel is in de periode van 9 februari 2018 tot 27 september 2018 door SP ontvangen in vijf afzonderlijke betalingen. Ook zou naar zeggen van MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] moeten worden aangenomen dat SP een bedrag van € 71.000,00 van MST heeft ontvangen voor overname van een deel van de activiteiten van SP. Nu SP geen verhaal biedt voor de vorderingen van Esma (titels 1 en 2) en een lege huls blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat zij de (in elk geval hiervoor genoemde) in haar vermogen gevloeide gelden anderszins, in elk geval niet ten bate van Esma, heeft aangewend uit hoofde van rechtshandelingen c.q. overeenkomsten die zij kennelijk met derden is aangegaan, waarbij de rechtbank tot (niet te verifiëren) uitgangspunt neemt dat MST ook daadwerkelijk heeft betaald voor de bedoelde overname. Hierbij dient tevens het navolgende in acht te worden genomen.
Onrechtmatig handelen van MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]
4.4.
Gelet op het feitencomplex, voor zover dit uit het dossier überhaupt valt te destilleren, en de chronologie van het een en ander, heeft [gedaagde sub 3] als bestuurder van SP er naar het oordeel van de rechtbank op aangestuurd dat SP haar verplichtingen jegens Esma (titels 1 en 2) niet nakwam, zulks met de bedoeling om onder die verplichtingen uit te komen. Immers, nadat SP de subsidiegelden had ontvangen, waarvan zij – zo is onbetwist – een deel had moeten doorbetalen aan Esma, en de facturen van Esma had gekregen waaruit – zo is eveneens onbetwist – een betalingsverplichting van SP voortvloeide, is kort nadien, te weten op 1 januari 2019, MST opgericht. De beweerde betalingen die MST vervolgens heeft verricht voor de overname van een deel van de activiteiten van SP – gedaan in de periode van 6 juni 2019 tot 4 juni 2020 – heeft SP echter niet aangewend om Esma te voldoen. Sterker nog, toen Esma en SP ter comparitie in deze rechtbank op 9 januari 2020 overeenkwamen dat SP in termijnen een totaalbedrag van € 26.870,85 aan Esma zou betalen, heeft SP zelfs niet één termijn van € 5.000,00 aan Esma betaald, hoewel zij toen nog steeds de beweerde betalingen van MST ontving. Dat geldt evenzeer voor het veroordelend vonnis van de ondernemingsrechtbank Antwerpen van 5 februari 2020, waarin SP werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 36.741,73 in hoofdsom; ook toen ontving SP nog betalingen van MST – de laatste beweerde betaling dateert immers van 4 juni 2020 – maar voldeed zij Esma desondanks niet; ook de betekeningen met aanzegging executie in diezelfde periode noopten SP niet tot voldoening van haar schulden jegens Esma. Voor zover er gerechtvaardigde redenen voor waren om de door MST beweerdelijk ontvangen gelden anderszins aan te wenden, blijft volstrekt ongewis welke rechtshandelingen c.q. overeenkomsten daaraan ten grondslag hebben gelegen. Het komt de rechtbank dan ook voor dat [gedaagde sub 3] als bestuurder van SP niet de wil had om te betalen. Dit wordt nog eens onderstreept door het feit dat hij niet volledig heeft voldaan aan de veroordeling van deze rechtbank om de in meergenoemde vonnissen bepaalde stukken in het geding te brengen.
4.5.
Van dit handelen of nalaten van [gedaagde sub 3] als bestuurder van SP ten opzichte van Esma als schuldeiser dient hem persoonlijk een ernstig verwijt te worden gemaakt. Hij wist dat de hiervoor beschreven handelwijze van SP tot gevolg zou hebben dat SP haar verplichtingen jegens Esma niet kon en zou nakomen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 3] als bestuurder van SP uit voorzorg voorzieningen of oplossingen heeft getroffen, bijvoorbeeld het aanleggen van een financiële reservering, om de schuld van SP aan Esma te kunnen voldoen. [gedaagde sub 3] moet dan ook persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de als gevolg hiervan door Esma geleden schade, zijnde € 75.812,10.
4.6.
Esma stelt dat MST de activiteiten van SP heeft voortgezet. De activiteiten en klanten van SP zijn bij koopovereenkomst van 1 januari 2019 overgedragen aan MST. Daardoor hebben de schuldeisers van SP waaronder Esma
“het nakijken. [gedaagde sub 3] gaat gewoon verder met zijn activiteiten binnen MST.”Esma vervolgt onder randnr. 3.3 van haar spreekaantekeningen:
“SP stelt dat er afscheid zou worden genomen van oppervlaktebehandeling en dat MST daarom is opgericht. Ook dat is onjuist. MST is opgericht zodat SP kon afsterven, terwijl de vroegere activiteiten van SP door MST werden voortgezet. De onbetaalde vorderingen zouden in SP achterblijven. SP is uiteindelijk ook failliet verklaard. Precies volgens het plan van [gedaagde sub 3] .”
De rechtbank onderschrijft dit standpunt, nu Esma dit genoegzaam heeft onderbouwd. Zo is MST opgericht op 31 januari 2019, toen de subsidiegelden al waren uitbetaald aan SP en Esma reeds de meergenoemde facturen voor haar werkzaamheden aan SP had gestuurd. De in de uittreksels van de Kamer van Koophandel neergelegde omschrijvingen van de bedrijfsactiviteiten van MST en SP hebben een sterke gelijkenis. Indien men via Google zoekt op de term ‘Special Platings’ komt de website van MST als zoekresultaat naar voren. SP en MST zijn gevestigd op hetzelfde adres, te weten aan de Nijverheidsweg 4 te Stein. En tot slot is naar het oordeel van de rechtbank saillant dat Esma aan SP opdracht gaf tot het verrichten van werkzaamheden, waarna Esma facturen ontving van MST (en niet van SP).
4.7.
Nu MST, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] dit onvoldoende hebben weersproken, volgt hieruit dat MST – in de persoon van [gedaagde sub 3] – eraan heeft meegewerkt dat SP een lege huls werd en geen verhaal meer kon bieden aan schuldeisers zoals Esma. Dat is onrechtmatig, niet alleen van [gedaagde sub 3] die met gebruikmaking van zijn zeggenschap MST tot de medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, maar ook van MST zelf. Gelet hierop is ook MST aansprakelijk voor de dientengevolge door Esma geleden schade, zijnde € 75.812,10.
4.8.
Esma heeft ook [gedaagde sub 4] als feitelijk leidinggevende van SP aangesproken op de door haar geleden schade. Esma heeft dit toegelicht met de stelling dat [gedaagde sub 4]
“leiding heeft gegeven aan alle financiële en administratieve zaken van de ondernemingen, waaronder de gewraakte selectieve betalingen c.q. het bewust niet voldoen van de opeisbare en vaststaande vorderingen van Esma, dit terwijl [gedaagde sub 4] zelfs bij de ten overstaan van de rechtbank getroffen schikking aanwezig was. In de plaats daarvan heeft [gedaagde sub 4] het (mede met [gedaagde sub 3] ) bewerkstelligd dat de activiteiten van SP zijn overgedragen aan MST, waardoor vermogensbestanddelen aan het verhaal door crediteuren zijn onttrokken. Daarmee heeft [gedaagde sub 4] zelfstandig onrechtmatig tegenover Esma gehandeld. De “winst” die de ondernemingen met dit onrechtmatig handelen hebben gemaakt is ook aan haar als feitelijk leidinggever, werknemer en echtgenote van [gedaagde sub 3] toegekomen. [gedaagde sub 4] heeft daarvan geprofiteerd”[randnr. 5.4, laatste alinea, dgv].
Eerst ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 4] , die aanvankelijk niet was verschenen, verweer gevoerd. Zij stelt dat op geen enkele manier is aangetoond dat zij een feitelijk leidinggevende was bij SP of MST. Het klopt, aldus [gedaagde sub 4] , dat zij af en toe hielp met de administratie, maar dat maakt haar nog niet tot feitelijk leidinggevende. Ter zitting heeft Esma herhaald dat [gedaagde sub 4] de administratie deed en de betalingen verrichtte. Als jurist had zij moeten snappen dat dit niet kan, aldus Esma.
4.9.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat, wat hier ook van zij, om te kwalificeren als iemand die feitelijk leiding geeft of heeft gegeven aan een onrechtmatige gedraging, meer nodig is dan hetgeen Esma hiervoor heeft aangevoerd. Dit standpunt moet dan ook als voldoende gemotiveerd betwist worden gepasseerd. De vordering jegens [gedaagde sub 4] zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.533,12 zijn in redelijkheid gemaakt en de omvang daarvan dient ook als redelijk te worden aangemerkt, zodat zij zullen worden toegewezen.
4.11.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zullen SP, MST en [gedaagde sub 3] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Esma begroot en tot aan dit vonnis gerezen op:
  • explootkosten € 113,55
  • griffierecht € 2.076,00
  • kosten advocaat €
TOTAAL € 4.555,55
4.12.
Wat betreft de gevorderde nakosten overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling in het dictum te vermelden (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat MST en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander is bevrijd, aansprakelijk zijn voor de door Esma geleden schade als gevolg van hun onrechtmatig handelen als omschreven in het lichaam van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt MST en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander is bevrijd, tot vergoeding van de door Esma geleden schade, te weten een bedrag van
€ 75.812,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke (handels)rente en kosten, een en ander conform de executoriale titel 1 en de executoriale titel 2,
5.3.
veroordeelt SP, MST en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander is bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Esma te voldoen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.533,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt SP, MST en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van het salaris van de advocaat van Esma, zijnde in totaal € 4.555,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad met uitzondering van de veroordeling onder 5.1,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.